ECLI:NL:RBOVE:2019:1298

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
16 april 2019
Publicatiedatum
16 april 2019
Zaaknummer
08-963542-16 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor bezit van hennep en vrijspraak voor cocaïne en opzetheling

Op 16 april 2019 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in de zaak tegen een 23-jarige man uit Emmerich Am Rhein, die werd beschuldigd van het bezit van 7 kilo hennep en de smokkel van 14 kilo cocaïne. De rechtbank heeft de man vrijgesproken van de smokkel van cocaïne en opzetheling van een speedboot, maar hem wel veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 maanden voor het bezit van hennep. De zaak kwam aan het licht na een doorzoeking op 18 mei 2016, waarbij in de woning van de verdachte 7 kilo hennep werd aangetroffen. De verdachte had eerder verklaard dat hij slechts één keer in de loods was geweest om een batterij te bekijken, maar getuigenverklaringen wezen op meerdere bezoeken. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de wetenschap van de verdachte over de cocaïne in de tractiebatterij, waardoor hij werd vrijgesproken van dat onderdeel van de aanklacht. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 36 maanden geëist, maar de rechtbank hield rekening met de omstandigheden en de eerdere veroordelingen van de verdachte. De rechtbank concludeerde dat de verdachte strafbaar was voor het aanwezig hebben van hennep, maar niet voor de andere tenlastegelegde feiten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer 08-963542-16 (P)
Datum vonnis: 16 april 2019
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1995 in [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 9 januari 2018, 15 mei 2018, 2 oktober 2018 en 2 april 2019.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. G.J. Jansen en van hetgeen door verdachte en de raadsman mr. J.A. Schadd, advocaat te Arnhem, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich, al dan niet samen met (een) ander(en) heeft schuldig gemaakt aan:
feit 1: de uitvoer van 14 kilogram cocaïne;
feit 2: het telen dan wel aanwezig hebben van 31 hennepplanten en het aanwezig hebben van 7 kilogram hennep;
feit 3: opzetheling dan wel schuldheling van een boot met trailer.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij in of omstreeks 5 mei 2016 tot en met 18 mei 2016 te Huissen, gemeente Lingewaard, en/althans (elders) in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht (als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet) en/of heeft bereid en/of bewerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
ongeveer 14 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) opzettelijk die cocaïne in een tractiebatterij/accu geplaatst en/of middels een 'order entry' formulier aan [bedrijf 1] de opdracht gegeven die tractiebatterij/accu te vervoeren met bestemming naar Engeland en/of die tractiebatterij/accu (met een heftruck) in een vrachtwagen van [bedrijf 1] geplaatst;
2.
hij op of omstreeks 18 mei 2016 te Didam, gemeente Montferland, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 7 kilogram hennep ( [adres 1] ) en/of ongeveer 31 hennepplanten ( [adres 2] ), althans een (groot) aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende
hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij in of omstreeks de periode van 19 september 2015 tot en met 18 mei 2016 te Didam, gemeente Montferland, en/of Gronau, in elk geval in Nederland en/of Duitsland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een goed, te weten een boot (merk/type: Stingray 719 ZPX) en/of een trailer heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van die boot en/of trailer wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Inleiding
Op 9 mei 2016 heeft transportbedrijf [bedrijf 1] een transportorder gekregen om op 10 mei 2016 een zogenaamde tractiebatterij op te halen bij het bedrijf [bedrijf 2] B.V. (hierna [bedrijf 2] ) aan de [adres 3] in Huissen. Hierbij werd aangegeven dat één uur voordat de tractiebatterij zou worden opgehaald met een contactpersoon, via het telefoonnummer 06- [telefoonnummer 1] moest worden gebeld.
Toen de vrachtwagen van [bedrijf 1] bij het bedrijf aankwam op 10 mei 2016 heeft de vader van verdachte, medeverdachte [medeverdachte] , de tractiebatterij in de vrachtwagen geladen.
Uit een door het transportbedrijf uitgevoerde controle bleek dat het opgegeven btw-nummer niet klopte. Hierop is de Douane ingeschakeld. Op 11 mei 2016 is door de Douane 14 kilogram cocaïne in de tractiebatterij aangetroffen.
Vervolgens is op 11 mei 2016 door [bedrijf 2] een btw-nummer van het bedrijf van medeverdachte [medeverdachte] opgegeven en is op 13 en 17 mei 2016 door een man die zich [naam 1] noemde, met het telefoonnummer 06- [telefoonnummer 2] naar [bedrijf 1] gebeld waarbij deze [naam 1] vroeg naar de stand van zaken met betrekking tot het transport van de tractiebatterij.
Op 19 mei 2016 lijkt dit zelfde telefoonnummer te zijn gebruikt door een persoon die zich toen [naam 2] van [bedrijf 2] noemde.
Aan de hand van het uitluisteren van deze gesprekken van 17 mei 2016 en 19 mei 2016 is door verbalisanten immers geconstateerd dat de stem in beide gesprekken met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid van één en dezelfde persoon is.
Op 17 mei 2016 heeft een politieman die zich voordeed als een chauffeur van [bedrijf 1] telefonisch contact met ‘ [naam 1] ’ op voormeld telefoonnummer opgenomen waarbij is afgesproken dat de batterij de volgende dag naar de [adres 3] zou worden teruggebracht. De politieman noemde zich in dit gesprek ‘ [naam 3] ’.
Vervolgens heeft een persoon die zich ‘ [naam 4] ’ van [bedrijf 2] noemde op 17 mei 2016 een mailbericht aan [naam 5] , de verhuurder van de loods aan de [adres 3] , verstuurd, waarin deze [naam 4] vroeg of [naam 5] of een ter plaatste aanwezige de batterij in ontvangst kon nemen.
Op 18 mei 2016 om 16:01 uur, vlak voordat de batterij bij de loods werd terugbezorgd, heeft de politieman die zich voordeed als chauffeur ‘ [naam 3] ’, telefonisch contact met ‘ [naam 1] ’ op het telefoonnummer 06- [telefoonnummer 2] opgenomen.
In dit gesprek heeft [naam 3] onder meer tegen [naam 1] heeft gezegd:
“…mocht er volgende week nog wat vervoerd worden dan kun je altijd nog ff een afspraak maken, kijken we nog wat kunnen regelen voor jullie”
Waarop [naam 1] heeft geantwoord:
“dat zou mooi zijn (…) Ik zal het doorgeven” .
Op 18 mei 2016 om 16:10 uur heeft [naam 5] de batterij aan de [adres 3] uitgeladen.
Kort hierna, om 16:18 uur werd op de telefoon van medeverdachte [medeverdachte] met nummer 06- [telefoonnummer 3] ingebeld door een onbekende man met nummer 06- [telefoonnummer 4] . Dit betrof een prepaid nummer waarvan de identiteit van de gebruiker niet kon worden achterhaald.
In dit gesprek heeft de beller met nummer 06- [telefoonnummer 4] tegen medeverdachte [medeverdachte] gezegd:
“he kerel met mij (…) he ik denk dat het allemaal wel goed is joh....(…) netjes opgepoetst uh ja voor me gevoel wel en uh die kerel die had afgeleverd de auto die zegt eh als het allemaal in orde is of als je zegt nou ik wil hem van de week of volgende week uh alsnog die kant inzetten dan uh dan uh wil ik dat ook nog wel voor je regelen (…) had er wel een goed gevoel bij laat maar zeggen”.
Waarop medeverdachte [medeverdachte] heeft gevraagd:
“dus dus uh auto’s afgeleverd staan achter het hek’
Waarop de beller heeft geantwoord:
“ja helemaal zo als wij dat hadden besproken”.
waarop medeverdachte [medeverdachte] heeft gezegd:
“harstikke mooi”.
Verbalisanten hebben twee gesprekken die met de telefoonnummers 06- [telefoonnummer 2] ( [naam 1] ) en 06- [telefoonnummer 4] zijn gevoerd uitgeluisterd en hebben op basis daarvan geconcludeerd dat met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid de stem in beide gesprekken van één en dezelfde persoon is.
Feiten en omstandigheden voor de aflevering op 10 mei 2016:
Uit het politieregistratiesysteem blueview blijkt dat er op 2 mei 2016 door [getuige 1] is gemeld dat bij de [adres 3] een Mercedes met kenteken [kenteken] stond die daar niet thuis hoorde, dat dit voertuig daar vaker was geweest en dit voertuig een paar keer naar achteren op het terrein was gereden.
Vervolgens is voormeld voertuig, dat op naam van medeverdachte [medeverdachte] staat geregistreerd, op 2 mei 2016 door de politie gecontroleerd en is vastgesteld dat verdachte toen de bestuurder was.
Verklaring van getuige [getuige 1] bij de politie:
Getuige [getuige 1] heeft bij de politie het volgende verklaard:
Op 29 en 30 april 2016 heeft zij gezien dat twee personen, met leeftijden van 20 en 25 jaar, in een Mercedes [kenteken] bij de loods zijn geweest.
De persoon van 25 jaar is op 4 mei 2016 (de rechtbank begrijpt dat dit 2 mei 2016 moet zijn geweest) nog een keer bij de loods is geweest en heeft op 5 mei aan [getuige 1] gevraagd of zij de accu in ontvangst kon nemen, hetgeen zij heeft gedaan.
Op 5 mei 2016 kwam deze jongeman met een blauw busje. Dit busje reed naar achteren en in dit busje zaten 4 personen, inclusief de jongeman. Deze personen zijn achterin de loods bezig gegaan met de accu, ongeveer een uurtje.
Op 9 mei 2016 kwam deze jongeman naar haar toe om te vertellen dat de accu verkocht was en de volgende dag zou worden opgehaald.
Verklaring van getuige [getuige 1] ter terechtzitting van 2 april 2019:
Ter terechtzitting heeft getuige [getuige 1] het volgende verklaard.
Zij herkent medeverdachte [medeverdachte] (44 jaar) als de persoon die het meeste lijkt op de door haar bedoelde jongeman.
De jongeman liep naar achter in de loods en vroeg aan haar of zij de accu in ontvangst wilde nemen. Een uur later kwam een blauw busje. Door de getinte ramen kon zij niet zien welke personen in het busje zaten.
Omdat de jongeman vervolgens van achter uit de loods kwam en vroeg waar de accu stond neemt zij aan dat de jongeman ook in het busje heeft gezeten.
De jongeman in de loods was met een witte Mercedes gekomen. Zij weet niet of dit dezelfde persoon is die zij eerder in de ‘dure’ Mercedes (met kenteken [kenteken] ) had gezien.
De personen uit het busje hebben de accu naar een unit verplaatst en hebben de deur vervolgens dicht gedaan. Voor de rest heeft zij niets gezien.
Een paar dagen later kwam dezelfde jongeman om te zeggen dat de accu was verkocht en zou worden opgehaald.
Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 2 april 2019:
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij slechts één keer in de loods aan de [adres 3] is geweest. Hij was daar toen op verzoek van zijn vader, medeverdachte [medeverdachte] , om een batterij te bekijken. Hij moest kijken of deze batterij geschikt was om te recyclen. Verdachte heeft de batterij daar echter niet gezien en ook heeft hij niemand gesproken. Hij kent getuige [getuige 1] niet. Hij is dus niet de onbekende man waarover zij in haar verklaring spreekt , die haar op 5 mei 2016 en 9 mei 2016 in de loods heeft aangesproken.
Mogelijk heeft [getuige 1] één ander persoon voor ogen gehad en heeft zij die ene keer dat verdachte bij de loods is geweest zijn kenteken genoteerd.
Verdachte is wel geregeld op de Handelsweg geweest om zijn oom, [getuige 2] , die daar een bedrijf heeft te bezoeken en handel bij hem te bekijken.
Verdachte is in de buurt ook een keer door de politie aangehouden terwijl hij reed in een Mercedes met kenteken [kenteken] . Ook toen was hij bij [getuige 2] op bezoek geweest. De Mercedes met kenteken [kenteken] is een bedrijfsauto die door veel mensen van het bedrijf wordt gebruikt.
Verklaring van getuige [getuige 2] ter terechtzitting van 2 april 2019:
Ter terechtzitting heeft getuige [getuige 2] verklaard dat verdachte in de periode voor de doorzoeking in de loods bij zijn handelsmetaalrecyclingbedrijf aan de [adres 3] kwam en dat ook medeverdachte [medeverdachte] daar wel eens is geweest.
Doorzoekingen:
Bij doorzoeking in de woning van medeverdachte [medeverdachte] aan de [adres 1] te Didam zijn, voor zover hier relevant, de volgende goederen aangetroffen:
- gesealde zakken met in totaal 7 kilogram hennep,
- een boot met trailer die van diefstal afkomstig was.
Bij doorzoeking in de woning van verdachte aan de [adres 2] te Didam zijn een geruimde kwekerij en 31 potten met uitgedroogde hennepplanten aangetroffen.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich, overeenkomstig de inhoud van een aan de rechtbank overgelegd requisitoir, op het standpunt gesteld dat de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen, met uitzondering van het onder 2 ten laste gelegde telen van 31 planten.
Hiertoe heeft hij ten aanzien van de onder 1 ten laste gelegde feit onder meer aangevoerd dat uit de bewijsmiddelen, met name uit de verklaring van getuige [getuige 1] , blijkt dat verdachte meermalen bij de loods aan de [adres 3] is geweest, althans vaker dan hij zelf stelt.
De waarnemingen van getuige [getuige 1] worden bevestigd door de politiecontrole op 2 mei 2016 waarbij verdachte in de Mercedes van medeverdachte [medeverdachte] is aangetroffen en uit het feit dat uit onderzoek is gebleken dat de telefoon van verdachte een mast nabij de [adres 3] heeft aangestraald op de dagen dat [getuige 1] de betreffende jongeman bij de loods heeft gezien.
Verder heeft medeverdachte [medeverdachte] op 10 mei 2016 de tractiebatterij in de vrachtwagen geladen, is het btw nummer van het bedrijf van medeverdachte [medeverdachte] gebruikt op de transportorder en sluiten de inhoud van de telefoongesprekken van 16:01 uur en 16:18 uur naadloos op elkaar aan waaruit blijkt dat de persoon die contacten onderhield met [bedrijf 1] direct nadat de batterij was teruggebracht naar de [adres 3] een terugkoppeling aan medeverdachte [medeverdachte] heeft gegeven.
Gelet op alle bewijsmiddelen is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] de verlengde uitvoer, het afleveren en het aanwezig hebben van 14 kilogram cocaïne hebben medegepleegd.
Ten aanzien van de onder 2 ten laste gelegde feit heeft de officier aangevoerd dat in de woning van medeverdachte [medeverdachte] aan de [adres 1] , gesealde zakken met in totaal 7 kilogram hennep zijn aangetroffen en dat verdachte heeft verklaard dat hij in zijn woning aan de [adres 2] , 1 kilo hennep heeft geoogst en dat hij deze hennep samen met medeverdachte [medeverdachte] heeft verpakt en dat verdachte deze hennep vervolgens bij medeverdachte [medeverdachte] heeft neergelegd. Gelet hierop kan het aanwezig hebben van 7 kilo hennep bewezen worden.
Op 24 mei 2016 is binnen getreden op het perceel van verdachte aan de [adres 2] te Didam en troffen verbalisanten in de schuur een geruimde hennepkwekerij aan en zagen zij 31 potten met uitgedroogde hennepplanten. Verdachte heeft dit feit weliswaar bekend maar nu alleen de datum 18 mei 2016 ten laste is gelegd dient verdachte van dit onderdeel van het onder 2 ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de onder 3 ten laste gelegde feit heeft de officier aangevoerd dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat de boot en trailer tussen 19 en 23 september 2015 in Gronau (Duitsland) zijn gestolen en dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] geen aannemelijke verklaring hebben afgelegd over de rechtmatige verkrijging van deze goederen en dat gelet hierop het medeplegen van opzetheling wettig en overtuigend bewezen is.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De raadsman heeft zich, overeenkomstig de inhoud van een aan de rechtbank overgelegde pleitnota, op het standpunt gesteld dat het onder 2 ten laste gelegde aanwezig hebben van 7 kilo hennep wettig en overtuigen bewezen kan worden verklaard en dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem onder 2 overige ten laste gelegde, te weten het telen danwel aanwezig hebben van 31 hennepplanten,. Dit in verband met de ten laste gelegde periode.
Verdachte dient ook van het onder 1 en 3 ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde heeft de raadsman zich – kort gezegd –
op het standpunt gesteld dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] geen wetenschap hebben gehad van de aanwezigheid van cocaïne in de tractiebatterij.
Verdachte is slechts twee keer bij het bedrijf aan de [adres 3] geweest om daar te kijken of de batterij al was bezorgd.
Verdachte kwam wel regelmatig op de [adres 3] omdat een bevriende ijzerhandelaar, [getuige 2] , daar zijn bedrijf heeft.
De verklaringen van de getuige [getuige 1] over de personen die zij in de loods heeft gezien zijn aantoonbaar onjuist en onbetrouwbaar en kunnen daarom niet voor het bewijs worden gebruikt. Niet is duidelijk wie zij nu wanneer bij de loods heeft gezien.
Uit de omstandigheden dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] bij de loods zijn gezien en dat medeverdachte [medeverdachte] de batterij in de vrachtwagen heeft geladen blijkt niet dat zij wetenschap hebben gehad van de aanwezigheid van cocaïne in de batterij.
Het is niet ondenkbaar dat anderen dan verdachten op een laakbare wijze betrokken zijn geweest bij het transport en dat verdachten zijn misbruikt, zonder dat zij bekend waren met de werkelijke aard van de lading.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde heeft de raadsman zich – kort gezegd –
op het standpunt gesteld dat uit de bewijsmiddelen niet blijkt dat verdachte wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de boot en de trailer door misdrijf verkregen waren. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte de boot bij een recreatieplas in Nederland van een Duitse koper heeft gekocht, dat hij een marktconforme prijs van
€ 14.000,-- heeft betaald, dat hij de boot op zijn naam heeft gezet en dat hij al zijn gegevens aan de RDW heeft doorgegeven. Ter onderbouwing hiervan heeft de raadsman ter terechtzitting een op 18 maart 2016 door de RDW afgegeven registratiebewijs overgelegd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
Met de raadsman van verdachte is de rechtbank van oordeel dat de verdachte van het onder 1 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Verdachte is meermalen bij de loods aan de [adres 3] geweest. Uit de bewijsmiddelen is ook af te leiden dat hij handelingen heeft verricht met de tractiebatterij. Maar er is geen enkel bewijsmiddel dat wijst op de wetenschap
van verdachtedat zich in deze batterij cocaïne bevond. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken bij gebrek aan wettig bewijs.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde aanwezig hebben van 7 kilo hennep, op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen [1] :
- het proces-verbaal van de terechtzitting van 2 april 2019, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van de verdachte;
-het proces-verbaal van overzicht zaaksdossier 2, opgemaakt door [verbalisant] , generalist Tactische Opsporing, van 2 mei 2017 (zaaksdossier 2, eerste pagina, niet genummerd);
-Het proces-verbaal van binnentreden in woning, opgemaakt door [verbalisant] , inspecteur, van 28 juni 2016, (zaaksdossier 2, pagina 9);
-Het proces-verbaal onderzoek verdovende middelen, opgemaakt door [verbalisant] , inspecteur, en [verbalisant] , brigadier, van 3 juni 2016, met bijlagen, (zaaksdossier 2, pagina 12-21);
De rechtbank acht niet bewezen dat medeverdachte [medeverdachte] op 18 mei 2016 wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van hennep in zijn woning aangezien hij op dat moment niet in zijn woning verbleef. Gelet hierop is geen sprake van medeplegen.
De rechtbank acht verder niet bewezen dat verdachte reeds op 18 mei 2016 31 hennepplanten aanwezig heeft gehad aangezien deze planten pas na binnentreden op 24 mei 2016 in de schuur van zijn woning aan de [adres 2] te Didam zijn aangetroffen.
Gelet hierop zal de rechtbank verdachte van dit onderdeel vrijspreken.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
Bij doorzoeking op 18 mei 2016 van de woning van medeverdachte [medeverdachte] aan de [adres 1] te Didam is bij het perceel een pleziervaartuig van het merk Stingray op een trailer aangetroffen. Deze boot en trailer stonden sinds 14 oktober 2015 als gestolen in Duitsland geregistreerd.
Voor een bewezenverklaring van de ten laste gelegde opzet- of schuldhelingsdelicten dient te worden vastgesteld dat de verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de spullen wist dan wel redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het door misdrijf verkregen goederen betroffen.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de boot en trailer in Lathem bij een recreatieplas waar veel boten te koop liggen van een Duitse man heeft gekocht, dat hij de man € 14.000,- contant heeft betaald, dat hem dit een goede prijs leek en dat hij de boot op 18 maart 2016 bij de RDW op zijn naam heeft gezet en dat alles goed was.
Verdachte weet de naam van de Duitse man niet meer en ook niet of hij papieren van de Duitse man heeft gekregen.
Ter terechtzitting heeft de raadsman van verdachte registratiebewijs met afgiftedatum 18 maart 2016 overgelegd.
Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat, gelet op voormelde verklaring van verdachte, uit de bewijsmiddelen niet kan worden geconcludeerd dat verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de boot en trailer wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat het door misdrijf verkregen boot betrof, zodat hij van zowel de ten laste gelegde opzet- als schuldheling zal worden vrijgesproken.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van voormelde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
2.
hij op 18 mei 2016 te Didam, gemeente Montferland, opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van in totaal ongeveer 7 kilogram hennep ( [adres 1] ), zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 11 van de Opiumwet. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 2
het misdrijf:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk en een proeftijd van 2 jaar.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit om bij een eventuele veroordeling te volstaan met de oplegging van een taakstraf. Subsidiair heeft de raadsman zich voor wat betreft de strafmaat gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van 7 kilo hennep.
De rechtbank rekent dit verdachte aan. Niet alleen wegens de bijdrage die verdachte
op deze manier heeft geleverd aan de verwerking van middelen die bedreigend zijn voor de
volksgezondheid, maar ook omdat hij heeft bijgedragen aan de instandhouding van een
circuit van veelal met hennepteelt gepaard gaande andere criminele activiteiten.
De rechtbank overweegt dat de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) uitgaan van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden bij het aanwezig hebben van een hoeveelheid softdrugs tussen de 5 en 10 kilogram.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging acht geslagen op het uittreksel justitiële documentatie van verdachte van 28 februari 2019 waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor strafbare feiten, maar niet voor overtreding van de Opiumwet.
Gelet op het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht houdt de rechtbank bij het opleggen van de hierna te melden straf rekening met de straf die de verdachte bij vonnis van de politierechter van de rechtbank Gelderland van 13 november 2017 is opgelegd, te weten een geldboete van € 400,-- ter zake van vier overtredingen van de Wet wapens en munitie.
De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden. Verdachte heeft redelijkerwijs met vervolging rekening moeten houden vanaf 31 mei 2016, de dag waarop hij is uitgenodigd voor een verdachtenverhoor
De zaak is niet binnen twee jaar nadien afgerond met een eindvonnis maar na twee jaren en bijna 10 maanden.
De rechtbank ziet hierin echter geen aanleiding om de straf te matigen aangezien deze termijnoverschrijding mede is te wijten aan verdachte door het niet gehoor geven aan de door de rechtbank gelaste persoonlijke verschijning, zowel op 15 mei 2018 als 2 oktober 2018.
Alles afwegende ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden op te leggen.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1 en 3 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
feit 2: het misdrijf:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 2 bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden;
Dit vonnis is gewezen door B.T.C. Jordaans, voorzitter, en mr. D.E. Schaap en mr. E. Leentjes, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.R. Lageveen, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 16 april 2019.
Mr. E. Leentjes is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie, Team 2e lijns opsporing Noord-Oost met nummer 16006-222, onderzoek 26Conroe. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.