ECLI:NL:RBOVE:2019:1302

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
16 april 2019
Publicatiedatum
16 april 2019
Zaaknummer
08-963529-16 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor het telen van hennepplanten en het voorhanden hebben van verboden wapens

Op 16 april 2019 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in de zaak tegen een 44-jarige man uit Didam, die werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder het telen van 38 hennepplanten, het voorhanden hebben van een stroomstootwapen en pepperspray, en het bezit van valse horloges. De rechtbank heeft de man veroordeeld tot een taakstraf van 108 uur voor het telen van de hennepplanten en het voorhanden hebben van de verboden wapens. De man is echter vrijgesproken van het bezit van 7 kilo hennep, de smokkel van 14 kilo cocaïne, opzetheling van een speedboot en het bezit van 33 valse horloges. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de wetenschap van de man over de aanwezigheid van cocaïne in de tractiebatterij die hij had geladen in een vrachtwagen. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, die een gevangenisstraf van drieënhalf jaar had geëist, niet gehonoreerd. De uitspraak volgde na een uitgebreid onderzoek dat plaatsvond tijdens openbare terechtzittingen op verschillende data in 2018 en 2019.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer 08-963529-16 (P)
Datum vonnis: 16 april 2019
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1974 in [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 9 januari 2018, 15 mei 2018, 2 oktober 2018 en 2 april 2019.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. G.J. Jansen en van hetgeen door verdachte en de raadsman mr. J.A. Schadd, advocaat te Arnhem, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich, al dan niet samen met (een) ander(en) heeft schuldig gemaakt aan:
feit 1: de uitvoer van 14 kilogram cocaïne;
feit 2: het telen van 38 hennepplanten en het aanwezig hebben van 7 kilogram hennep;
feit 3: het voorhanden hebben van een stroomstootwapen en pepperspray;
feit 4: opzetheling dan wel schuldheling van een boot met trailer;
feit 5: het in voorraad hebben van 33 valse horloges.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 5 mei 2016 tot en met 18 mei 2016, te Huissen, in de gemeente Lingewaard, en/althans (elders) in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht (als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet) en/of heeft bereid en/of bewerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 14 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) opzettelijk die cocaïne in een tractiebatterij/accu geplaatst en/of middels een 'order entry' formulier aan [bedrijf 1] de opdracht gegeven die tractiebatterij/accu te vervoeren met bestemming naar Engeland en/of die tractiebatterij/accu (met een heftruck) in een vrachtwagen van [bedrijf 1] geplaatst;
2.
hij op of omstreeks 18 mei 2016, te Didam ( [adres 1] ), in de gemeente Montferland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 7 kilogram hennep en/of ongeveer 38 hennepplanten, althans een (groot) aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vrijfde lid van die wet;
3.
hij op of omstreeks 18 mei 2016 te Didam, in de gemeente Montferland, (een) wapen(s) van categorie II onder 5° en/of 6°, te weten: - een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht en/of - een spuitbus pepperspray (Protect, Peffer-Spray, Anit-Dog), zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met (een) giftige en/of verstikkende en/of weerloosmakende en/of traanverwekkende stof(fen), voorhanden heeft gehad; De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
4.
hij in of omstreeks de periode van 19 september 2015 tot en met 18 mei 2016 te Didam, gemeente Montferland, en/of Gronau, in elk geval in Nederland en/of Duitsland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een goed, te weten een boot (merk/type: Stingray 719 ZPX) en/of een trailer heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van die boot en/of trailer wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
5.
hij op of omstreeks 18 mei 2016 te Didam, gemeente Montferland, opzettelijk valse, vervalste of wederrechtelijk vervaardigde merken, te weten 33, althans een of meer horloge(s) voorzien van de/het merk(en) en/of teken(s) van A. Lange & Sohne en/of Audemars Piguet en/of Breitling en/of Cartier en/of Chanel en/of Franck Muller en/of Glasshütte en/of Hublot en/of IWC en/of Movado en/of Omega en/of Patek Philippe en/of Ulysse Nardin en/of Rolex, in voorraad heeft gehad.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Inleiding
Op 9 mei 2016 heeft transportbedrijf [bedrijf 1] een transportorder gekregen om op 10 mei 2016 een zogenaamde tractiebatterij op te halen bij het bedrijf [bedrijf 2] B.V. (hierna [bedrijf 2] ) aan de [adres 2] in Huissen. Hierbij werd aangegeven dat één uur voordat de tractiebatterij zou worden opgehaald met een contactpersoon, via het telefoonnummer 06- [telefoonnummer 1] moest worden gebeld.
Toen de vrachtwagen van [bedrijf 1] bij het bedrijf aankwam op 10 mei 2016 heeft verdachte de tractiebatterij in de vrachtwagen geladen.
Uit een door het transportbedrijf uitgevoerde controle bleek dat het opgegeven btw-nummer niet klopte. Hierop is de Douane ingeschakeld. Op 11 mei 2016 is door de Douane 14 kilogram cocaïne in de tractiebatterij aangetroffen.
Vervolgens is op 11 mei 2016 door [bedrijf 2] een btw-nummer van het bedrijf van verdachte opgegeven en is op 13 en 17 mei 2016 door een man die zich [naam 1] noemde, met het telefoonnummer 06- [telefoonnummer 2] naar [bedrijf 1] gebeld waarbij deze [naam 1] vroeg naar de stand van zaken met betrekking tot het transport van de tractiebatterij.
Op 19 mei 2016 lijkt ditzelfde telefoonnummer gebruikt te zijn door een persoon die zich toen [naam 2] van [bedrijf 2] noemde.
Aan de hand van het uitluisteren van deze gesprekken van 17 mei 2016 en 19 mei 2016 is door verbalisanten immers geconstateerd dat de stem in beide gesprekken met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid van één en dezelfde persoon is.
Op 17 mei 2016 heeft een politieman die zich voordeed als een chauffeur van [bedrijf 1] telefonisch contact met ‘ [naam 1] ’ op voormeld telefoonnummer opgenomen waarbij is afgesproken dat de batterij de volgende dag naar de [adres 2] zou worden teruggebracht. De politieman noemde zich in dit gesprek ‘ [naam 3] ’.
Vervolgens heeft een persoon die zich ‘ [naam 4] ’ van [bedrijf 2] noemde op 17 mei 2016 een mailbericht aan [naam 5] , de verhuurder van de loods aan de [adres 2] , verstuurd, waarin deze [naam 4] vroeg of [naam 5] of een ter plaatste aanwezige de batterij in ontvangst kon nemen.
Op 18 mei 2016 om 16:01 uur, vlak voordat de batterij bij de loods werd terugbezorgd, heeft de politieman die zich voordeed als chauffeur ‘ [naam 3] ’, telefonisch contact met ‘ [naam 1] ’ op het telefoonnummer 06- [telefoonnummer 2] opgenomen.
In dit gesprek heeft [naam 3] onder meer tegen [naam 1] heeft gezegd:
“…
mocht er volgende week nog wat vervoerd worden dan kun je altijd nog ff een afspraak maken, kijken we nog wat kunnen regelen voor jullie
Waarop [naam 1] heeft geantwoord:

dat zou mooi zijn (…) Ik zal het doorgeven” .
Op 18 mei 2016 om 16:10 uur heeft [naam 5] de batterij aan de [adres 2] uitgeladen.
Kort hierna, om 16:18 uur werd op de telefoon van verdachte met nummer 06- [telefoonnummer 3] ingebeld door een onbekende man met nummer 06- [telefoonnummer 4] . Dit betrof een prepaid nummer waarvan de identiteit van de gebruiker niet kon worden achterhaald.
In dit gesprek heeft de beller met nummer 06- [telefoonnummer 4] tegen verdachte gezegd:

he kerel met mij (…) he ik denk dat het allemaal wel goed is joh....(…) netjes opgepoetst uh ja voor me gevoel wel en uh die kerel die had afgeleverd de auto die zegt eh als het allemaal in orde is of als je zegt nou ik wil hem van de week of volgende week uh alsnog die kant inzetten dan uh dan uh wil ik dat ook nog wel voor je regelen (…) had er wel een goed gevoel bij laat maar zeggen”.
Waarop verdachte heeft gevraagd:
“dus dus uh auto’s afgeleverd staan achter het hek’
Waarop de beller heeft geantwoord:
“ja helemaal zo als wij dat hadden besproken”.
waarop verdachte heeft gezegd:
“harstikke mooi”.
Verbalisanten hebben twee gesprekken die met de telefoonnummers 06- [telefoonnummer 2] ( [naam 1] ) en 06- [telefoonnummer 4] zijn gevoerd uitgeluisterd en hebben op basis daarvan geconcludeerd dat met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid de stem in beide gesprekken van één en dezelfde persoon is.
Ter zitting is het geluidsfragment van het om 16:18 uur gevoerde telefoongesprek afgespeeld. Verdachte heeft verklaard dat hij de stem niet herkend en dat het niet de stem van [naam 6] is, die auto’s bij hem poest. De naam [naam 1] zegt hem niets.
Feiten en omstandigheden voor de aflevering op 10 mei 2016:
Uit het politieregistratiesysteem blueview blijkt dat er op 2 mei 2016 door [getuige 1] is gemeld dat bij de [adres 2] een Mercedes met kenteken [kenteken] stond die daar niet thuis hoorde, dat dit voertuig daar vaker was geweest en dit voertuig een paar keer naar achteren op het terrein was gereden.
Vervolgens is voormeld voertuig, dat op naam van verdachte staat geregistreerd, op 2 mei 2016 door de politie gecontroleerd en is vastgesteld dat medeverdachte [medeverdachte] de bestuurder was. De auto staat op naam van verdachte.
Verklaring van getuige [getuige 1] bij de politie:
Getuige [getuige 1] heeft bij de politie het volgende verklaard:
Op 29 en 30 april 2016 heeft zij gezien dat twee personen, met leeftijden van 20 en 25 jaar, in een Mercedes [kenteken] bij de loods zijn geweest.
De persoon van 25 jaar is op 4 mei 2016 (de rechtbank begrijpt dat dit 2 mei 2016 moet zijn geweest) nog een keer bij de loods is geweest en heeft op 5 mei 2016 aan getuige Jansen gevraagd of zij de accu in ontvangst kon nemen, hetgeen zij heeft gedaan.
Op 5 mei 2016 kwam deze jongeman met een blauw busje. Dit busje reed naar achteren en in dit busje zaten 4 personen, inclusief de jongeman. Deze personen zijn achterin de loods bezig gegaan met de accu, ongeveer een uurtje.
Op 9 mei 2016 kwam deze jongeman naar haar toe om te vertellen dat de accu verkocht was en de volgende dag zou worden opgehaald.
Verklaring van getuige [getuige 1] ter terechtzitting van 2 april 2019:
Ter terechtzitting heeft getuige [getuige 1] het volgende verklaard.
Zij herkent verdachte (44 jaar) als de persoon die het meeste lijkt op de door haar bedoelde jongeman.
De jongeman liep naar achter in de loods en vroeg aan haar of zij de accu in ontvangst wilde nemen. Een uur later kwam een blauw busje. Door de getinte ramen kon zij niet zien welke personen in het busje zaten.
Omdat de jongeman vervolgens van achter uit de loods kwam en vroeg waar de accu stond neemt zij aan dat de jongeman ook in het busje heeft gezeten.
De jongeman in de loods was met een witte Mercedes gekomen. Zij weet niet of dit dezelfde persoon is die zij eerder in de ‘dure’ Mercedes (met kenteken [kenteken] ) had gezien.
De personen uit het busje hebben de accu naar een unit verplaatst en hebben de deur vervolgens dicht gedaan. Voor de rest heeft zij niets gezien.
Een paar dagen later kwam dezelfde jongeman om te zeggen dat de accu was verkocht en zou worden opgehaald.
Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 2 april 2019:
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de batterij op 10 mei 2016 op verzoek van de directeur van [bedrijf 2] , genaamd [naam 2] , in de vrachtwagen heeft geladen. Verdachte weet verder van niets.
Verdachte had eind 2015 al eens metalen van deze [naam 2] gekocht.
Nu had [naam 2] verdachte gevraagd of hij interesse in tractiebatterijen had waarvan verdachte één in de loods aan de Handelsstraat 10 kon bekijken. Aangezien [naam 2] weinig tijd had kon verdachte dan meteen een tractiebatterij voor [naam 2] in de vrachtwagen laden.
Verklaring van getuige [getuige 1] ter terechtzitting van 2 april 2019:
Ter terechtzitting heeft getuige [getuige 2] verklaard dat medeverdachte [medeverdachte] in de periode voor de doorzoeking in de loods bij zijn handelsmetaalrecyclingbedrijf aan de [adres 2] kwam en dat ook verdachte daar wel eens is geweest.
Doorzoeking:
Bij doorzoeking in de woning van verdachte aan de [adres 1] te Didam 7 zijn de volgende goederen aangetroffen:
- gesealde zakken met in totaal 7 kilogram hennep, een kast met 8 hennepplanten (in de schuur) en 30 hennepplanten (in de tuin);
- een stroomstootwapen en een busje pepperspray (in de keuken);
- een boot met trailer die van diefstal afkomstig was;
- 33 valse merkhorloges.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich, overeenkomstig de inhoud van een aan de rechtbank overgelegd requisitoir, op het standpunt gesteld dat de onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
Hiertoe heeft hij ten aanzien van de onder 1 ten laste gelegde feit onder meer aangevoerd dat verdachte de tractiebatterij in de vrachtwagen heeft geladen, dat het btw nummer van zijn bedrijf is gebruikt op de transportorder en dat de inhoud van de telefoongesprekken van 16:01 uur en 16:18 uur naadloos op elkaar aansluiten waaruit blijkt dat de persoon die contacten onderhield met [bedrijf 1] direct nadat de batterij was teruggebracht naar de [adres 2] een terugkoppeling aan verdachte heeft gegeven.
Daarnaast is uit de bewijsmiddelen, waaronder de verklaring van getuige [getuige 1] , gebleken dat medeverdachte [medeverdachte] vaker in de loods aan de [adres 2] is geweest dan de 2 keer die hij zelf verklaard.
Gelet op alle bewijsmiddelen is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] de verlengde uitvoer, het afleveren en het aanwezig hebben van 14 kilogram cocaïne hebben medegepleegd.
Ten aanzien van de onder 2 ten laste gelegde feit heeft de officier aangevoerd dat in de woning van verdachte gesealde zakken met in totaal 7 kilogram hennep en 38 hennepplanten zijn aangetroffen. Verdachte heeft verklaard dat de hennepkwekerij een hobby van hem was. Medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat hij in zijn woning aan de [adres 3] ,
1 kilo hennep heeft geoogst en dat hij deze hennep samen met verdachte heeft verpakt en dat hij deze hennep bij verdachte heeft neergelegd.
Ten aanzien van de onder 3 ten laste gelegde feit heeft de officier aangevoerd dat in de keuken van de woning van verdachte een stroomstootwapen en een busje pepperspray zijn aangetroffen.
Ten aanzien van de onder 4 ten laste gelegde feit heeft de officier aangevoerd dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat de boot en trailer tussen 19 en 23 september 2015 in Gronau (Duitsland) zijn gestolen en dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] geen aannemelijke verklaring hebben afgelegd over de rechtmatige verkrijging van deze goederen en dat gelet hierop het medeplegen van opzetheling wettig en overtuigend bewezen is.
Ten aanzien van de onder 5 ten laste gelegde feit heeft de officier – kort gezegd – aangevoerd dat het in voorraad hebben van valse horloges strafbaar is, tenzij het gaat om enkele waren uitsluitend voor eigen gebruik. Nu verdachte 33 horloges had is van dit laatste geen sprake.
4.3
Het standpunt van de verdachte
De raadsman heeft zich, overeenkomstig de inhoud van een aan de rechtbank overgelegde pleitnota, op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem onder 1, 2 (voor wat betreft de 7 kilogram hennep) 4 en 5 ten laste gelegde.
Ten aanzien van het onder 2 (voor wat betreft de 38 hennepplanten) en 3 ten laste gelegde heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde heeft de raadsman zich – kort gezegd –
op het standpunt gesteld dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] geen wetenschap hebben gehad van de aanwezigheid van cocaïne in de tractiebatterij.
Verdachten, met name [medeverdachte] , kwamen regelmatig op de [adres 2] omdat een bevriende ijzerhandelaar, [getuige 2] , daar zijn bedrijf heeft.
De verklaringen van de getuige [getuige 1] over het aantal malen dat zij personen in de loods heeft gezien zijn aantoonbaar onjuist en onbetrouwbaar en kunnen daarom niet voor het bewijs worden gebruikt.
Uit de omstandigheden dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] bij de loods zijn gezien en dat verdachte de batterij in de vrachtwagen heeft geladen blijkt niet dat zij wetenschap hebben gehad van de aanwezigheid van cocaïne in de batterij.
Verdachte is eind april/begin mei 2016 door de baas van [bedrijf 2] benaderd die hem vertelde dat hij binnenkort een batterij zou ontvangen. Deze baas vroeg of verdachte daar interesse in had en vertelde verdachte waar de batterij gebracht zou worden. Verdachte heeft op diens verzoek de batterij in de vrachtwagen geplaatst.
Medeverdachte [medeverdachte] heeft meerdere keren in de loods gekeken of de batterij al was aangekomen om te beoordelen of het interessante handel was.
Dat het btw-nummer van het bedrijf van verdachte is doorgegeven aan het transportbedrijf [bedrijf 1] levert evenmin bewijs van wetenschap op. Verdachte heeft eerder zaken met de man van [bedrijf 2] gedaan zodat niet is uit te sluiten dat het btw-nummer op deze wijze bekend is geraakt en is misbruikt. Bovendien is het nummer via een open internetbron te achterhalen.
Uit de inhoud van het door verdachte gevoerde telefoongesprek op 18 mei 2016 om 16:18 uur, in combinatie met het gesprek van 16:01 uur, blijkt evenmin dat verdachte wetenschap van de aanwezigheid van cocaïne in de batterij heeft gehad.
Niet uit te sluiten is dat verdachte ten aanzien van de identiteit van de beller en de inhoud van het gesprek heeft gedwaald. Hij was ten tijde van het gesprek niet bekend met de context zoals deze nu aan de hand van het dossier bekend is. Verdachte was ten tijde van het gesprek niet op de hoogte van wat de gebruiker van het nummer 06- [telefoonnummer 4] , vermoedelijk [naam 2] of [naam 1] , had gedaan. Op het moment dat verdachte werd gebeld was het druk en hectisch in zijn bedrijf. Hij had al 10-tallen telefoontjes gehad en het was rumoerig op de achtergrond. Bovendien werd er geen naam genoemd. Gelet hierop is het niet onaannemelijk dat verdachte op dat moment, druk en vermoeid, in de veronderstelling verkeerde dat hij [naam 6] de autopoetser aan de lijn had. [naam 6] had die week namelijk auto’s voor hem gepoetst.
Het is niet ondenkbaar dat anderen dan verdachten op een laakbare wijze betrokken zijn geweest bij het transport en dat verdachten zijn misbruikt, zonder dat zij bekend waren met de werkelijke aard van de lading.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsman zich – kort gezegd –
op het standpunt gesteld dat niet bewezen kan worden dat verdachte wetenschap heeft gehad van de 7 kilo hennep die is aangetroffen in de kelder van zijn woning.
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde heeft de raadsman zich – kort gezegd –
op het standpunt gesteld dat uit de bewijsmiddelen niet blijkt dat verdachte wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de boot en de trailer door misdrijf verkregen waren.
Ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde heeft de raadsman een beroep gedaan op de strafuitsluitingsgrond van lid 2 van artikel 337 Sr, waaruit volgens de raadsman volgt dat het in voorraad hebben van nagemaakte goederen voor eigen gebruik niet strafbaar is. Verdachte heeft verklaard dat hij de horloges hobbymatig heeft gehad en zich niet heeft bezig gehouden met de handel daarin.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
De rechtbank stelt vast dat verdachte op 10 mei 2016 met een heftruck een tractiebatterij in een vrachtwagen van [bedrijf 1] heeft geplaatst en dat in deze batterij later 14 kilo cocaïne is aangetroffen.
Daarnaast is het btw nummer van het bedrijf van verdachte bij het transportbedrijf opgegeven.
Verdachte heeft van aanvang af ontkend dat hij wist dat de tractiebatterij cocaïne bevatte.
Voor een bewezenverklaring van dit feit is vereist dat verdachte wist of bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard (voorwaardelijk opzet) dat cocaïne in de batterij aanwezig was.
Het door het openbaar ministerie gepresenteerde bewijs voor deze wetenschap bestaat in overwegende mate uit de inhoud van het afgeluisterde en opgenomen telefoongesprek van 18 mei 2016 om 16:18 uur, in samenhang bezien met het telefoongesprek van 18 mei 2016 om 16:01 uur, zoals deze hiervoor onder 4.1. letterlijk zijn weergegeven.
Uit de inhoud van het om 16:18 uur gevoerde telefoongesprek kan op zichzelf beschouwd echter niet worden afgeleid dat dit gesprek betrekking had op (de uitvoer van) cocaïne.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat dit gesprek voor meerdere interpretaties vatbaar is. Niet buiten gerede twijfel is komen vast te staan dat verdachte en zijn onbekende gesprekspartner in dit gesprek in versluierde taal spreken over de terugbezorging van de tractiebatterij (met daarin cocaïne) en over de omstandigheid dat de chauffeur had aangegeven dat hij deze tractiebatterij volgende week wel naar Engeland mee wilde nemen.
Hierbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat in dit gesprek ook wordt gesproken over ‘netjes opgepoetste auto’s’ die ‘afgeleverd staan achter het hek’ en dat uit de dossierstukken blijkt dat [naam 6] op 13 en 17 mei 2017 inderdaad gepoetste auto naar de woning van verdachte heeft teruggebracht, zodat het niet geheel ondenkbaar is dat verdachte in het telefoongesprek met iemand over gepoetste auto’s heeft gesproken dan wel zich hierin op dat moment heeft vergist, zoals hij stelt.
Ook overigens blijft de rol die verdachte bij het ten laste gelegde heeft gespeeld zodanig in het ongewisse dat de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten ziet voor een bewezenverklaring.
Hierbij heeft de rechtbank betrokken dat zij geen kennis heeft kunnen nemen van nader forensisch onderzoek naar de batterij aangezien deze batterij abusievelijk is vernietigd.
Bij deze stand van zaken is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende wettig bewijs voorhanden dat de verdachte hetgeen onder 1 is ten laste gelegd heeft begaan, zodat hij hiervan zal worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 2 tenlastegelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feit voor wat betreft het telen van de 38 hennepplanten heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen [1] :
- het proces-verbaal van de terechtzitting van 2 april 2019, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van de verdachte;
-Het proces-verbaal aantreffen hennepkwekerij, opgemaakt door [verbalisant] , inspecteur, van 7 juni 2016, met bijlagen, (zaaksdossier 2, pagina 1-8);
-Het proces-verbaal van binnentreden in woning, opgemaakt door [verbalisant] , inspecteur, van 28 juni 2016, (zaaksdossier 2, pagina 9);
-Het proces-verbaal onderzoek verdovende middelen, opgemaakt door [verbalisant] , inspecteur, en [verbalisant] , brigadier, van 3 juni 2016, met bijlagen, (zaaksdossier 2, pagina 12-21);
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte op 18 mei 2016 wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van 7 kilogram hennep in zijn woning, omdat hij op dat moment niet in zijn woning verbleef en ook niet blijkt dat hij op de hoogte was van het door zijn medeverdachte in verdachtes woning bewaren van deze 7 kilogram hennep, zodat zij hem van dit onderdeel van de tenlastelegging vrij zal spreken.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 3 tenlastegelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van de terechtzitting van 2 april 2019, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van de verdachte;
-het proces-verbaal van bevindingen van 30 mei 2016 inzake aantreffen taser/pepperspray, opgemaakt door [verbalisant] , hoofdagent, medewerker Tactische Opsporing werkzaam bij de Landelijke Eenheid, zaaksdossier 4, pagina 1;
- het proces-verbaal onderzoek in beslag genomen wapens, opgemaakt door [verbalisant] , hoofdagent, medewerker Tactische Opsporing werkzaam bij de Landelijke Eenheid, zaaksdossier 4, pagina 2-7.
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde:
Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat uit de bewijsmiddelen niet kan worden geconcludeerd dat verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de boot en trailer wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat het een door misdrijf verkregen boot betrof, zodat hij van zowel de ten laste gelegde opzet- als schuldheling zal worden vrijgesproken.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zijn zoon, medeverdachte [medeverdachte] , deze goederen heeft gekocht. Zijn zoon heeft verdachte gevraagd of deze goederen op zijn terrein mochten staan en verdachte had geen aanleiding te veronderstellen dat zijn zoon financieel niet in staat was om de boot aan te schaffen.
Ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde:
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 5 tenlastegelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem (materieel) geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van de terechtzitting van 2 april 2019, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van de verdachte;
- het proces-verbaal van bevindingen inzake merkvervalsing opgemaakt door [verbalisant] , aspirant, Operationeel Expert Tactische Opsporing en [verbalisant] , buitengewoon opsporingsambtenaar, beiden werkzaam bij de Landelijke Eenheid, van 2 juni 2016, zaaksdossier 6, pagina 1 en 2;
-het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant] , aspirant, Operationeel Expert Tactische Opsporing werkzaam bij de Landelijke Eenheid van 23 juni 2016, zaakdossier 6, pagina 3;
-de aangifte namens REACT, door [naam 7] van 16 juni 2016, zaakdossier 6, pagina’s 4-16:
-de aangifte door [naam 8] namens Rolex, van 20 juni 2016, zaakdossier 6, pagina’s 17-40;
-het proces-verbaal bevindingen vervalste horloges opgemaakt door [verbalisant] , hoofdagent, Generalist Tactische Opsporing werkzaam bij de Landelijke Eenheid van 14 februari 2017, zaaksdossier 6, pagina 41 en 42.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
2.
hij op 18 mei 2016, te Didam ( [adres 1] ), in de gemeente Montferland, opzettelijk heeft geteeld 38 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
3.
hij op 18 mei 2016 te Didam, in de gemeente Montferland, wapens van categorie II onder 5° en 6°, te weten: - een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht en - een spuitbus pepperspray (Protect, Peffer-Spray, Anit-Dog), zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met een weerloosmakende en traanverwekkende stof, voorhanden heeft gehad;
5.
hij op 18 mei 2016 te Didam, gemeente Montferland, opzettelijk valse merken, te weten 33, horloges voorzien van de merken van A. Lange & Sohne en Audemars Piguet en Breitling en Cartier en Chanel en Franck Muller en Glasshütte en Hublot en IWC en Movado en Omega en Patek Philippe en Ulysse Nardin en Rolex, in voorraad heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet, de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie en artikel 337 van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
De rechtbank acht het onder 5 bewezen verklaarde niet strafbaar, omdat sprake is van de strafuitsluitingsgrond zoals opgenomen in lid 2 van artikel 337 Sr.
Dit artikellid luidt: ‘
niet strafbaar is hij die enkele waren, onderdelen daarvan of merken als omschreven in het eerste lid in voorraad heeft uitsluitend voor eigen gebruik’.
Weliswaar wordt met ‘enkele’ gedoeld op een gering aantal, maar er kunnen zich situaties voordoen waarbij dit er meer kunnen zijn.
Bepalend voor de grens is de aard van de nagemaakte goederen, waarbij mede in acht genomen moet worden of het aantal aangetroffen exemplaren te rijmen is met de stellingname dat het bezit uitsluitend dient voor eigen gebruik.
De rechtbank acht aannemelijk dat verdachte de valse horloges enkel hobbymatig als verzamelaar in zijn bezit heeft gehad voor eigen gebruik. Niet is gebleken dat hij het oogmerk had om deze horloges te verkopen.
De rechtbank is daarom van oordeel dat lid 2 van artikel 337 Sr is in dit geval van toepassing is en dat verdachte ten aanzien van dit feit dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de overige feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 2
het misdrijf:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 3:
het misdrijf:
handelen in strijd met artikel 26 eerste lid van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de onder 2 en 3 bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie en een half jaar met aftrek van voorarrest.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit om bij een veroordeling ter zake van de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten te volstaan met de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest. Subsidiair heeft de raadsman zich voor wat betreft de strafmaat gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het telen van 38 hennepplanten. Daarnaast heeft verdachte een stroomstootwapen en een busje pepperspray voorhanden gehad.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging acht geslagen op het uittreksel justitiële documentatie van verdachte van 28 februari 2019 waaruit blijkt dat verdachte in het verleden een aantal keren is veroordeeld met name ter zake van overtredingen van de Wet wapens en munitie en ook overtredingen van de Opiumwet.
Gelet op het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht houdt de rechtbank bij het opleggen van de hierna te melden straf rekening met de straf die de verdachte bij vonnis van de politierechter van de rechtbank Gelderland van 30 oktober 2018 is opgelegd, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen, waarvan 84 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, een werkstraf van 180 uren en een geldboete van € 1000,-- ter zake van een overtreding van de Wet wapens en munitie.
In het voordeel van verdachte heeft de rechtbank bij de strafoplegging in aanmerking genomen dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden. Verdachte heeft redelijkerwijs met vervolging rekening moeten houden vanaf 18 mei 2016, de dag waarop hij is aangehouden. De zaak is niet binnen twee jaar nadien afgerond met een eindvonnis maar na twee jaren en bijna 11 maanden. Er zijn onvoldoende omstandigheden naar voren gekomen die een dergelijke lange termijn van berechting rechtvaardigen. De rechtbank is van oordeel dat deze overschrijding matiging van de hierna te vermelden straf tot gevolg moet hebben.
De rechtbank acht, alles afwegende, in beginsel een werkstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis, passend en geboden, maar zal deze, gelet op de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn met 10 % matigen tot een werkstraf voor de duur van 108 uren, subsidiair 54 dagen hechtenis, met aftrek van de duur dat verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
7.4
De inbeslaggenomen voorwerpen
De rechtbank is van oordeel dat de op de beslaglijst vermelde horloges genoemd onder de nummers 10 tot en met 40 vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer, aangezien
die voorwerpen van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
De rechtbank overweegt dat met betrekking tot de boot en boottrailer vast staat dat deze niet van verdachte is. Verdachte heeft verklaard dat zijn medeverdachte de boot en boottrailer heeft gekocht en zijn medeverdachte is vrijgesproken van heling. De aangever van de diefstal, de heer [naam 9] , kan naar alle waarschijnlijkheid (naar Nederlands recht) deze goederen echter op grond van artikel 3:86 BW nog opeisen. De rechtbank zal daarom de bewaring ten behoeve van de rechthebbende(n) gelasten van de op de beslaglijst vermelde boot en boottrailer, nu op dit moment niet duidelijk is wie – civielrechtelijk- als zodanig kan worden aangemerkt.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 22c, 22d, 36b, 36c, 36d Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1 en 4 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 2, 3 en 5 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 2:
het misdrijf: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder B van de
Opiumwet gegeven verbod;
feit 3:
het misdrijf: handelen in strijd met artikel 26 eerste lid van de Wet wapens en munitie,
meermalen gepleegd;
- verklaart dat het onder 5 bewezenverklaarde geen strafbaar feit oplevert en ontslaat verdachte op dat onderdeel van alle rechtsvervolging;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 2 en 3 bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
108 (honderdacht) uren;
- beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
54 dagen;
- beveelt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf in mindering wordt gebracht, waarbij als maatstaf geldt dat voor de in verzekering doorgebrachte dagen, twee uren per dag aftrek plaatsvindt.
de inbeslaggenomen voorwerpen
- verklaart onttrokken aan het verkeer de op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst genoemde voorwerpen (horloges) onder de nummers 10 tot en met 40;
- gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende(n) van op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst genoemde voorwerpen (boot en boottrailer) onder de nummers 1 en 2.
Dit vonnis is gewezen door B.T.C. Jordaans, voorzitter, en mr. D.E. Schaap en mr. E. Leentjes, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.R. Lageveen, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 16 april 2019.
Mr. E. Leentjes is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie, Team 2e lijns opsporing Noord-Oost met nummer 16006-222, onderzoek 26Conroe. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.