ECLI:NL:RBOVE:2019:1273

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
15 april 2019
Publicatiedatum
15 april 2019
Zaaknummer
08-953296-17 en 08/770048-18 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkoop van hennep door gezin uit Oldenzaal en aanstootgevende afbeelding op Facebook

Op 15 april 2019 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een gezin uit Oldenzaal dat gedurende vier jaar hennep verkocht vanuit hun woning. De rechtbank heeft de vader, moeder en zoon veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden, met een proeftijd van drie jaar, en een taakstraf van 240 uur. De zaak kwam aan het licht na een onderzoek dat begon met een melding over drugshandel in de buurt. Tijdens de zitting op 1 april 2019 heeft de officier van justitie, mr. N. Huisman, de vordering gedaan, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. M.S. Flokstra, pleitte voor een mildere straf gezien de rol van de verdachte in de feiten.

De tenlastelegging omvatte onder andere het dealen in hennep en deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank achtte de feiten 1 en 4 bewezen, maar sprak de verdachte vrij van de feiten 2 en 3, omdat er onvoldoende bewijs was voor een gestructureerd samenwerkingsverband. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en het openlijk tentoonstellen van een aanstootgevende afbeelding op Facebook. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de rol van de verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden bij het bepalen van de straf.

De rechtbank besloot tot een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf, waarbij de verdachte werd gewaarschuwd dat bij herhaling van strafbare feiten de gevangenisstraf ten uitvoer kan worden gelegd. De uitspraak benadrukt de impact van drugshandel op de volksgezondheid en de samenleving, en de verantwoordelijkheid van de verdachte in deze context.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummers 08-953296-17 en 08/770048-18 (P) (ter terechtzitting gevoegd)
Datum vonnis: 15 april 2019
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1991 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [woonplaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
1 april 2019.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. N. Huisman en van hetgeen door verdachte en de raadsvrouw mr. M.S. Flokstra, advocaat te Oldenzaal, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

In verband met de leesbaarheid van het vonnis wordt het feit onder parketnummer 08/770048-18 doorgenummerd als feit 4.
De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:samen met anderen heeft gedeald in hennep;
feiten 2 en 3:telkens heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die het plegen van misdrijven uit de Opiumwet tot oogmerk heeft,
feit 4:een afbeelding die aanstotelijk is voor de eerbaarheid op Facebook heeft geplaatst.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met 19 januari 2018
te Oldenzaal, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk
heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of
afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk
aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende hennep en/of
hasjiesj (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende
lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die
wet;
2
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met 28 februari 2015
te Oldenzaal, althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie,
bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten
(onder andere) [verdachte] en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van een of meer misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde,
vierde, vijfde lid, 10a eerste lid, 11 derde, vijfde lid en/of 11 Opiumwet;
3
hij in of omstreeks de periode van 1 maart 2015 tot en met 19 januari 2018 te
Oldenzaal, althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie,
bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten
(onder andere) [verdachte] en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van een of meer misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde,
vierde, vijfde lid, 10a eerste lid, 11 derde, vijfde lid en/of 11a Opiumwet;
4
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 13 augustus 2017 tot
21 augustus 2017 in de gemeente Enschede, in elk geval in Nederland, telkens een of meer afbeelding(en) of voorwerp(en), te weten (een) afbeelding(en) van een naakte vrouw (te weten [slachtoffer] ), terwijl hij weet of ernstige reden heeft te vermoeden dat die afbeelding(en) of voorwerp(en) aanstotelijk voor de eerbaarheid is/zijn, openlijk tentoon heeft gesteld of heeft aangeboden, immers heeft verdachte die afbeelding(en) op facebook geplaatst.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat op basis van de verklaring van verdachte, meerdere getuigenverklaringen, observaties en het proces-verbaal doorzoeking van de woning, de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten bewezen kunnen worden verklaard en dat op basis van de verklaring van verdachte en de aangifte van [slachtoffer] , het sub 4 ten laste gelegde feit eveneens bewezen kan worden verklaard.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat er een bewezenverklaring kan volgen voor de onder 1 en 4 ten laste gelegde feiten, maar dat het bewijs voor de onder 2 en 3 ten laste gelegde criminele organisatie ontbreekt, nu onvoldoende is gebleken van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband tussen verdachte en zijn medeverdachten.
Met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde merkt de raadsvrouw op dat verdachtes aandeel in het geheel minder groot is geweest dan dat van zijn vader en verdachte een min of meer faciliterende rol heeft gehad in de verkoop van soft drugs.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder 2 en 3 is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De rechtbank overweegt daartoe dat zij niet bewezen acht dat zo er al sprake is geweest van een organisatie als bedoeld in artikel 11a (oud) en 11b Opiumwet, het oogmerk daarvan op de in de tenlastelegging onder 2 en 3 genoemde misdrijven niet bewezen kan worden verklaard. De rechtbank wijst erop dat het onder 1 bewezenverklaarde misdrijf niet valt onder de in artikel 11a (oud) en 11b Opiumwet opgesomde Opiumwetdelicten.
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 en 4 ten laste gelegde feiten op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte deze feiten heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten [1] :
feit 1
1.
het proces-verbaal van de terechtzitting van 1 april 2019, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte;
2.
processen-verbaal van verhoor van [medeverdachte 1] van 20 en 21 januari 2018, pagina’s 118 tot en met 123;
3.
het proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige] van 1 februari 2018, pagina’s 232 en 233;
feit 4
1.
het proces-verbaal van de terechtzitting van 1 april 2019, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdacht;
2.
het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] van 24 augustus 2017, op pagina’s 31 tot en met 34 in een proces-verbaal van de politie Eenheid Oost-Nederland van 7 februari 2018.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij de periode van 1 januari 2014 tot en met 19 januari 2018 te Oldenzaal, tezamen en in vereniging met anderen, meermalen, telkens opzettelijk heeft verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende hennep, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende
lijst II;
4
hij in de periode van 13 augustus 2017 tot 21 augustus 2017 in de gemeente Enschede, een afbeelding van een naakte vrouw (te weten [slachtoffer] ), terwijl hij weet of ernstige reden heeft te vermoeden dat die afbeelding aanstotelijk voor de eerbaarheid is, openlijk tentoon heeft gesteld, immers heeft verdachte die afbeelding op Facebook geplaatst.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder 1 en 4 meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 11 van de Opiumwet jo artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en artikel 240 (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet geven verbod, meermalen gepleegd;
feit 4
het misdrijf: wetende dat een afbeelding aanstotelijk voor de eerbaarheid is, die afbeelding op een plaats voor het openbaar verkeer bestemd, openlijk tentoonstellen.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de feiten 1 tot en met 3 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden en een geldboete van € 800,--. De officier heeft daarbij opgemerkt dat de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten niet wezenlijk bijdragen aan de strafmaat en dat de gevorderde straf met name is gebaseerd op het onder 1 ten laste gelegde.
Verder heeft de officier van justitie ter zake van feit 4 een gevangenisstraf voor de duur van één week gevorderd.
Daarnaast heeft de officier van justitie verbeurdverklaring van de onder verdachte inbeslaggenomen auto gevorderd.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, gelet op zowel verdachtes beperkte rol in de feiten onder 1 als de omstandigheid dat de onder feit 4 genoemde foto slechts enkele nachtelijke uren op Facebook heeft gestaan, verzocht te volstaan met een werkstraf.
Verder heeft de raadsvrouw teruggave van de onder verdachte inbeslaggenomen telefoons van het merk Wiko en Samsung, alsmede een financiële compensatie voor de onder verdachte inbeslaggenomen auto verzocht.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft, naast het plaatsen van een voor de eerbaarheid aanstotelijke naaktfoto op Facebook, samen met zijn ouders, gedurende een periode van ongeveer vier jaren, stelselmatig vanuit hun woning aan een groot aantal personen hennep verkocht. Hij heeft daarmee een belangrijke bijdrage geleverd aan het, met name in Oldenzaal, op de markt brengen van softdrugs en het in stand houden van de handel daarin. De rechtbank rekent het verdachte ernstig aan dat er met regelmaat softdrugs werd verkocht aan minderjarigen. Het gebruik van hennep vormt een bedreiging voor de volksgezondheid. Daarnaast vindt een aanmerkelijk deel van de criminaliteit direct of indirect haar oorsprong in de handel in en het gebruik van softdrugs. Verdachte heeft zich daarvan onvoldoende rekenschap gegeven en enkel ten behoeve van zijn eigen financieel gewin gehandeld.
Wat betreft de strafmodaliteit en de hoogte daarvan heeft de rechtbank rekening gehouden met verdachtes ter terechtzitting gebleken persoonlijke omstandigheden, zoals die met name zijn verwoord in het rapport van Tactus van 20 maart 2019 en het feit dat verdachte, blijkens het uittreksel uit het documentatieregister van 26 februari 2019, niet eerder ter zake van overtreding van de Opiumwet is veroordeeld. Verder heeft de rechtbank, op de voet van het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht rekening gehouden met
- een vonnis van de politierechter in de rechtbank Overijssel van 19 april 2017, waarbij verdachte is veroordeeld tot 30 uren taakstraf, subsidiair 15 dagen hechtenis;
-een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant van 28 juli 2014, waarbij verdachte is veroordeeld tot 20 uren taakstraf, subsidiair 10 dagen hechtenis en
-een aan verdachte vanwege het CJIB op 16 augustus 2018 opgelegde geldboete
van € 600,--.
Alle omstandigheden afwegende is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een taakstraf en een vrijheidsstraf, beide van na te melden duur dienen te worden opgelegd. De rechtbank zal de gevangenisstraf geheel voorwaardelijk opleggen teneinde verdachte er van te weerhouden zich opnieuw aan strafbare feiten en met name aan het dealen in softdrugs, schuldig te maken. Het opleggen van een geldboete van € 800,-- ter zake van feit 1 en een vrijheidsstraf van één week ter zake van feit 4, zoals door de officier van justitie gevorderd, acht de rechtbank niet opportuun. De rechtbank is met name van oordeel dat oplegging van deze straffen zich niet verhoudt met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, waarbij de rechtbank tevens in aanmerking neemt de straffen die aan verdachtes medeverdachten (ouders) worden opgelegd.
De rechtbank ziet, wat de duur van die straffen betreft, geen aanleiding om af te wijken van de aan verdachtes medeverdachten opgelegde straffen. Wat er ook zij van verdachtes aandeel in het geheel, iedereen binnen het gezin wist van de handel in drugs en het strafbaar karakter ervan en alle verdachten droegen hun steentje in meerdere of mindere mate daaraan bij. Bovendien werd de opbrengst van de strafbare feiten binnen het gezin geconsumeerd en werd er dus door een ieder van geprofiteerd.
7.4
De inbeslaggenomen voorwerpen
De rechtbank zal de teruggave aan verdachte van de onder hem inbeslaggenomen telefoons van het Merk Miko en Samsung gelasten.
Nu iedere relevante informatie omtrent de eventuele overige bij verdachte inbeslaggenomen goederen ontbreekt, ziet de rechtbank zich genoodzaakt, zich te onthouden van een rechtens te nemen beslissing over die goederen.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 57 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 en 4 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1het misdrijf: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet geven verbod, meermalen gepleegd;
feit 4het misdrijf: wetende dat een afbeelding aanstotelijk voor de eerbaarheid is, die afbeelding op een plaats voor het openbaar verkeer bestemd, openlijk tentoonstellen;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 en 4 bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden;
- bepaalt dat deze gevangenisstraf
in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering wordt gebracht;
- veroordeelt verdachte tevens tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
240 (tweehonderd en veertig) uren;
- beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
120 dagen;
de inbeslaggenomen voorwerpen
- gelast de teruggave aan verdachte van een Wiko telefoon en een Samsung telefoon.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Venekatte, voorzitter, mr. F.C. Berg en mr. A.M.G.Ellenbroek, rechters, in tegenwoordigheid van P.G.M. Klaassen, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 15 april 2019.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de Politie Eenheid Oost-Nederland met nummer 2017009858 van 15 februari 2018. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.