ECLI:NL:RBOVE:2019:1254

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
12 april 2019
Publicatiedatum
15 april 2019
Zaaknummer
08/230098 KG RK 19-155
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek in een strafzaak met betrekking tot vermeende vooringenomenheid van de rechters

In de zaak met zaaknummer 08/230098 KG RK 19-155 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Overijssel op 12 april 2019 het verzoek tot wraking van de meervoudige kamer afgewezen. Het verzoeker, die in een strafzaak onder parketnummer 08/952363-18 werd vervolgd, vorderde wraking na een zitting op 12 maart 2019. Tijdens deze zitting had de meervoudige kamer, bestaande uit de rechters F. van der Maden, M. Manders en E. Leentjes, camerabeelden bekeken die relevant waren voor de zaak. De raadsman van verzoeker vreesde dat de rechters al een oordeel hadden gevormd over de ten laste gelegde feiten, met name het bestanddeel 'dwang', en dat dit zou wijzen op vooringenomenheid.

De wrakingskamer heeft de argumenten van verzoeker beoordeeld en geconcludeerd dat er geen concrete feiten of omstandigheden zijn die de vrees voor partijdigheid objectief kunnen rechtvaardigen. De meervoudige kamer had haar waarnemingen tijdens de zitting gedetailleerd beschreven en de wrakingskamer oordeelde dat het gebruik van bepaalde termen in de beschrijving van de waarnemingen niet automatisch duidt op vooringenomenheid. De wrakingskamer benadrukte dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken.

Uiteindelijk heeft de wrakingskamer het verzoek tot wraking afgewezen, waarbij werd vastgesteld dat de vrees van verzoeker voor partijdigheid niet objectief gerechtvaardigd was. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK OVERIJSSEL

Wrakingskamer
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer: 08/230098 KG RK 19-155
Beslissing van 12 april 2019
in de zaak van
[verzoeker],
wonende in [adres] ,
verzoeker tot wraking,
advocaat mr. D.G. Hassink te Zwolle.

1.De procedure

1.1.
In de strafzaak tegen verzoeker onder parketnummer 08/952363-18 heeft op
12 maart 2019 een met gesloten deuren gehouden terechtzitting plaatsgevonden, alwaar
mrs. F. van der Maden, M. Manders en E. Leentjes (hierna: de meervoudige kamer) zitting hadden.
1.2.
Bij gelegenheid van de behandeling ter terechtzitting heeft de raadsman van verzoeker namens verzoeker een mondeling verzoek tot wraking van de meervoudige kamer gedaan, zoals blijkt uit het proces-verbaal van het wrakingsverzoek van 12 maart 2019.
1.3.
De meervoudige kamer heeft niet berust in de wraking en schriftelijk verweer gevoerd.
1.4.
Het wrakingsverzoek van verzoeker is op 2 april 2019 met gesloten deuren behandeld.
Bij de mondelinge behandeling is verzoeker verschenen, bijgestaan door zijn raadsman. Tevens is verschenen mr. M. Zwartjes, Officier van Justitie. De meervoudige kamer heeft laten weten niet te zullen verschijnen.

2.Het wrakingsverzoek

Verzoeker heeft - samengevat en voor zover van belang - aan zijn verzoek ten grondslag gelegd dat hij, gelet op de inhoud van het proces-verbaal van de zitting van 12 maart 2019, vreest dat het oordeel van de meervoudige kamer over met name het ten laste gelegde bestanddeel ‘dwang’ al klaar ligt en meent dat de rechtbank met de gekozen bewoordingen ten aanzien van haar waarnemingen ter zitting blijk geeft van vooringenomenheid. Hiermee doen zich uitzonderlijke omstandigheden voor, die zwaarwegende aanwijzingen opleveren dat de meervoudige kamer een vooringenomenheid jegens hem koestert, althans dat de vrees daarvoor gerechtvaardigd is.

3.Het standpunt van de meervoudige kamer

De meervoudige kamer heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van concrete feiten en omstandigheden waaruit objectief de vrees gekoesterd zou kunnen worden dat er sprake is van vooringenomenheid van de rechtbank ten aanzien van de feiten die haar ter beoordeling zijn voorgelegd. In het kader van de eigen waarneming ter terechtzitting (artikel 340 Wetboek van Strafvordering) heeft de meervoudige kamer van de rechtbank ter zitting getoonde camerabeelden, die onderdeel uitmaken van het strafdossier tegen verzoeker, beschreven ten behoeve van het proces-verbaal. Hierbij is gedetailleerd feitelijk beschreven wat de meervoudige kamer op de beelden heeft waargenomen. De meervoudige kamer bestrijdt dat haar waarneming gekleurd is, maar heeft getracht zo precies mogelijk weer te geven wat zij zag op de beelden. Dat de meervoudige kamer op grond van de beelden in het proces-verbaal woorden heeft opgenomen als ‘(toe)trekken’, ‘met enige kracht’ of ‘duwen’ of ‘drukken’ is een weergave van wat zij feitelijk heeft waargenomen op de beelden. Hieruit spreekt geen vooringenomenheid ten aanzien van de ten laste gelegde feiten. Bovendien spreekt de meervoudige kamer meermaals in termen van ‘het lijkt dat’ om haar terughoudendheid ten aanzien van de formulering uit te drukken. Ten aanzien van de stelling van de raadsman ter zitting op 12 maart 2019 dat verzoeker niet naar aanleiding van de beelden door de meervoudige kamer is gevraagd wat hij daarop ziet en hoe het volgens hem is gegaan, geeft de meervoudige kamer als reactie dat zij daar nog niet aan toe is gekomen, nu het wrakingsverzoek reeds werd gedaan en de zitting daarop is onderbroken. Uit deze gang van zaken is evenmin vooringenomenheid ten aanzien van de tenlastegelegde feiten af te leiden.

4.Het standpunt van de Officier van Justitie

De Officier van Justitie heeft ter zitting van de wrakingskamer gesteld dat van vooringenomenheid van de meervoudige kamer niet is gebleken.

5.De beoordeling

5.1.
Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet, die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een partij bij een geding een vooringenomenheid koestert. De vrees dat dit het geval zal zijn, dient objectief gerechtvaardigd te zijn. Dat betekent dat sprake moet zijn van concrete feiten en omstandigheden waaruit objectief de vrees voor partijdigheid van de rechter kan worden afgeleid.
Daarnaast kan er onder omstandigheden reden zijn voor wraking, indien - geheel afgezien van de persoonlijke opstelling van de rechter in de hoofdzaak - de bij een partij bestaande vrees voor partijdigheid van die rechter objectief gerechtvaardigd is, waarbij rekening moet worden gehouden met uiterlijke schijn.
5.2.
Op grond van artikel 340 Sv wordt onder eigen waarneming van de rechter verstaan die welke bij het onderzoek op de terechtzitting door hem persoonlijk is geschied.
In het kader hiervan heeft de meervoudige kamer op de zitting van 12 maart 2019 in aanwezigheid van verzoeker, zijn raadsman en de Officier van Justitie camerabeelden (gemerkt met de code [nummer] ) afgespeeld en op grond van deze beelden onder meer het volgende vastgesteld:

vanaf01.26: dat de verdachte zijn arm om de nek van aangeefster legt, haar naar zich toetrekt, waarna zij zich lijkt te verzetten en de verdachte haar hoofd met enige kracht naar beneden lijkt te bewegen.
vanaf01.39: dat aangeefster zich terugtrekt en de verdachte zijn hand op haar hoofd legt en haar hoofd met enige kracht in zijn richting duwt.
vanaf01.45: dat de verdachte zijn hand nogmaals op het hoofd van aangeefster legt en haar hoofd naar voren drukt.”
Later geeft de voorzitter te kennen dat zij ziet dat er vanaf 01.44 stevigheid wordt gebruikt om het hoofd van aangeefster naar het kruis van de verdachte te bewegen. De oudste en jongste rechter onderschrijven deze waarneming.
5.3.
De wrakingskamer volgt niet de stelling van de raadsman dat de meervoudige kamer met (haar bewoordingen in) haar vaststellingen zwaarwegende aanwijzingen levert voor het oordeel dat zij jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
Hiertoe overweegt de wrakingskamer dat het de meervoudige kamer vrij staat haar eigen waarnemingen ter zitting te beschrijven. Of deze eigen waarnemingen inhoudelijk juist zijn, kan op zichzelf niet door middel van een wrakingsverzoek aan de orde worden gesteld. Het is niet aan de wrakingskamer, mede gezien de onderbouwing van de wrakingsgronden die geheel is gestoeld op de beschrijving van de eigen waarneming van de rechters, om de juistheid van deze beschrijving te beoordelen. Dit kan slechts anders zijn indien de weergave van de waarneming zodanig derailleert, gelet op de objectief waarneembare feiten, dat deze weergave alleen kan worden verklaard vanuit vooringenomenheid van de rechters. De wrakingskamer is, ook na het bekijken van deze beelden, van oordeel dat deze omstandigheid zich in het onderhavige geval niet voordoet. Het enkele gegeven dat de termen die de meervoudige kamer gebruikt dezelfde zijn als in de tenlastelegging, maakt niet dat het (juridische) oordeel van de meervoudige kamer al vast ligt.
Dat verzoeker het gevoel had dat er al was beslist en dat hij liever tussendoor nog was ondervraagd over wat er op de getoonde beelden te zien was, maakt dit niet anders. Uit het proces-verbaal van de zitting kan worden opgemaakt dat de beelden werden bekeken en beschreven, en dat vervolgens de raadsman heeft medegedeeld zich te willen beraden over de gedane constateringen. De zitting is hierop onderbroken en tijdens deze onderbreking zijn - op verzoek van de raadsman - de rechterlijke waarnemingen schriftelijk uitgewerkt. Na deze onderbreking heeft de raadsman het woord genomen en de meervoudige kamer gewraakt. Uit deze gang van zaken is evenmin vooringenomenheid ten aanzien van de ten laste gelegde feiten af te leiden.
5.4.
De slotsom is derhalve dat geen zwaarwegende feiten of omstandigheden zijn komen vast te staan die de kennelijk bij verzoeker bestaande vrees voor partijdigheid objectief kunnen rechtvaardigen.

6.De beslissing

De wrakingskamer wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beslissing is gegeven door de mrs. U. van Houten, J.A.O.M. van Aerde en
E. Venekatte in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.H. van Ham-Kolk en in het openbaar uitgesproken op
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.