4.4Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
De rechtbank stelt vast dat verdachte op 10 mei 2016 met een heftruck een tractiebatterij in een vrachtwagen van [bedrijf 1] heeft geplaatst en dat in deze batterij later 14 kilo cocaïne is aangetroffen.
Daarnaast is het btw nummer van het bedrijf van verdachte bij het transportbedrijf opgegeven.
Verdachte heeft van aanvang af ontkend dat hij wist dat de tractiebatterij cocaïne bevatte.
Voor een bewezenverklaring van dit feit is vereist dat verdachte wist of bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard (voorwaardelijk opzet) dat cocaïne in de batterij aanwezig was.
Het door het openbaar ministerie gepresenteerde bewijs voor deze wetenschap bestaat in overwegende mate uit de inhoud van het afgeluisterde en opgenomen telefoongesprek van 18 mei 2016 om 16:18 uur, in samenhang bezien met het telefoongesprek van 18 mei 2016 om 16:01 uur, zoals deze hiervoor onder 4.1. letterlijk zijn weergegeven.
Uit de inhoud van het om 16:18 uur gevoerde telefoongesprek kan op zichzelf beschouwd echter niet worden afgeleid dat dit gesprek betrekking had op (de uitvoer van) cocaïne.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat dit gesprek voor meerdere interpretaties vatbaar is. Niet buiten gerede twijfel is komen vast te staan dat verdachte en zijn onbekende gesprekspartner in dit gesprek in versluierde taal spreken over de terugbezorging van de tractiebatterij (met daarin cocaïne) en over de omstandigheid dat de chauffeur had aangegeven dat hij deze tractiebatterij volgende week wel naar Engeland mee wilde nemen.
Hierbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat in dit gesprek ook wordt gesproken over ‘netjes opgepoetste auto’s’ die ‘afgeleverd staan achter het hek’ en dat uit de dossierstukken blijkt dat [naam 6] op 13 en 17 mei 2017 inderdaad gepoetste auto naar de woning van verdachte heeft teruggebracht, zodat het niet geheel ondenkbaar is dat verdachte in het telefoongesprek met iemand over gepoetste auto’s heeft gesproken dan wel zich hierin op dat moment heeft vergist, zoals hij stelt.
Ook overigens blijft de rol die verdachte bij het ten laste gelegde heeft gespeeld zodanig in het ongewisse dat de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten ziet voor een bewezenverklaring.
Hierbij heeft de rechtbank betrokken dat zij geen kennis heeft kunnen nemen van nader forensisch onderzoek naar de batterij aangezien deze batterij abusievelijk is vernietigd.
Bij deze stand van zaken is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende wettig bewijs voorhanden dat de verdachte hetgeen onder 1 is ten laste gelegd heeft begaan, zodat hij hiervan zal worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 2 tenlastegelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feit voor wat betreft het telen van de 38 hennepplanten heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van de terechtzitting van 2 april 2019, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van de verdachte;
-Het proces-verbaal aantreffen hennepkwekerij, opgemaakt door [verbalisant] , inspecteur, van 7 juni 2016, met bijlagen, (zaaksdossier 2, pagina 1-8);
-Het proces-verbaal van binnentreden in woning, opgemaakt door [verbalisant] , inspecteur, van 28 juni 2016, (zaaksdossier 2, pagina 9);
-Het proces-verbaal onderzoek verdovende middelen, opgemaakt door [verbalisant] , inspecteur, en [verbalisant] , brigadier, van 3 juni 2016, met bijlagen, (zaaksdossier 2, pagina 12-21);
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte op 18 mei 2016 wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van 7 kilogram hennep in zijn woning, omdat hij op dat moment niet in zijn woning verbleef en ook niet blijkt dat hij op de hoogte was van het door zijn medeverdachte in verdachtes woning bewaren van deze 7 kilogram hennep, zodat zij hem van dit onderdeel van de tenlastelegging vrij zal spreken.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 3 tenlastegelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van de terechtzitting van 2 april 2019, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van de verdachte;
-het proces-verbaal van bevindingen van 30 mei 2016 inzake aantreffen taser/pepperspray, opgemaakt door [verbalisant] , hoofdagent, medewerker Tactische Opsporing werkzaam bij de Landelijke Eenheid, zaaksdossier 4, pagina 1;
- het proces-verbaal onderzoek in beslag genomen wapens, opgemaakt door [verbalisant] , hoofdagent, medewerker Tactische Opsporing werkzaam bij de Landelijke Eenheid, zaaksdossier 4, pagina 2-7.
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde:
Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat uit de bewijsmiddelen niet kan worden geconcludeerd dat verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de boot en trailer wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat het een door misdrijf verkregen boot betrof, zodat hij van zowel de ten laste gelegde opzet- als schuldheling zal worden vrijgesproken.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zijn zoon, medeverdachte [medeverdachte] , deze goederen heeft gekocht. Zijn zoon heeft verdachte gevraagd of deze goederen op zijn terrein mochten staan en verdachte had geen aanleiding te veronderstellen dat zijn zoon financieel niet in staat was om de boot aan te schaffen.
Ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde:
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 5 tenlastegelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem (materieel) geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van de terechtzitting van 2 april 2019, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van de verdachte;
- het proces-verbaal van bevindingen inzake merkvervalsing opgemaakt door [verbalisant] , aspirant, Operationeel Expert Tactische Opsporing en [verbalisant] , buitengewoon opsporingsambtenaar, beiden werkzaam bij de Landelijke Eenheid, van 2 juni 2016, zaaksdossier 6, pagina 1 en 2;
-het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant] , aspirant, Operationeel Expert Tactische Opsporing werkzaam bij de Landelijke Eenheid van 23 juni 2016, zaakdossier 6, pagina 3;
-de aangifte namens REACT, door [naam 7] van 16 juni 2016, zaakdossier 6, pagina’s 4-16:
-de aangifte door [naam 8] namens Rolex, van 20 juni 2016, zaakdossier 6, pagina’s 17-40;
-het proces-verbaal bevindingen vervalste horloges opgemaakt door [verbalisant] , hoofdagent, Generalist Tactische Opsporing werkzaam bij de Landelijke Eenheid van 14 februari 2017, zaaksdossier 6, pagina 41 en 42.