ECLI:NL:RBOVE:2019:1271

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
15 april 2019
Publicatiedatum
15 april 2019
Zaaknummer
08-760038-18 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkoop van hennep door gezin uit Oldenzaal met veroordeling tot voorwaardelijke celstraf en taakstraf

Op 15 april 2019 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een gezin uit Oldenzaal dat gedurende vier jaar hennep verkocht vanuit hun woning. De rechtbank heeft de vader, moeder en zoon veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden, met een proeftijd van drie jaar, en een taakstraf van 240 uur. De zaak kwam aan het licht door meldingen van buurtbewoners en getuigenverklaringen die bevestigden dat er vanuit de woning werd gedeald. De verdachte, de moeder, erkende dat zij sporadisch betrokken was bij het dealen van hennep, maar haar rol werd door de rechtbank als significant genoeg beoordeeld om te spreken van medeplegen. De rechtbank achtte de verdachte strafbaar op basis van artikel 11 van de Opiumwet in combinatie met artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht. De officier van justitie had een gevangenisstraf van twaalf maanden geëist, maar de rechtbank besloot tot een lichtere straf, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het feit dat zij niet eerder was veroordeeld voor overtredingen van de Opiumwet. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten, vooral het verkopen van softdrugs aan minderjarigen, en de impact daarvan op de volksgezondheid.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer 08-760038-18 (P)
Datum vonnis: 15 april 2019
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1969 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [woonplaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
1 april 2019.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. N. Huisman en van hetgeen door verdachte en de raadsman mr. V.P.J. Tuma, advocaat te Amersfoort, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:samen met anderen heeft gedeald in hennep;
feiten 2 en 3:telkens heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die het plegen van misdrijven uit de Opiumwet tot oogmerk heeft.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
zij in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met 19 januari 2018
te Oldenzaal, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk
heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of
afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk
aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende hennep en/of
hasjiesj (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende
lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die
wet;
2
zij in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met 28 februari 2015
te Oldenzaal, althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie,
bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten
(onder andere) [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [verdachte] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van een of meer misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde,
vierde, vijfde lid, 10a eerste lid, 11 derde, vijfde lid en/of 11 Opiumwet;
3
zij in of omstreeks de periode van 1 maart 2015 tot en met 19 januari 2018 te
Oldenzaal, althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie,
bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten
(onder andere) [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [verdachte] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van een of meer misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde,
vierde, vijfde lid, 10a eerste lid, 11 derde, vijfde lid en/of 11a Opiumwet;

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat op basis van de verklaring van verdachte, meerdere getuigenverklaringen, observaties en het proces-verbaal doorzoeking van de woning, de onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten bewezen kunnen worden verklaard.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld van alle aan verdachte ten laste gelegde feiten niet wettig en overtuigend zijn bewezen. De raadsman voert daartoe aan dat verdachte in de ten laste gelegde periode weliswaar een enkele maal zakjes met hennep heeft gevuld en, bij afwezigheid van haar man, aan anderen sporadisch hennep heeft afgeleverd en verkocht, maar dat haar rol slechts een faciliterende was en zij dus niet als medepleger kan worden aangemerkt en er hooguit sprake is geweest van medeplichtigheid.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder 2 en 3 is ten laste gelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.
De rechtbank overweegt daartoe dat zij niet bewezen acht dat, zo er al sprake is geweest van een organisatie als bedoeld in artikel 11a (oud) en 11b Opiumwet, het oogmerk daarvan op de in de tenlastelegging onder 2 en 3 genoemde misdrijven niet bewezen kan worden verklaard. De rechtbank wijst erop dat het onder 1 bewezenverklaarde misdrijf niet valt onder de in artikel 11a (oud) en 11b Opiumwet opgesomde Opiumwetdelicten.
Gelet op de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 3 april 2014 is in een proces-verbaal van bevindingen vastgelegd dat er bij de wijkagent wijkbewoners komen die melden dat er vanuit perceel [adres] te Oldenzaal wordt gedeald. In 2015 en 2016 zijn door de politie getuigenverklaringen opgenomen van personen die verklaarden over de handel in verdovende middelen vanuit genoemde woning.
Verschillende getuigen hebben verklaard aan de [adres] te Oldenzaal regelmatig wiet te hebben gekocht van ene [medeverdachte 2] . Een aantal van de gehoorde getuigen heeft verklaard dat zowel [medeverdachte 2] als een vrouw die daar woont wiet heeft verkocht.
Op 12 juli 2017 is door de politie een strafrechtelijk onderzoek gestart en is een aanvang gemaakt met een opsporingsonderzoek tegen verdachte en haar partner [medeverdachte 2] .
Op 21 januari 2018 heeft [medeverdachte 2] erkend te hebben gedeald in hennep, waarbij hij heeft verklaard dat het goed mogelijk is dat hij al vanaf 2014 dealde. Hij zegt te weten dat [medeverdachte 1] , de rechtbank begrijpt zijn zoon en medeverdachte [medeverdachte 1] , ook dealde. Ook heeft hij verklaard dat het goed mogelijk is dat hij ook aan minderjarigen heeft verkocht. Verder heeft hij verklaard dat zijn vrouw [verdachte] ervan wist en dat zij wel eens drugs aan klanten gaf en geld aanpakte aan de deur. [medeverdachte 1] heeft op 22 januari 2018 verklaard dat er sowieso al vanaf 2013 werd gedeald en dat dit door alle gezinsleden werd gedaan. Zijn vader zorgde voor de voorraad en zowel hij als zijn vader verkochten en leverden de handel.
Twee in februari 2018 gehoorde getuigen hebben verklaard dat zij al enkele jaren wiet kopen bij [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] en dat [medeverdachte 1] de wiet kwam brengen. De (minderjarige) getuige [getuige 1] verklaarde wiet te hebben gekocht van [medeverdachte 2] , hij verklaarde dat ook de vrouw in huis verkocht.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zij wist dat er vanaf januari 2014 vanuit haar woning aan de [adres] te Oldenzaal werd gedeald in hennep maar dat haar aandeel daarin enkel bestond in het sporadisch vullen van zakjes met hennep en het afleveren en verkopen van hennep aan anderen als haar man ziek of afwezig was.
Verdachte heeft op 21 januari 2018 bij de politie verklaard dat het klopt dat zij en [medeverdachte 2] vanaf 2014 marihuana dealen vanuit huis en dat zij zelf ook de zakjes voor de verkoop klaar heeft gemaakt.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich mede schuldig heeft gemaakt aan het dealen in hennep en dat haar aandeel daarin dermate significant was en zij zodanig bewust en nauw heeft samengewerkt met haar partner en zoon, dat sprake is van medeplegen in de zin van artikel 47 Sr.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
zij de periode van 1 januari 2014 tot en met 19 januari 2018 te Oldenzaal, tezamen en in vereniging met anderen, meermalen, telkens opzettelijk heeft verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende hennep, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende
lijst II.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder 1 meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 11 van de Opiumwet jo artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet geven verbod, meermalen gepleegd.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden. De officier heeft daarbij opgemerkt dat, wat betreft de duur van de vrijheidsstraf, de onder 2 en 3 tenlastegelegde feiten niet wezenlijk bijdragen aan de strafmaat en de gevorderde straf dus met name is gebaseerd op het onder 1 ten laste gelegde.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair vrijspraak van de ten laste gelegde feiten bepleit. In het geval van een bewezenverklaring van één of meer van de ten laste gelegde feiten heeft hij verzocht te volstaan met een taakstraf.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft, samen met haar partner en zoon, gedurende een periode van ongeveer vier jaren, stelselmatig vanuit haar woning aan een groot aantal personen hennep verkocht en daarmee een belangrijke bijdrage geleverd aan het, met name in Oldenzaal, op de markt brengen van softdrugs en het in stand houden van de handel daarin. De rechtbank rekent het verdachte ernstig aan dat zij met regelmaat de softdrugs verkocht aan minderjarigen. Het gebruik van hennep vormt een bedreiging voor de volksgezondheid. Daarnaast vindt een aanmerkelijk deel van de criminaliteit direct of indirect haar oorsprong in de handel in en het gebruik van softdrugs. Verdachte heeft zich daarvan onvoldoende rekenschap gegeven en enkel ten behoeve van haar eigen financieel gewin gehandeld.
Wat betreft de strafmodaliteit en de hoogte daarvan heeft de rechtbank rekening gehouden met haar ter terechtzitting gebleken persoonlijke omstandigheden, zoals die met name zijn verwoord in het rapport van Tactus van 19 maart 2019 en met het feit dat zij, blijkens het uittreksel uit het documentatieregister van 26 februari 2019, niet eerder ter zake overtreding van de Opiumwet is veroordeeld.
Alle omstandigheden afwegende is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een taakstraf en een vrijheidsstraf, beide van na te melden duur dienen te worden opgelegd. De rechtbank zal de gevangenisstraf geheel voorwaardelijk opleggen teneinde verdachte ervan te weerhouden zich opnieuw aan strafbare feiten en met name aan het dealen in softdrugs, schuldig te maken.
De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van de straffen die aan verdachtes medeverdachten worden opgelegd. Alle verdachten droegen hun steentje in meerdere of mindere mate bij aan de jarenlange handel in softdrugs door verdachten. Bovendien werd de opbrengst van de strafbare feiten binnen het gezin geconsumeerd en werd er dus door een ieder van geprofiteerd.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 57 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt haar daarvan vrij;
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
het misdrijf: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet geven verbod, meermalen gepleegd;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden;
- bepaalt dat deze gevangenisstraf
in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering wordt gebracht;
- veroordeelt verdachte tevens tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
240 (tweehonderd en veertig) uren;
- beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
120 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Venekatte, voorzitter, mr. F.C. Berg en
mr. A.M.G. Ellenbroek, rechters, in tegenwoordigheid van P.G.M. Klaassen, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 15 april 2019.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie Eenheid Oost-Nederland met nummer 2017009858 van 15 februari 2018. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
1.
De door verdachte ter terechtzitting afgelegde verklaring, die, zakelijk weergegeven, onder meer het volgende inhoudt.
Het is mij bekend dat er vanaf januari 2014 vanuit mijn woning aan de [adres] te Oldenzaal werd gedeald in hennep. Mijn aandeel bestond uit het sporadisch vullen van zakjes met hennep en het afleveren en verkopen van hennep aan anderen als mijn man ziek of afwezig was.
2.
Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 1] , pagina’s 73 tot en met 80 (V = vraag verbalisant en A = antwoord verdachte), dat, zakelijk weergegeven, onder meer het volgende inhoudt.
V: Gisteren hebben we gesproken over het dealen van wiet aan mensen vanuit de woning aan de [adres] in Oldenzaal. Je heb verteld dat er heel lang wiet werd verkocht. Wat wil je daarover zeggen?
A: Het loopt al jaren. Er zijn tijden geweest dat er veel mensen aan de deur kwamen. Er zijn tijden geweest dat er voor 150 euro per dag werd verkocht.
V: Verkochten jullie elke dag?
A: Ja
V: Jullie verkochten, jij, je vader en je moeder?
A: Ja, wie er thuis was die verkocht. Mijn moeder maakte vaak de zakjes klaar.
V: Wanneer is jullie wiethandel begonnen?
A: Sowieso vanaf 2013.
V: Wat kun je vertellen over [naam] ?
A: Ik en met mijn vader hebben meerdere keren wiet naar haar toegebracht op verschillende plekken.
3.
De processen -verbaal van verhoor van [medeverdachte 2] , pagina’s 116 tot en met 126 (V= vragen verbalisanten en A = antwoorden verdachte), die, zakelijk weergegeven, onder meer het volgende inhouden.
V: Wat kun je verklaren over het handelen in hard/soft drugs?
A: Ik heb in softdrugs gehandeld.
V: Deed je dat alleen?
A: Mijn vrouw [verdachte] wist er van. Ze heeft wel eens een tientje aangepakt aan de deur. Ze gaf ook drugs aan de klanten.
V: Handelen jullie al vanaf 2014 in softdrugs?
A: Als u dat zegt en bewijs hebt daarvoor dan zal dat wel kloppen.
V: Heeft [medeverdachte 1] wel eens wat aan de deur overgedragen aan afnemers?
A: Zou heel goed kunnen.
V: Heeft [medeverdachte 1] wel eens vanuit zijn eigen woning verkocht?
A: Ja dat klopt wel. Dat is aan [naam] geweest uit Losser. Het kwam ook wel eens voor dat of [medeverdachte 1] of ik het naar Losser bracht.
4.
Het proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 2] , pagina’s 232 en 233, dat, zakelijk weergegeven, onder meer het volgende inhoudt.
Toen ik op het [school] te Oldenzaal zat, ging het rond dat er bij [medeverdachte 1] of [medeverdachte 2] in Oldenzaal wiet werd verkocht aan minderjarigen. Ik heb daar ook wiet gekocht. De eerste keer was in 2015. Ik gebruikte tot de zomer van 2017. Ik heb altijd wiet bij [medeverdachte 2] of [medeverdachte 1] gehaald, nooit bij iemand anders. De wiet is een paar keer bij mij in Losser gebracht door de zoon van [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] .
5.
Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, pagina 157 (V= vraag verbalisant en A = antwoord verdachte) dat, zakelijk weergegeven, onder meer het volgende inhoudt.
V: Kort samengevat, jij en [medeverdachte 2] dealen dus al sinds 2014 marihuana vanuit huis. Jij hebt hier ook aan meegedaan en hebt ook zelf de zakjes voor de verkoop klaar gemaakt.
A: Klopt.