Verdachte heeft, naast het plaatsen van een voor de eerbaarheid aanstotelijke naaktfoto op Facebook, samen met zijn ouders, gedurende een periode van ongeveer vier jaren, stelselmatig vanuit hun woning aan een groot aantal personen hennep verkocht. Hij heeft daarmee een belangrijke bijdrage geleverd aan het, met name in Oldenzaal, op de markt brengen van softdrugs en het in stand houden van de handel daarin. De rechtbank rekent het verdachte ernstig aan dat er met regelmaat softdrugs werd verkocht aan minderjarigen. Het gebruik van hennep vormt een bedreiging voor de volksgezondheid. Daarnaast vindt een aanmerkelijk deel van de criminaliteit direct of indirect haar oorsprong in de handel in en het gebruik van softdrugs. Verdachte heeft zich daarvan onvoldoende rekenschap gegeven en enkel ten behoeve van zijn eigen financieel gewin gehandeld.
Wat betreft de strafmodaliteit en de hoogte daarvan heeft de rechtbank rekening gehouden met verdachtes ter terechtzitting gebleken persoonlijke omstandigheden, zoals die met name zijn verwoord in het rapport van Tactus van 20 maart 2019 en het feit dat verdachte, blijkens het uittreksel uit het documentatieregister van 26 februari 2019, niet eerder ter zake van overtreding van de Opiumwet is veroordeeld. Verder heeft de rechtbank, op de voet van het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht rekening gehouden met
- een vonnis van de politierechter in de rechtbank Overijssel van 19 april 2017, waarbij verdachte is veroordeeld tot 30 uren taakstraf, subsidiair 15 dagen hechtenis;
-een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant van 28 juli 2014, waarbij verdachte is veroordeeld tot 20 uren taakstraf, subsidiair 10 dagen hechtenis en
-een aan verdachte vanwege het CJIB op 16 augustus 2018 opgelegde geldboete
van € 600,--.
Alle omstandigheden afwegende is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een taakstraf en een vrijheidsstraf, beide van na te melden duur dienen te worden opgelegd. De rechtbank zal de gevangenisstraf geheel voorwaardelijk opleggen teneinde verdachte er van te weerhouden zich opnieuw aan strafbare feiten en met name aan het dealen in softdrugs, schuldig te maken. Het opleggen van een geldboete van € 800,-- ter zake van feit 1 en een vrijheidsstraf van één week ter zake van feit 4, zoals door de officier van justitie gevorderd, acht de rechtbank niet opportuun. De rechtbank is met name van oordeel dat oplegging van deze straffen zich niet verhoudt met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, waarbij de rechtbank tevens in aanmerking neemt de straffen die aan verdachtes medeverdachten (ouders) worden opgelegd.
De rechtbank ziet, wat de duur van die straffen betreft, geen aanleiding om af te wijken van de aan verdachtes medeverdachten opgelegde straffen. Wat er ook zij van verdachtes aandeel in het geheel, iedereen binnen het gezin wist van de handel in drugs en het strafbaar karakter ervan en alle verdachten droegen hun steentje in meerdere of mindere mate daaraan bij. Bovendien werd de opbrengst van de strafbare feiten binnen het gezin geconsumeerd en werd er dus door een ieder van geprofiteerd.