ECLI:NL:RBOVE:2019:1194

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
28 maart 2019
Publicatiedatum
8 april 2019
Zaaknummer
08/950796-13 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering van voertuigen door leidinggevende van een bedrijf

Op 28 maart 2019 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 56-jarige man, die als leidinggevende van een bedrijf werd beschuldigd van verduistering van meerdere voertuigen, waaronder vrachtwagens en opleggers, van verschillende leasemaatschappijen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het verduisteren van in totaal acht vrachtwagens, zes opleggers en een auto, die hij had geleased van diverse leasemaatschappijen. De verdachte had betalingsachterstanden en heeft de leasemaatschappijen geen inzicht gegeven in de locaties van de voertuigen, die niet meer te traceren waren. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden met een proeftijd van 1 jaar. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de andere ten laste gelegde feiten, waardoor de verdachte daarvan werd vrijgesproken. De rechtbank hield rekening met de slechte gezondheid van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure, wat leidde tot een lagere straf dan oorspronkelijk door de officier van justitie was geëist.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08/950796-13 (P)
Datum vonnis: 28 maart 2019
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1963 in [geboorteplaats] ( [land] ),
wonende aan [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 20 februari 2018, 20 september 2018 en 14 maart 2019.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.M. Brunsveld en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. D.C. Vlielander, advocaat in Utrecht, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, na wijziging van de tenlastelegging van 14 maart 2019, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan:
feit 1:verduistering van voertuigen en opleggers of het feitelijk leiding geven aan een bedrijf dat voertuigen en opleggers heeft verduisterd;
feit 2:valsheid in geschrift en/of het opzettelijk gebruikmaken van zo’n geschrift;
feit 3:oplichting van [bedrijf 1] NV.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij, op een of meerdere tijdstippen, in of omstreeks de periode van de maand
november 2010 tot en met de maand september 2012 te Deventer, Almelo, Vuren,
Utrecht, Enschede en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met
een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk een of meer
voertuigen (vrachtauto's), opleggers en/of een (personen-)auto, in elk geval
enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf 2] BV, [bedrijf 3]
, [bedrijf 4] en/of
[bedrijf 5] BV, in elk geval aan een ander of anderen
dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk(e) -hierna te noemen-
goed(eren) verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) anders dan door
misdrijf, te weten krachtens lease-overeenkomst, onder zich had(den),
(telkens) wederrechtelijk zich heeft toegeëigend, te weten:
- voertuig (DAF) met kenteken [kenteken 1] , [bedrijf 2] BV,
- voertuig (DAF) met kenteken [kenteken 2] , [bedrijf 2] BV,
- koeloplegger met kenteken [kenteken 3] , [bedrijf 2] BV,
- koeloplegger met kenteken [kenteken 4] , [bedrijf 2] BV,
- voertuig (DAF) met kenteken [kenteken 5] , [bedrijf 2] BV,
- voertuig (DAF) met kenteken [kenteken 6] , [bedrijf 2] BV,
- voertuig (DAF) met kenteken [kenteken 7] , [bedrijf 2] BV,
- voertuig (DAF) met kenteken [kenteken 8] , [bedrijf 2] BV,
- voertuig (DAF) met kenteken [kenteken 9] , [bedrijf 2] BV,
- voertuig (DAF) met kenteken [kenteken 10] , [bedrijf 2] BV,
- oplegger met kenteken [kenteken 11] . [bedrijf 3] ,
- oplegger met kenteken [kenteken 12] , [bedrijf 3] ,
- oplegger met kenteken [kenteken 13] , [bedrijf 4] ,
- oplegger met kenteken [kenteken 14] , [bedrijf 4] en/of
- auto (Audi A6) met kenteken [kenteken 15] , [bedrijf 5] BV;
OF
[verdacht bedrijf] , op een of meerdere tijdstippen, in of omstreeks de periode van de
maand november 2010 tot en met de maand september 2012 te Deventer, Almelo, Vuren,
Utrecht, Enschede en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met
een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk een of meer
voertuigen (vrachtauto’s), opleggers en/of een (personen-)auto, in elk geval
enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf 2] BV, [bedrijf 3]
, [bedrijf 4] en/of
[bedrijf 5] BV, in elk geval aan een ander of anderen
dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk(e) -hierna te noemen-
goed(eren) verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) anders dan door
misdrijf, te weten krachtens lease-overeenkomst, onder zich had(den),
(telkens) wederrechtelijk zich heeft toegeëigend, te weten:
- voertuig (DAF) met kenteken [kenteken 1] , [bedrijf 2] BV,
- voertuig (DAF) met kenteken [kenteken 2] , [bedrijf 2] BV,
- koeloplegger met kenteken [kenteken 3] , [bedrijf 2] BV,
- koeloplegger met kenteken [kenteken 4] , [bedrijf 2] BV,
- voertuig (DAF) met kenteken [kenteken 5] , [bedrijf 2] BV,
- voertuig (DAF) met kenteken [kenteken 6] , [bedrijf 2] BV,
- voertuig (DAF) met kenteken [kenteken 7] , [bedrijf 2] BV,
- voertuig (DAF) met kenteken [kenteken 8] , [bedrijf 2] BV,
- voertuig (DAF) met kenteken [kenteken 9] , [bedrijf 2] BV,
- voertuig (DAF) met kenteken [kenteken 10] , [bedrijf 2] BV,
- oplegger met kenteken [kenteken 11] . [bedrijf 3] ,
- oplegger met kenteken [kenteken 12] , [bedrijf 3] ,
- oplegger met kenteken [kenteken 13] , [bedrijf 4] ,
- oplegger met kenteken [kenteken 14] , [bedrijf 4] en/of
- auto (Audi A6) met kenteken [kenteken 15] , [bedrijf 5] BV;
zulks terwijl hij, verdachte, aan bovenomschreven strafba(a)r(e) feit(en)/verboden
gedraging(en) feitelijk leiding heeft gegeven;
2.
hij, op een of meer tijdstippen, in of omstreeks de periode van de maand
augustus 2010 tot en met de maand september 2010, te Olst, gemeente
Olst-Wijhe, Deventer, ’s-Gravenhage, Leeuwarden en/of (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens),
een werkgeversverklaring en/of salarisspecificatie en/of een
aanvraagformulier [bedrijf 1] , -(elk) zijnde een geschrift dat bestemd
was om tot bewijs van enig feit te dienen – valselijk heeft opgemaakt of
vervalst of doen opmaken of doen vervalsen,
immers verdachte en/of verdachtes mededader(s) hebben/heeft –zakelijk
weergegeven- (telkens) valselijk
- op die werkgeversverklaring (onder meer) vermeld of doen vermelden dat
hij, verdachte, als werknemer in dienst was bij [bedrijf 6] BV en/of een
arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd had of was aangesteld in vaste
dienst en/of een bruto jaarsalaris had van 28.200 euro en een
vakantietoeslag van 2256 euro en/of die werkgeversverklaring getekend of
doen tekenen met een handtekening die moest doorgaan voor de handtekening
van een namens genoemd bedrijf aangewezen/bevoegd persoon ( [naam 1] ), ter
bevestiging van de juistheid van de op die werkgeversverklaring vermelde
gegevens,
- op die salarisspecificatie (onder meer) vermeld of doen vermelden een netto

loon (juli 2010) van 1710,76 euro, betaald op rekening [rekeningnummer] en/of

- op dat aanvraagformulier [bedrijf 1] (onder meer) vermeld of doen
vermelden een bruto vast jaarinkomen (box 1) van 30.456 euro (inclusief 13e
maand) en/of als beroep planner met een vast dienstverband,
zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en
onvervalst door anderen te doen gebruiken;
en/of
hij, op een of meer tijdstippen, in of omstreeks de periode van de maand
augustus 2010 tot en met de maand september 2010, te Olst, gemeente
Olst-Wijhe, Deventer, ’s Gravenhage, Leeuwarden en/of (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen (telkens)
opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een valse of vervalste
werkgeversverklaring, een salarisspecificatie en/of een aanvraagformulier
[bedrijf 1] - (elk) zijnde een geschrift dat bestemd
was om tot bewijs van enig feit te dienen – als ware die/dat geschrift(en)
(telkens) echt en onvervalst,
bestaande dat gebruikmaken (telkens) hierin dat verdachte en/of verdachtes
mededader(s) die werkgeversverklaring en/of die salarisspecificatie en/of dat aanvraagformulier (via/middels tussenkomst van intermediair [bedrijf 7]
) ten behoeve van het verkrijgen van een hypothecaire lening
hebben/heeft verstrekt of doen verstrekken aan [bedrijf 1] NV,
en bestaande die valsheid of vervalsing (telkens) hierin dat verdachte en/of
verdachtes mededader(s) –zakelijk weergegeven – (telkens) valselijk
- op die werkgeversverklaring (onder meer) hebben/heeft vermeld of doen
vermelden dat hij, verdachte, als werknemer in dienst was bij [bedrijf 6] BV
en/of een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd had of was aangesteld in
vaste dienst en/of een bruto jaarsalaris had van 28.200 euro en een
vakantietoeslag van 2256 euro en/of die werkgeversklaring hebben/heeft
getekend of doen tekenen met een handtekening die moest doorgaan voor de
handtekening van een namens genoemd bedrijf aangewezen/bevoegd persoon ( [naam 1]
), ter bevestiging van de juistheid van de op die werkgeversverklaring
vermelde gegevens,
- op die salarisspecificatie (onder meer) hebben/heeft vermeld of doen
vermelden een netto loon (juli 2010) van 1710,76 euro betaald op rekening
[rekeningnummer] en/of
- op dat aanvraagformulier [bedrijf 1] (onder meer) hebben/heeft vermeld
of doen vermelden een bruto vast jaarinkomen (box 1) van 30.456 euro
(inclusief 13e maand) en/of als beroep planner met een vast dienstverband,
zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en
overvalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
3.
hij, op een of meer tijdstippen, in of omstreeks de periode van de maand
augustus 2010 tot en met de maand september 2010, te Olst, gemeente
Olst-Wijhe, Deventer, 's-Gravenhage, Leeuwarden en/of (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het
oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het
aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door
listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [bedrijf 1]
NV heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen
van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een
schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten het verstrekken van
een hypothecaire geldlening en/of een geldbedrag van 151.400 euro, in ieder
geval een groot geldbedrag, hierin bestaande dat verdachte en/of verdachtes
mededader(s) met vorenomschreven oogmerk valselijk en/of listiglijk en/of
bedriegelijk en/of in strijd met de waarheid -zakelijk weergegeven- een
dienstbetrekking tussen [verdachte] en [bedrijf 6] BV en/of loonbetaling op basis van
die dienstbetrekking hebben/heeft gefingeerd door (via/middels tussenkomst van
Intermediair [bedrijf 7] ) aan [bedrijf 1] NV te
(doen) verstrekken en/of te (doen) overleggen een valse of vervalste en/of in
strijd met de waarheid opgemaakte werkgeversverklaring, een
salarisspecificatie en/of een aanvraagformulier [bedrijf 1] (waaruit
-onder meer- bleek van een vast dienstverband en een bruto jaarinkomen van
30.456 euro) en/of -aldus- een hypothecaire geldlening hebben/heeft
aangevraagd, waardoor [bedrijf 1] NV werd bewogen tot
bovenomschreven afgifte(n).

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 alternatief ten laste gelegde feit kan worden bewezen. De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt vrijgesproken van de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat, gelet op de concrete en verifieerbare verklaring van zijn cliënt die in het dossier niet wordt weerlegd, het opzet in het kader van de verduistering ontbreekt zodat zijn cliënt van het onder 1 ten laste gelegde feit moet worden vrijgesproken. De raadsman heeft verzocht dat de rechtbank verdachte, conform de eis van de officier van justitie, zal vrijspreken van de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de feiten 2 en 3:
De rechtbank is, net als de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat geen wettig en overtuigend bewijs aanwezig is dat verdachte op enige wijze betrokken is geweest bij het plegen van de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van deze feiten.
Ten aanzien van feit 1:
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte het onder 1 alternatief ten laste gelegde feit heeft begaan en overweegt daartoe het volgende. [1]
Aangiftes van verduistering
In het dossier bevinden zich drie aangiftes van verduistering. De eerste aangifte is gedaan op 20 maart 2012 door [aangeefster] namens [bedrijf 2] en [bedrijf 3] , gevestigd in Almelo. [2] Aangeefster verklaart dat door [verdacht bedrijf] BV acht vrachtauto’s en vier opleggers zijn geleased en dat deze contracten zijn afgesloten in de periode van 25 november 2010 tot en met 14 december 2011. [3] De tweede aangifte is gedaan op 18 april 2012 door [aangever 1] namens [bedrijf 4] , gevestigd in Vuren. [4] Aangever verklaart dat door [verdacht bedrijf] BV twee opleggers zijn geleased en dat deze contracten zijn afgesloten op 6 december 2011. [5] De derde aangifte is gedaan op 7 september 2012 door [aangever 2] namens [bedrijf 5] , gevestigd in Utrecht. Aangever verklaart dat door [verdacht bedrijf] BV een personenauto, een Audi A6, is geleased en dat het contract is afgesloten op 22 november 2011. [6] Verder verklaren alle aangevers dat er op enig moment betalingsachterstanden zijn ontstaan aan de zijde van [verdacht bedrijf] BV en dat zij (na schriftelijke ontbinding van de overeenkomst) tevergeefs hebben geprobeerd hun voertuigen en opleggers in te vorderen. De meeste voertuigen en opleggers waren niet meer te lokaliseren en over de personenauto, de Audi A6, verklaarde verdachte tegenover aangever dat hij die op 2 februari 2012 had verkocht wegens een tijdelijk geldtekort. [7]
[verdacht bedrijf] BV
Uit gegevens van de Kamer van Koophandel blijkt dat verdachte van 1 april 2010 tot en met 14 maart 2011 en vanaf 1 januari 2012 tot en met 1 april 2012 directeur is geweest van [verdacht bedrijf] BV. [8] Hoewel deze functie in de tussenliggende periode van 14 maart 2011 tot en met 1 januari 2012 is vervuld door [naam 2] , was verdachte op grond van een algemene volmacht bevoegd hem in al zijn ondernemingen op het gebied van transport en vervoer te vertegenwoordigen en al zijn rechten en belangen met betrekking tot zodanige ondernemingen zonder enige uitzondering waar te nemen en uit te oefenen. [9] Verdachte had dus, ook in de periode dat hij geen directeur was, verstrekkende bevoegdheden binnen het bedrijf.
De rol van verdachte
Uit de getuigenverklaringen blijkt dat al het contact over de geleasede voertuigen via verdachte liep. Zo verklaart getuige [getuige 1] , vestigingsmanager bij [bedrijf 2] , dat hij begin 2010 is benaderd door verdachte, dat het eerste leasecontract met verdachte dateert van november 2010 en dat er later nog drie leasecontracten met hem zijn bijgekomen. [10] Verder zijn tussen 4 augustus 2011 en 15 december 2011 nog zes leasecontracten met [verdacht bedrijf] BV afgesloten. [11] Hoewel deze contracten zijn ondertekend door [naam 2] , was verdachte daarbij telkens aanwezig en voerde hij altijd het woord. Verdachte heeft nooit aangegeven dat een directiewijziging had plaatsgevonden; daar is de getuige later zelf achter gekomen. Getuige [aangever 1] , een door [bedrijf 4] ingeschakelde incassomedewerker, heeft verklaard dat hij [naam 2] nooit heeft gesproken, dat hij bij verdachte thuis is geweest om hem te bevragen over de opleggers en dat verdachte nooit over andere personen heeft verteld die een rol zouden spelen bij [verdacht bedrijf] BV. [12] Tot slot heeft getuige [aangever 2] , een door [bedrijf 5] ingeschakelde onderzoeker bij [bedrijf 8] BV, verklaard dat hij op 21 mei 2012 bij verdachte thuis is geweest om te praten over de geleasede Audi A6. [13] De getuige heeft [naam 2] nooit persoonlijk ontmoet. [14] Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat het steeds verdachte is geweest die feitelijk de leaseovereenkomsten namens [verdacht bedrijf] heeft gesloten en dat hij ook steeds het woord heeft gevoerd toen de verschillende leasemaatschappijen hun voertuigen terug wilden hebben.
Verduistering
Hoewel verdachte zich bij de politie hoofdzakelijk op zijn zwijgrecht heeft beroepen, heeft hij in een eerder stadium wel een verklaring afgelegd tegenover een medewerker van het [bedrijf 9] . Verdachte heeft in dat gesprek erkend dat hij diverse leaseovereenkomsten met [bedrijf 2] heeft afgesloten. [15] Ook heeft verdachte verklaard dat hij diverse chauffeurs heeft die voor hem rijden. Deze chauffeurs hadden geen arbeidsovereenkomst en kregen een onkostenvergoeding, in plaats van een vast salaris. In de aangifte van [aangever 1] staat onder meer genoemd dat verdachte tegen aangever zou hebben gezegd dat er een arbeidsconflict tussen hem en zijn chauffeurs zou zijn en dat verdachte een achterstand zou hebben met het uitbetalen van salarissen. Zijn chauffeurs zouden zich daarom de opleggers hebben toegeëigend. De rechtbank acht dit verweer van verdachte volstrekt onaannemelijk. Tijdens de doorzoeking in de woning van verdachte zijn immers veel goederen in beslag genomen die erop duiden dat verdachte de beschikking had over de voertuigen en opleggers. Het gaat dan om een aantal kentekenplaten en -bewijzen en een sleutel die te linken zijn aan de betreffende voertuigen. [16] Mede in het licht van deze onderzoeksbevindingen had het op de weg van verdachte gelegen zijn verweer tijdens het onderzoek ter terechtzitting te herhalen en op verifieerbare wijze te concretiseren. Dat heeft hij nagelaten.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat de hiervoor beschreven gedragingen aan [verdacht bedrijf] BV kunnen worden toegerekend. Uit de hierboven beschreven feiten en omstandigheden vloeit voort dat verdachte, in zijn hoedanigheid als volmachtgever en leidinggevende, de genoemde voertuigen heeft geleased en vervolgens heeft verduisterd. De rechtspersoon heeft geen maatregelen getroffen om deze gedragingen te voorkomen, noch is bij betalingsachterstanden vanuit [verdacht bedrijf] BV – al dan niet bij monde van verdachte – inzicht gegeven in de locaties van de voertuigen ten behoeve van de retournering. Voorts is de rechtbank van oordeel dat verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan deze gedraging. Uit de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden volgt dat het steeds verdachte is geweest die het initiatief tot het leasen en het verbergen van de locaties heeft genomen. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat [verdacht bedrijf] opzettelijk de voertuigen en opleggers, die de onderneming krachtens leaseovereenkomst onder zich had, wederrechtelijk heeft toegeëigend, terwijl verdachte hier feitelijk leiding aan heeft gegeven. Aldus kan het onder 1 alternatief ten laste gelegde feit wettig en overtuigend worden bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
1. alternatief
[verdacht bedrijf] B.V., in de periode van de maand november 2010 tot en met de maand september 2012 in Nederland (telkens) opzettelijk vrachtauto’s, opleggers en een personenauto, toebehorende aan [bedrijf 2] BV, [bedrijf 3] , [bedrijf 4] en [bedrijf 5] BV, welke – hierna te noemen –
goederen verdachte (telkens) anders dan door misdrijf, te weten krachtens lease overeenkomst, onder zich had, (telkens) wederrechtelijk zich heeft toegeëigend, te weten:
- voertuig (DAF) met kenteken [kenteken 1] , [bedrijf 2] BV,
- voertuig (DAF) met kenteken [kenteken 2] , [bedrijf 2] BV,
- koeloplegger met kenteken [kenteken 3] , [bedrijf 2] BV,
- koeloplegger met kenteken [kenteken 4] , [bedrijf 2] BV,
- voertuig (DAF) met kenteken [kenteken 5] , [bedrijf 2] BV,
- voertuig (DAF) met kenteken [kenteken 6] , [bedrijf 2] BV,
- voertuig (DAF) met kenteken [kenteken 7] , [bedrijf 2] BV,
- voertuig (DAF) met kenteken [kenteken 8] , [bedrijf 2] BV,
- voertuig (DAF) met kenteken [kenteken 9] , [bedrijf 2] BV,
- voertuig (DAF) met kenteken [kenteken 10] , [bedrijf 2] BV,
- oplegger met kenteken [kenteken 11] . [bedrijf 3] ,
- oplegger met kenteken [kenteken 12] , [bedrijf 3] ,
- oplegger met kenteken [kenteken 13] , [bedrijf 4] ,
- oplegger met kenteken [kenteken 14] , [bedrijf 4] en/of
- auto (Audi A6) met kenteken [kenteken 15] , [bedrijf 5] BV;
zulks terwijl hij, verdachte, aan bovenomschreven strafbare feiten/verboden gedragingen feitelijk leiding heeft gegeven.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder 1 alternatief meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 51 en 321 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 alternatief
het misdrijf:
verduistering begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van het voorarrest.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat, mocht de rechtbank overgaan tot oplegging van een straf of maatregel, zij in verband met het tijdsverloop en de gezondheid van zijn cliënt artikel 9a Sr dient toe te passen en hem dus geen straf of maatregel oplegt.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft in totaal acht vrachtwagens, zes opleggers en een auto verduisterd van verschillende leasemaatschappijen. Hij heeft daarbij het bedrijf [verdacht bedrijf] BV gebruikt om de voertuigen te kunnen leasen. Nadat verdachte betalingsachterstanden opliep bij de leasebedrijven – waarop deze bedrijven de voertuigen terug wilden hebben – heeft hij hen aan het lijntje gehouden en geen inzicht gegeven in de locatie van de voertuigen. Ten aanzien van de auto heeft verdachte aan leasemaatschappij [bedrijf 5] toegegeven deze doorverkocht te hebben. Door aldus te handelen heeft verdachte grote financiële schade doen ontstaan bij de leasemaatschappijen. Ook heeft hij door zijn handelen het vertrouwen in het handelsverkeer tussen leasemaatschappijen en hun afnemers geschonden. De verdachte heeft kennelijk uitsluitend oog gehad voor zijn eigen financiële gewin en geen enkel respect getoond voor de aangevers en hun bezit, noch oog gehad voor de met zijn handelen gepaard gaande financiële schade en administratieve rompslomp. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Bij de strafoplegging heeft de rechtbank de geldende oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) als vertrekpunt genomen. Daaruit volgt dat – bij afwezigheid van recidive – voor een diefstal van een vrachtwagen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden en voor diefstal van een auto een taakstraf van 120 uren passend wordt geacht. De onderhavige verduisteringen laten zich tot op zekere hoogte vergelijken met diefstal, zodat bij dit vertrekpunt kan worden aangesloten. Hierbij moet nog worden opgemerkt dat wanneer sprake is van meerdere delicten, de strafmaat in de oriëntatiepunten niet per definitie met die factor moet worden vermenigvuldigd.
De rechtbank houdt in strafverminderende zin rekening met de slechte gezondheid van verdachte.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie van 15 augustus 2018, waaruit blijkt dat verdachte geen recente veroordelingen heeft. Dit werkt dus in het voordeel noch het nadeel van verdachte.
Uitgaande van de acht vrachtwagens, zes opleggers en de auto die zijn verduisterd, en voornoemde strafverminderende omstandigheid, is de rechtbank van oordeel dat voor het bewezenverklaarde in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 20 (twintig) maanden aangewezen is.
De rechtbank neemt evenwel in aanmerking dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM) is overschreden. Als uitgangspunt voor de redelijke termijn geldt dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, of de invloed van de verdachte op het procesverloop. [17] Indien een proces langer duurt als gevolg van de gezondheid van verdachte, wordt die omstandigheid blijkens de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) tot de invloed van verdachte gerekend. [18] Hetzelfde geldt voor handelingen van de verdediging, ook al zijn deze op zich rechtmatig. [19] Uit de rechtspraak van het EHRM leidt de rechtbank verder af dat capaciteitsproblemen bij de Staat in beginsel geen grondslag mogen vormen voor een verlenging van de redelijke termijn. [20]
Wanneer de redelijke termijn wordt overschreden, heeft verdachte op grond van artikel 13 van het EVRM recht op een effectief rechtsmiddel. Uit de rechtspraak van het EHRM leidt de rechtbank af dat dit rechtsmiddel compensatie moet kunnen bieden voor de overschrijding, dan wel in staat moet zijn (toekomstige) termijnoverschrijdingen te voorkomen. [21]
Verdachte is voor het eerst verhoord op 29 april 2014. Op dat moment kon verdachte redelijkerwijs verwachten dat er tegen hem een strafvervolging zou worden ingesteld, zodat de rechtbank deze datum als startpunt voor de redelijke termijn zal hanteren. Dit betekent, uitgaande van een redelijke termijn van twee jaren, dat verdachte in beginsel de afronding van zijn proces met een eindvonnis op 29 april 2016 had mogen verwachten.
De eerste behandeling van de zaak vond evenwel plaats op 20 februari 2018. De officier van justitie heeft daarvoor geen reden kunnen geven, zodat er van moet worden uitgegaan dat op dat moment reeds een overschrijding van de redelijke termijn van een jaar en tien maanden bestond. Vervolgens heeft verdachte op die terechtzitting getuigenverhoren verzocht, welke zijn toegewezen. Op de volgende inhoudelijke zitting van 20 september 2018 is de zaak aangehouden in verband met de gezondheidstoestand van verdachte. Dit vonnis is uiteindelijk gewezen op 28 maart 2019, na behandeling op de openbare terechtzitting van 14 maart 2019, circa een jaar en een maand na de eerst geplande behandeling. Hoewel deze periode blijkens voornoemde rechtspraak in beginsel tot de invloed van verdachte moet worden gerekend en dus niet in de strafmaat behoeft te worden verdisconteerd, is de rechtbank van oordeel dat het enkele gegeven van de getuigenverzoeken en de – eenmalige – verhindering van verdachte vanwege zijn gezondheid, geen rechtvaardiging geven voor een voortdurende termijnoverschrijding van voornoemde duur. De rechtbank is daarom van oordeel dat ook deze periode van een jaar en een maand ten dele aan de Staat moet worden toegerekend.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van een totale overschrijding van de redelijke termijn met ruim twee jaren. De procedure – het vooronderzoek daaronder begrepen – heeft daarmee ruim twee keer langer geduurd dan ingevolge artikel 6 van het EVRM als redelijk wordt geacht. De rechtbank is daarom van oordeel dat in de gegeven omstandigheden een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet meer opportuun is en geen redelijk doel meer dient. Om verdachte de ingevolge artikel 13 van het EVRM vereiste compensatie te bieden zal de rechtbank een kortere gevangenisstraf opleggen, te weten voor de duur van 12 (twaalf) maanden, en bepalen dat deze in zijn geheel voorwaardelijk zal worden opgelegd met een proeftijd van 1 (een) jaar.
7.4
De inbeslaggenomen voorwerpen
De officier van justitie heeft verbeurdverklaring gevorderd van de op de beslaglijst vermelde goederen onder nummer 1 tot en met 5 en nummer 17 tot en met 42. De officier van justitie heeft gerekwireerd tot teruggave aan verdachte van de op de beslaglijst vermelde goederen onder nummer 6 tot en met 16 en nummer 43.
De raadsman heeft zich ten aanzien van de beslissing over het beslag gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank is van oordeel dat de op de beslaglijst vermelde goederen onder nummer 1 tot en met 5 en nummer 17 tot en met 42 moeten worden onttrokken aan het verkeer, omdat het voorwerpen betreffen die door middel van het feit zijn verkregen of die tot het begaan van het misdrijf zijn vervaardigd of bestemd en zij van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van de aan hem toebehorende op de beslaglijst vermelde goederen onder nummer 6 tot en met 16 en nummer 43, aangezien deze niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en het belang van strafvordering zich niet tegen teruggave verzet.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36c en 57 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 alternatief ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
feit 1 alternatief:het misdrijf
verduistering begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 alternatief bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden;
- bepaalt dat deze gevangenisstraf
in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte zich voor het einde van de
proeftijd van 1 (één) jaarschuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
de inbeslaggenomen voorwerpen
-
verklaart onttrokken aan het verkeerde inbeslaggenomen voorwerpen, te weten de op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst genoemde voorwerpen onder de nummers 1 tot en met 5 en 17 tot en met 42;
-
gelast de teruggave aan verdachtevan de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten de op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst genoemde voorwerpen onder de nummers 6 tot en met 16 en nummer 43.
Dit vonnis is gewezen door mr. V.P.K. van Rosmalen, voorzitter, mr. F. van der Maden en mr. T.J. Thurlings-Rassa, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.H. Doldersum, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 28 maart 2019.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland met nummer PL0600-2016433318, onderzoek Dodaars. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.pagina’s 1-5.
3.pagina’s 22-63.
4.pagina’s 82-84.
5.pagina’s 85-86.
6.pagina’s 103-105.
7.pagina 104.
8.pagina 121.
9.pagina 113.
10.pagina 143.
11.pagina 160, betreft een rectificatie van de datum.
12.verklaring van 20 juli 2018, afgelegd bij de rechter-commissaris.
13.pagina 99.
14.verklaring van 30 mei 2018, afgelegd bij de rechter-commissaris.
15.pagina’s 153-154.
16.pagina’s 475-486.
17.HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:BD2578.
18.EHRM 18 september 2015, zaaknr. 39317/05 (Yaikov t. Rusland), r.o. 74 t/m 79.
19.EHRM 30 januari 2015, zaaknrs. 56637/10, 59856/10, 72525/10, 7646/11 en 12592/11 (Sociedade de Construções Martins & Vieira, Lda. e.a. t. Portugal), r.o. 48.
20.EHRM 15 juli 1982, zaaknr. 8130/78 (Eckle t. Duitsland), r.o. 92.
21.EHRM 26 oktober 2000, zaaknr. 30210/96 (Kudła t. Polen), r.o. 158.