ECLI:NL:RBOVE:2019:1084

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
2 april 2019
Publicatiedatum
2 april 2019
Zaaknummer
08/710012-18 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 18-jarige jongen voor openlijk geweld in vereniging en poging tot zware mishandeling

Op 2 april 2019 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in de zaak tegen een 18-jarige jongen uit Kampen, die op 14 februari 2018 en 6 december 2017 openlijk geweld heeft gepleegd in vereniging. De jongen werd veroordeeld tot een jeugddetentie van 206 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Hij moet ook schadevergoeding betalen aan de slachtoffers, die in totaal ruim 2.100 euro bedraagt. De rechtbank sprak de jongen vrij van de poging tot zware mishandeling, omdat niet kon worden vastgesteld dat er een aanmerkelijke kans was op zwaar lichamelijk letsel. De jongen werd als verminderd toerekeningsvatbaar beschouwd, wat invloed had op de strafmaat. De rechtbank oordeelde dat de openlijke geweldpleging plaatsvond tijdens een zaalvoetbalwedstrijd en op een voetbalveld, wat leidde tot een verstoring van de openbare orde en gevoelens van onveiligheid. De rechtbank hield rekening met de psychische toestand van de jongen en de impact van zijn daden op de slachtoffers, vooral gezien de aanwezigheid van jonge kinderen tijdens de geweldpleging. De rechtbank legde bijzondere voorwaarden op, waaronder deelname aan hulpverlening en het volgen van een zinvolle dagbesteding.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer 08/710012-18 (P)
Datum vonnis: 2 april 2019
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2001 in [geboorteplaats] ,
wonende te [adres]

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen met gesloten deuren van 20 augustus 2018, 11 maart 2019 en 19 maart 2019.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. C.P. Dronkers en van hetgeen door verdachte en de raadsvrouw mr. E.M. van Zuuk, advocaat te Zwolle, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: op 14 februari 2018 te Zwolle samen met een ander of anderen met voorbedachten rade heeft geprobeerd [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, dan wel openlijk en in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] ;
feit 2: op 6 december 2017 te Zwolle openlijk en in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] .
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1. primair
hij op of omstreeks 14 februari 2018, in de gemeente Zwolle ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een of meer anderen, en/althans alleen, aan een persoon genaamd [slachtoffer 1] opzettelijk en al dan niet met
voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg op die [slachtoffer 1] met een (of meer) sta(a)(f)(ven)/slagwapen(s) is/zijn afgelopen en/of (vervolgens) met een (of meer) sta(a)(f)(ven)/slagwapen(s) - terwijl die [slachtoffer 1] al dan niet op de grond lag - (met kracht) in/op/tegen de rug en/of het hoofd en/of elders tegen het lichaam heeft/hebben geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1. subsidiair

hij op of omstreeks 14 februari 2018, in de gemeente Zwolle, met een ander of anderen, op of aan de openbare weg te weten "Sportpark Marslanden" gelegen aan de Hyacinthstraat, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] , welk geweld bestond uit:

- het bewust opzoeken van die [slachtoffer 1] op het voetbalveld (op het moment dat die [slachtoffer 1] een training verzorgde voor de D-pupillen) en/of
- het achtervolgen/achterna rennen van die [slachtoffer 1] met een (of meer) sta(a)(f)(ven)/slagwapen(s) in de hand(en) en/of
- het (vervolgens) slaan van/met een (of meer) sta(a)(f)(ven)/slagwapen(s) - terwijl die [slachtoffer 1] al dan niet op de grond ligt - in/op/tegen de rug en/of het hoofd en/of elders tegen het lichaam en/of - het tonen/voorhouden van een (groot) mes aan die [slachtoffer 1] en daarbij de

woorden heeft/hebben toegevoegd: "Ik vermoord hem, het is gedaan met hem";

2
hij op of omstreeks 6 december 2017, in de gemeente Zwolle, met een ander of anderen, op of aan de openbare weg te weten het terrein van de "WRZV Hallen" gelegen aan de Buitengasthuisstraat en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats of in een voor het publiek toegankelijke ruimte, te weten de "WRZV hallen" openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een (of meer) perso(o)n(en), te weten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] welk geweld bestond uit:
- het meermalen, althans eenmaal, met kracht slaan en/of stompen in/op/tegen het gezicht/hoofd en/of het gehele lichaam van die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of
- het bedreigen van die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] met de woorden: "ik schiet je dood" en/of "ik sla buiten je tanden eruit" en/of "ik schiet je hele familie dood, je oom, je broer, vader en ik weet jullie huis en winkel te vinden" en/of "wacht maar, wacht maar. Ik heb iets in mijn tas zitten" en/of "ze gaan eraan buiten", althans (telkens) woorden van soortgelijke bedreigende aard en/of strekking en/of
- het meermalen, althans eenmaal, schoppen en/of trappen op/tegen het (gehele) lichaam van die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of
- het (buiten) opwachten en/of omsingelen van die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of
- het (duwen) tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] (tengevolge waarvan die [slachtoffer 1] met zijn hand door kapot glas werd geduwd).
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Inleiding
Op 6 december 2017 vond in de WRZV Hallen in Zwolle een zaalvoetbalwedstrijd plaats tussen [zaalvoetbalteam 1] en [zaalvoetbalteam 2] . Het was een pittige wedstrijd en de duels over en weer gingen er stevig aan toe. Tijdens de wedstrijd waren er twee incidenten. Eén incident waarbij een supporter van [zaalvoetbalteam 1] een speler van [zaalvoetbalteam 2] een kaakslag heeft gegeven en een incident waarbij de ketting van een speler van [zaalvoetbalteam 1] kapot ging.
Na de wedstrijd stond een aantal spelers en supporters van [zaalvoetbalteam 1] buiten te wachten toen de spelers en supporters van [zaalvoetbalteam 2] naar buiten kwamen. Er ontstond een gevecht tussen de twee groepen. Het gevecht verplaatste zich van buiten naar het halletje van de WRZV Hallen. In het halletje is een raam van een tussendeur kapot gegaan. [slachtoffer 1] heeft vervolgens zijn hand aan het glas van de kapotte ruit verwond. In het ziekenhuis zijn diverse hechtingen geplaatst.
[slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 2] horen allemaal bij [zaalvoetbalteam 2] en hebben allen op 12 december 2017 aangifte gedaan.
Verdachte was supporter van [zaalvoetbalteam 1] en heeft verklaard dat hij op 6 december 2017 aanwezig was en dat het inderdaad een felle wedstrijd was met stevige duels. Verdachte heeft verklaard dat de ketting van een speler van [zaalvoetbalteam 1] tijdens de wedstrijd kapot was gegaan en dat buiten de WRZV Hallen een vechtpartij tussen beide groepen heeft plaatsgevonden. Verdachte heeft bekend dat hij tijdens de wedstrijd iemand heeft geslagen en na afloop van de wedstrijd buiten iemand heeft geduwd en geslagen.
Deze openlijke geweldpleging is aan verdachte ten laste gelegd onder feit 2.
Op 14 februari 2018 stond [slachtoffer 1] training te geven aan de D-Pupillen van [voetbalclub] toen hij daar werd aangevallen door meerdere jongens. [slachtoffer 1] is weggerend, maar kwam achter het doel ten val. Toen [slachtoffer 1] op de grond lag, kwamen de jongens op hem afgerend. Twee jongens hebben met ijzeren staven op hem ingeslagen. Hierbij is hij op zijn lichaam geraakt.
Verdachte heeft verklaard dat hij op 14 februari 2018 naar het voetbalveld is gegaan en dat hij daar samen met anderen naar [slachtoffer 1] is toegerend. Verdachte heeft bekend dat hij [slachtoffer 1] met een stofzuigerstang heeft geslagen toen hij op de grond lag en hem tevens heeft geschopt. Een medeverdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer 1] ook met een stofzuigerstang heeft geslagen toen hij op de grond lag.
Dit is aan verdachte onder feit 1 primair ten laste gelegd als een poging toebrengen zwaar lichamelijk letsel met voorbedachte raad in vereniging en onder feit 1 subsidiair als openlijke geweldpleging.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld voor het onder
1 primair en onder 2 ten laste gelegde.
Kort gezegd heeft de officier van justitie ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde – poging toebrengen zwaar lichamelijk letsel met voorbedachte raad in vereniging bij [slachtoffer 1] – aangevoerd dat verdachte één van degenen is geweest die [slachtoffer 1] heeft opgezocht met een vooropgezet plan en [slachtoffer 1] heeft geslagen met een staaf toen hij op de grond lag. De officier van justitie heeft aangevoerd dat kan worden vastgesteld dat verdachte door zo te handelen voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 1] . Verdachte, die met een staaf heeft ingeslagen op [slachtoffer 1] heeft namelijk zo bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij [slachtoffer 1] daarbij zwaar lichamelijk letsel zou kunnen toebrengen.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld voor de onder 2 ten laste gelegde openlijke geweldpleging op 6 december 2017, omdat verdachte onderdeel heeft uitgemaakt van de groep en heeft bekend dat hij heeft geslagen.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft zich – overeenkomstig een schriftelijke pleitnota die aan de rechtbank is overgelegd – op het standpunt gesteld dat verdachte heeft bekend [slachtoffer 1] te hebben mishandeld.
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van het 1 primair ten laste gelegde op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van de voorbedachte raad, nu geen sprake is geweest van een vooropgezet plan en verdachte alleen van plan was om [slachtoffer 1] aan te spreken en niet te slaan. De stofzuigerstang had hij meegenomen ter verdediging. De poging tot zware mishandeling dan wel de mishandeling met voorbedachte raad kan dan ook niet worden bewezen. De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte de geweldshandelingen alleen heeft verricht en dat geen sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachten, zodat ook vrijspraak dient te volgen voor het gedeelte medeplegen. Voorts heeft de raadsvrouw betoogd dat verdachte met de stofzuigerstang heeft geslagen tegen de onderkant van de schoen van [slachtoffer 1] en tegen zijn scheenbeen, maar niet op vitale delen van het lichaam, zodat geen sprake is geweest van een poging tot toebrengen van zwaar lichamelijk letsel en verdachte van dit gedeelte moet worden vrijgesproken. Gelet hierop kan volgens de raadsvrouw alleen de onder 1 primair ten laste gelegde eenvoudige mishandeling bewezen worden verklaard.
De raadsvrouw heeft ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde – de openlijke geweldpleging op 6 december 2017 – geen opmerkingen.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde:
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder 1 primair is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Op basis van het dossier kan worden vastgesteld dat verdachte op 14 februari 2018 naar het voetbalveld van [voetbalclub] is gegaan met medebrenging van een stofzuigerstang, daar achter [slachtoffer 1] is aangerend en toen deze ten val kwam, hem heeft geschopt en hem heeft geslagen met de stofzuigerstang. Verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer 1] heeft geraakt onder zijn voet en op het scheenbeen.
Poging toebrengen zwaar lichamelijk letsel
De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of verdachte met zijn gedragingen – het slaan met een stofzuigerstang – (voorwaardelijk) opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 1] heeft gehad.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Verdachte heeft verklaard dat hij met een stofzuigerstang heeft geslagen op de voet en het scheenbeen van [slachtoffer 1] die toen op de grond lag. Op basis van het dossier kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden vastgesteld dat sprake was van een aanmerkelijke kans dat [slachtoffer 1] door deze klappen zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Uit de bewijsmiddelen – met name door het ontbreken van een letselverklaring – kan immers niet worden afgeleid waar hij precies is geraakt met de stofzuigerstang en hoe hard dit is gegaan, alsmede kan niet worden vastgesteld hoe lang en zwaar de door verdachte gebruikte stofzuigerstang was. Gelet op deze onduidelijkheden is de rechtbank van oordeel dat niet is komen vast te staan dat sprake is geweest van een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank acht het voorwaardelijke opzet op de poging tot zware mishandeling niet wettig en overtuigend bewezen.
Van het onder 1 primair ten laste gelegde zal de rechtbank verdachte dan ook vrijspreken.
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde:
Het hierboven genoemde slaan met een stofzuigerstang (ten laste gelegd als staaf) is aan verdachte onder 1 subsidiair ten laste gelegd als onderdeel van het openlijk in vereniging geweld plegen.
De rechtbank is van oordeel dat wel wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde op grond van de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), in de bijlage zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen.
De rechtbank stelt voorop dat van het ‘in vereniging’ plegen van geweld sprake is, indien de betrokkene een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn. De enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt, is niet zonder meer voldoende om hem te kunnen aanmerken als iemand die ‘in vereniging’ geweld pleegt. Beoordeeld zal moeten worden of de door de verdachte geleverde bijdrage aan het delict van voldoende gewicht is.
Verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting verklaard dat hij op 14 februari 2018 samen met anderen op het voetbalveld achter [slachtoffer 1] is aangerend en toen deze ten val kwam, heeft geschopt en heeft geslagen met een stofzuigerstang.
Op grond hiervan staat voor de rechtbank vast dat verdachte – als degene die samen met anderen [slachtoffer 1] achterna heeft gezeten en hem heeft geschopt en geslagen met een stofzuigerstang toen deze op de grond lag – een actieve rol had, en dus een significante bijdrage aan de ten laste gelegde geweldshandelingen en daarmee een voldoende significante bijdrage heeft geleverd. De rechtbank acht gelet op het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich op 14 februari 2018 heeft schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde – openlijke geweldpleging – op grond van de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), in de bijlage zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen.
De rechtbank stelt vast dat in het dossier verklaringen zitten van aangevers dan wel verdachten, die óf behoren bij [zaalvoetbalteam 2] óf bij [zaalvoetbalteam 1] . Op grond van deze verklaringen kan worden vastgesteld dat op 6 december 2017 geweld heeft plaatsgevonden tussen de beide teams, zowel op het veld als buiten de WRZV hallen. Spelers en supporters van beide teams hebben verklaard dat er over en weer is geduwd en aan elkaar is getrokken en geslagen. De verhalen over de aanleiding van de vechtpartij en ten aanzien van de vraag of dat geweld aanvallend, dan wel verdedigend van aard was, staan echter lijnrecht tegenover elkaar.
De rechtbank stelt voorts vast dat in het dossier aangiftes zitten van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 2] en dat alle vier de aangevers op 12 december 2017 – en derhalve pas zes dagen na het incident in de WRZV Hallen – aangifte hebben gedaan. Hierdoor kan niet worden uitgesloten dat tussen de vier aangevers overleg is geweest voordat zij aangifte hebben gedaan. Tevens kan worden vastgesteld dat op 6 december 2017 zowel op het veld, als buiten de WRZV Hallen, sprake is geweest van een onoverzichtelijke situatie, waarbij beide groepen over en weer geweld hebben gebruikt. De rechtbank is van oordeel dat gelet op het hiervoor overwogene alleen die geweldshandelingen uit de vier aangiftes kunnen worden bewezen verklaard, voor zover deze worden ondersteund door de bekennende verklaringen van de verdachten, nu onafhankelijke getuigenverklaringen ten aanzien van de geweldshandelingen in het dossier ontbreken.
Verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting verklaard dat hij op 6 december 2017 als supporter mee was met de [zaalvoetbalteam 1] , die tegen [zaalvoetbalteam 2] moesten spelen en dat hij tijdens de wedstrijd [slachtoffer 4] heeft geslagen en na afloop van de wedstrijd buiten bij de WRZV Hallen tijdens het gevecht tussen jongens van [zaalvoetbalteam 1] en jongens van [zaalvoetbalteam 2] [slachtoffer 1] heeft geslagen.
Op grond hiervan staat voor de rechtbank vast dat verdachte – als degene die zich in de groep van [zaalvoetbalteam 1] bevond en iemand van [zaalvoetbalteam 2] in het veld en ook buiten heeft geslagen – een actieve rol had, en dus een significante bijdrage aan de ten laste gelegde geweldshandelingen en daarmee een voldoende significante bijdrage heeft geleverd.
De rechtbank acht gelet op het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich op 6 december 2017 heeft schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging. De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte of één van de medeverdachten heeft geschopt en bedreigingen heeft geuit. De aangiftes worden op dit punt niet ondersteund door enig ander bewijsmiddel, zodat verdachte van deze onderdelen moet worden vrijgesproken.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
1. subsidiair.
hij op 14 februari 2018, in de gemeente Zwolle, met anderen, op of aan de openbare weg te weten "Sportpark Marslanden" gelegen aan de Hyacinthstraat, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] , welk geweld bestond uit:
- het bewust opzoeken van die [slachtoffer 1] op het voetbalveld (op het moment dat die [slachtoffer 1] een training verzorgde voor de D-pupillen) en
- het achtervolgen/achterna rennen van die [slachtoffer 1] met staven in de handen en
- het (vervolgens) slaan met staven - terwijl die [slachtoffer 1] op de grond ligt- tegen het lichaam en
- het tonen/voorhouden van een mes aan die [slachtoffer 1] en daarbij de woorden heeft toegevoegd: "Ik vermoord hem, het is gedaan met hem";
2.
hij op 6 december 2017, in de gemeente Zwolle, met anderen, aan de openbare weg te weten het terrein van de "WRZV Hallen" gelegen aan de Buitengasthuisstraat en op een voor het publiek toegankelijke plaats of in een voor het publiek toegankelijke ruimte, te weten de "WRZV hallen" openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen meer personen, te weten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] welk geweld bestond uit:
- het meermalen met kracht slaan en/of stompen in/op/tegen het gezicht/hoofd en het lichaam van die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] en
- het (buiten) opwachten van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] en
- het (duwen) tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] (tengevolge waarvan die [slachtoffer 1] met zijn hand door kapot glas werd geduwd).
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder 1 subsidiair en 2 meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1 subsidiair
het misdrijf:
het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
feit 2
het misdrijf:
het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezen verklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 116 dagen onvoorwaardelijk met aftrek van het voorarrest en 3 maanden jeugddetentie voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De officier van justitie heeft voorts gevorderd aan verdachte op te leggen de bijzondere voorwaarden zoals deze staan vermeld in het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 7 maart 2019.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft zich ten aanzien van een eventueel op te leggen straf op het standpunt gesteld dat aan verdachte geen langere straf opgelegd dient te worden dan de tijd die hij reeds in voorarrest heeft verbleven. Daarnaast heeft de raadsvrouw verzocht om een voorwaardelijke straf op te leggen – maar dan in de vorm van een werkstraf – met oplegging van de bijzondere voorwaarden, zoals door de Raad van de Kinderbescherming is geadviseerd, met uitzondering van de behandelverplichting bij Accare. De raadsvrouw heeft tevens verzocht om rekening te houden met het feit dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is en first offender is ten aanzien van openlijke geweldpleging.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft op 6 december 2017 in Zwolle tijdens en na afloop van een zaalvoetbalwedstrijd tussen [zaalvoetbalteam 1] en [zaalvoetbalteam 2] samen met meerdere medeverdachten openlijk geweld gepleegd tegen mensen van het andere team. Een medeverdachte is degene geweest wiens ketting tijdens de wedstrijd kapot is gegaan. Verdachte is samen met zijn medeverdachten na afloop van de wedstrijd buiten blijven wachten op de spelers van [zaalvoetbalteam 2] waarna een vechtpartij tussen de beide groepen heeft plaatsgevonden. Verdachte heeft zowel tijdens de wedstrijd, als tijdens de vechtpartij buiten geslagen. Verdachte heeft in het geweld een bepalende rol gehad. Het aanbod dat de ketting van zijn medespeler zou worden vergoed, heeft hij verworpen omdat hij naar eigen zeggen uit was op ruzie. Hij heeft zich agressief en gewelddadig gedragen jegens het slachtoffer en diens groep.
Vervolgens is verdachte op 14 februari 2018 samen met anderen naar [voetbalclub] gegaan. Daar is hij samen met medeverdachten de trainer van de D-pupillen achterna gerend en hem heeft aangevallen en geslagen met een stofzuigerstang. Deze openlijke geweldpleging heeft plaatsgevonden tijdens de training van jonge kinderen, die hebben gezien dat hun trainer werd geschopt en geslagen. Deze gebeurtenis heeft een enorme impact gehad op de aanwezige ouders en met name op de jonge kinderen.
Daarnaast gaat het hier om geweld in een openbare ruimte van een voetbalzaal en op een voetbalveld en op de openbare weg, waardoor de openbare orde is verstoord en maatschappelijke onrust en algemene gevoelens van onveiligheid zijn veroorzaakt
.De rechtbank rekent verdachte dit handelen aan.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van:
  • een uitgebreid advies van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 7 maart 2019, opgemaakt door J. Markies;
  • een evaluatie plan van aanpak van Jeugdbescherming Overijssel d.d. 27 februari 2019 opgemaakt door G. van Pijkeren;
  • een rapport negatieve terugmelding van Jeugdbescherming Overijssel d.d. 21 juni 2018;
  • een Pro Justitia rapport d.d. 25 april 2018, opgemaakt door drs. J.A.M. Gresnigt, klinisch psycholoog;
  • een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 14 februari 2019.
Uit het dossier is gebleken dat verdachte op 28 februari 2018 in voorlopige hechtenis is genomen voor de openlijk geweldpleging van 6 december 2017 én van 14 februari 2018 en op 12 april 2018 is geschorst onder voorwaarden, waaronder de voorwaarde dat verdachte deelneemt aan het ITB-Harde Kern traject voor de duur van zes maanden.
Uit het Pro Justitia rapport van de psycholoog d.d. 25 april 2018 komt naar voren dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis, te weten een posttraumatische stressstoornis en een andere gespecificeerde disruptieve impulsbeheersing- of andere gedragsstoornis. Daarnaast is bij verdachte sprake van een bedreigde ontwikkeling van zijn persoonlijkheid, gekenmerkt door een onrijpe identiteitsontwikkeling en problemen op het gebied van emotieregulatie en agressieregulatie. De psycholoog heeft gelet hierop geadviseerd om aan verdachte het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen.
Uit het rapport komt ten aanzien van het recidiverisico naar voren dat de psycholoog heeft aangegeven dat de posttraumatische stressstoornis van verdachte hem kan ontregelen als deze wordt getriggerd en dat verdachte moeite heeft om zijn emoties te hanteren. Een risicofactor is dat verdachte over weinig coping mechanismen beschikt als hij met negatieve, stresserende gebeurtenissen en/of negatieve sociale situaties wordt geconfronteerd. Daarbij is het complicerend dat verdachte erg autoriteitsgevoelig is en moeite heeft om adviezen van anderen aan te nemen en op te volgen en om regels en grenzen te accepteren. Het lijkt erop dat hij in de context met vrienden zich wil manifesteren als stoer, dat hij voor niemand bang is en een vechter is. Verdachte lijkt hieraan eigenwaarde te ontlenen. Aan de andere kant heeft verdachte zeker sociale competenties en een goede intelligentie. Verdachte heeft daarbij aangegeven een aantal goede en steunende vrienden te hebben, alsmede een vriendin die hem steunt. Tevens staan de ouders van verdachte achter hem en willen hem steunen in het voorkomen van recidive, maar heeft moeder aangegeven dat zij het moeilijk vindt om grenzen te stellen bij verdachte. De psycholoog heeft ten aanzien van het recidiverisico aangegeven dat als weer spanningen en fysieke conflicten bestaan of bedreigingen worden geuit met rivaliserende voetbalteams of groepen jongens verdachte hierbij betrokken raakt, zeker als zijn gezinsleden worden bedreigd. Daarbij is tevens het risico dat verdachte omgaat met jongeren/vrienden die conflicten willen oplossen met fysiek geweld en verdachte hiervoor benaderen.
De psycholoog heeft aangegeven dat bij verdachte een forensisch poliklinische behandeling van zijn posttraumatische stressstoornis, gedragsproblematiek en woede/agressieregulatie problematiek is geïndiceerd. Hiervoor dient verdachte enerzijds traumabehandeling te ondergaan en anderzijds dient verdachte te leren om zicht te krijgen op zijn triggers die heftige emoties bij hem oproepen en ook moet hij leren om woede en agressie adequaat vorm te geven. Hierbij is ook ondersteuning van moeder in de thuissituatie van belang. Tevens dient verdachte een pro sociaal netwerk op te bouwen en afstand te nemen van ‘verkeerde vrienden’. Deze behandeling zal ambulant kunnen plaatsvinden bij bijvoorbeeld een forensische polikliniek. De psycholoog heeft geadviseerd dit aan verdachte op te leggen als bijzondere voorwaarde bij een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden deelname aan de Harde Kern Aanpak, behandeling door een Fact-team en een forensisch poliklinische behandeling van Accare. De psycholoog heeft voorts geadviseerd om dit onder toezicht van de jeugdreclassering te laten plaatsvinden.
Op 21 juni 2018 heeft Jeugdbescherming Overijssel een rapportage negatieve terugmelding Jeugdreclassering opgesteld. Hieruit is gebleken dat verdachte vanaf april 2018 naar het [school] in Wapenveld is gegaan, maar vanaf mei 2018 examens heeft gemist en tevens begon te verzuimen van school. Verdachte heeft aangegeven dat hij zich verveelde op school en terug wilde naar JJI Het Poortje. Op 25 juni 2018 is de schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte, na diverse waarschuwingen, opgeheven omdat verdachte verzuimde van school en zich tevens niet hield aan het werkrooster van Harde Kern.
Op 6 september 2018 is de voorlopige hechtenis van verdachte wederom geschorst onder voorwaarden, waaronder het volgen van het ITB-Harde Kern traject, het meewerken aan plaatsing bij de behandelgroep Trias, aan hulpverlening vanuit het FACT team en aan een zinvolle dagbesteding.
Uit het evaluatie plan van aanpak van Jeugdbescherming Overijssel van 27 februari 2019 is gebleken dat verdachte vanaf oktober 2018 wederom is gaan verzuimen van school en dat hij tevens de afspraken bij Accare niet nakomt. Verdachte heeft bij Accare aangegeven dat hij geen EMDR wil volgen en dat hij niet openstaat voor behandeling.
Uit het uitgebreid advies van de Raad voor de Kinderbescherming van 7 maart 2019 is gebleken dat verdachte sinds februari 2019 bij zijn vader woont en dat dit goed gaat. De schoolgang van verdachte blijft echter problematisch en verdachte heeft geen bijbaantje meer. De Raad acht het belangrijk dat verdachte een zinvolle dagbesteding heeft om de kans op recidive te verminderen. Verdachte gaat momenteel om met vrienden die een positieve invloed op hem hebben en heeft tevens een vriendin die een positieve invloed heeft op verdachte. Uit het advies van de Raad is tevens gebleken dat het voor verdachte belangrijk is om een behandeling te gaan volgen om meer inzicht te krijgen in zijn gevoelens en emoties en zijn copingvaardigheden daarin te veranderen. Verdachte heeft echter aangegeven dat hij hier nog niet klaar voor is, zodat verdachte zich hier onvoldoende voor openstelt, hetgeen het recidiverisico vergroot. Door de Raad wordt geadviseerd aan verdachte op te leggen een voorwaardelijke werkstraf met daarbij oplegging van de bijzondere voorwaarden van een meldplicht, meewerken aan noodzakelijk geachte hulpverlening, meewerken aan behandeling bij Accare en meewerken aan de schoolgang, dan wel een zinvolle dagbesteding.
Ter terechtzitting van 11 maart 2019 is – uit de mondelinge informatie van mevrouw Van Pijkeren – gebleken dat de schorsing van verdachte redelijk verloopt, maar dat verdachte heeft aangegeven nog niet open te staan voor de behandeling bij Accare en het volgen van EMDR. Gelet hierop adviseert de jeugdreclassering om de behandelverplichting bij Accare als bijzondere voorwaarde op dit moment te laten vervallen en te volstaan met de bijzondere voorwaarde dat verdachte dient mee te werken aan door Jeugdbescherming Overijssel noodzakelijk geachte hulpverlening.
De rechtbank onderschrijft de conclusies van de rapporteurs en maakt deze conclusies tot de hare.
De rechtbank zal bij de strafoplegging rekening houden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
De rechtbank overweegt dat de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) uitgaan van een taakstraf vanaf 40 uur bij openlijke geweldpleging tegen personen dan wel dienovereenkomstige jeugddetentie. De rechtbank heeft aansluiting gezocht bij dit oriëntatiepunt en acht bij deze twee openlijke geweldplegingen als strafverzwarende omstandigheden de plaats delict (een voetbalveld vol met jonge kinderen en hun ouders), het gebruik van een wapen (stofzuigerstang) en de wijze waarop verdachte in beide openlijke geweldplegingen een bepalende en agressieve rol heeft gespeeld aan de orde.
De verdachte verdient straf voor wat hij heeft gedaan, maar heeft naar het oordeel van de rechtbank voornamelijk behandeling en begeleiding van de jeugdreclassering nodig om te leren omgaan met verantwoordelijkheid, emoties, vrije tijd, school en vrienden, zodat verdachte niet weer in een situatie terechtkomt waarin hij strafbare feiten pleegt.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de aard en de ernst van de feiten oplegging van jeugddetentie aan de orde is. In deze strafzaak zal worden volstaan met oplegging van onvoorwaardelijke jeugddetentie voor de duur die gelijk is aan de duur die verdachte reeds in voorarrest heeft verbleven.
De rechtbank ziet in de bovenvermelde adviezen en de ter terechtzitting gedane aanvulling door mevrouw Van Pijkeren van de Jeugdreclassering aanleiding om daarnaast een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen voor de duur van 90 dagen onder de hiervoor door de Raad genoemde voorwaarden in haar rapport van 7 maart 2019, met uitzondering van de behandelverplichting bij Accare. De rechtbank beoogt hiermee de reeds ingezette begeleiding van verdachte te laten voortduren en een behandeling voor verdachte in de toekomst mogelijk te maken en mede hierdoor de kans op herhaling te verminderen. Bij haar beslissing heeft de rechtbank verder rekening gehouden met het feit dat verdachte tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis zijn schorsingsvoorwaarden heeft overtreden.
De rechtbank overweegt dat in het rapport van de Raad een proeftijd van één jaar wordt geadviseerd. De rechtbank acht dit echter te kort en zal de proeftijd vaststellen op twee jaar om verdachte tevens de kans te geven om op een later tijdstip een behandeling bij Accare of een soortgelijke instelling te ondergaan.
Alles afwegende acht de rechtbank in dit geval oplegging van jeugddetentie voor de duur van 206 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met daaraan verbonden de hierna te noemen bijzondere voorwaarden met een proeftijd van twee jaar, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van
€ 8.000,-- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- beschadigde telefoon op 6 december 2017: € 300,--;
- beschadigde jas op 14 februari 2018: € 200,--.
Wegens immateriële schade wordt een bedrag van € 7.500,-- gevorderd.
[slachtoffer 4] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van
€ 797,05 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- beschadigde jas: € 329,95;
- gemiste werkuren: € 22,10;
- reparatie telefoon: € 145,--.
Wegens immateriële schade wordt een bedrag van € 300,-- gevorderd.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1] ten aanzien van de materiële schade niet onderbouwd is, zodat dat gedeelte van
€ 500,-- niet ontvankelijk moet worden verklaard.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1] aan immateriële schade kan worden toegewezen tot in totaal € 1.000,-- , met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel tot voornoemd bedrag en voor het overige niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 4] in zijn geheel kan worden toegewezen tot in totaal € 797,05 met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1] op het standpunt gesteld dat de materiële schade niet wordt onderbouwd door onderliggende stukken, zodat de vordering ten aanzien van de materiële schade dient te worden afgewezen.
De raadsvrouw heeft voorts ten aanzien van de immateriële schade betoogd dat deze gematigd dient te worden tot een bedrag van € 1000,--, omdat in soortgelijke stafzaken dit bedrag aan immateriële schade wordt toegekend. De vordering van de benadeelde partij kan tot een bedrag van € 1.000,-- worden toegewezen en voor het meer gevorderde moet deze worden afgewezen.
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4] op het standpunt gesteld dat de materiële schade van de beschadigde jas kan worden toegewezen tot € 150,--, omdat de jas niet nieuw was, maar bijna één jaar oud. De raadsvrouw heeft betoogd dat de kosten van de gemiste werkuren en de reparatiekosten van de telefoon kunnen worden toegewezen.
De raadsvrouw heeft voorts ten aanzien van de immateriële schade betoogd dat deze gematigd dient te worden tot een bedrag van € 250,--, omdat in soortgelijke stafzaken dit bedrag aan immateriële schade wordt toegekend.
De vordering van de benadeelde partij kan volgens de raadsvrouw tot een bedrag van
€ 567,50 worden toegewezen en voor het meer gevorderde moet deze worden afgewezen.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
De vordering van [slachtoffer 1] heeft betrekking op het onder 1 en 2 ten laste gelegde.
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door de onder 1 subsidiair en onder 2 bewezen verklaarde feiten rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] .
De opgevoerde materiële schade van € 500,-- aan de telefoon en de jas is onvoldoende komen vast te staan, omdat de gestelde schade niet voldoende is onderbouwd, terwijl door of namens verdachte de omvang ervan gemotiveerd is betwist.
De vordering ten aanzien van de gevorderde immateriële schade is betwist in die zin dat door de verdediging is betoogd dat deze te hoog is en dient te worden gematigd. De rechtbank is van oordeel dat sprake is van aantasting van de persoon op andere wijze als bedoeld in artikel 6:106, lid 1, sub b, BW, nu het slachtoffer na de openlijke geweldplegingen last heeft gehad van pijn en littekens aan zijn hand en angsten, zodat het slachtoffer wegens (geestelijk) letsel schadevergoeding toekomt.
Naar het oordeel van de rechtbank dient de vergoeding voor immateriële schade naar billijkheid op een bedrag van € 1.500,-- (vijftienhonderd euro) te worden gesteld.
De rechtbank zal het gevorderde toewijzen tot een bedrag van € 1.500,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd en de vordering van [slachtoffer 1] voor het meer gevorderde niet-ontvankelijk verklaren. Daarnaast zal de rechtbank verdachte veroordelen tot betaling van de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt of zal maken voor rechtsbijstand en de executie van dit vonnis, thans begroot op nihil. De vordering zal hoofdelijk worden toegewezen.
De vordering van [slachtoffer 4] heeft alleen betrekking op het onder 2 ten laste gelegde.
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het onder 2 bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij [slachtoffer 4] .
De opgevoerde materiële kosten zijn niet dan wel onvoldoende betwist en voldoende onderbouwd en aannemelijk, met dien verstande dat de rechtbank bij de schade aan de jas met afschrijvingskosten rekening zal houden, nu de jas één jaar oud was. De rechtbank zal voor de jas een bedrag van € 150,-- toewijzen.
De rechtbank zal het gevorderde ten aanzien van de materiële kosten daarom toewijzen tot een bedrag van in totaal € 317,10.
De vordering ten aanzien van de gevorderde immateriële schade is betwist in die zin dat door de verdediging is betoogd dat deze immateriële schade te hoog is. De rechtbank is van oordeel dat sprake is van aantasting van de persoon op andere wijze als bedoeld in artikel 6:106, lid 1, sub b, BW, nu het slachtoffer na de openlijke geweldpleging last heeft gehad van pijn aan zijn kaak en borstbeen, slecht slapen en angst, zodat het slachtoffer wegens (geestelijk) letsel schadevergoeding toekomt.
Naar het oordeel van de rechtbank dient de vergoeding voor immateriële schade naar billijkheid op een bedrag van € 300,-- (driehonderd euro) te worden gesteld.
De rechtbank zal het materieel en immaterieel gevorderde toewijzen tot een bedrag van in totaal € 617,10 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd en de vordering van [slachtoffer 4] voor het meer gevorderde niet-ontvankelijk verklaren. Daarnaast zal de rechtbank verdachte veroordelen tot betaling van de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt of zal maken voor rechtsbijstand en de executie van dit vonnis, thans begroot op nihil. De rechtbank zal de vordering hoofdelijk toewijzen.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht mede aansprakelijk is voor de schade die door de feiten 1 subsidiair en 2 is toegebracht.
De rechtbank ziet in de leeftijd van verdachte aanleiding om geen vervangende jeugddetentie op te leggen bij de schadevergoedingsmaatregel.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op het hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 77a, 77g, 77i, 77x,77y, 77z, 77aa en 77gg Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 subsidiair en 2 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 subsidiair: het misdrijf:
het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
feit 2: het misdrijf:
het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 subsidiair en 2 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentievoor de duur van
206 (tweehonderd zes) dagen;
- bepaalt dat van deze jeugddetentie een gedeelte van
90 (negentig) dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 2 (twee) jarende navolgende voorwaarde(n) niet is nagekomen:
- stelt als
voorwaardendat verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa Sr, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte:
- zich gedurende de door de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Overijssel, afdeling Jeugdreclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de jeugdreclassering, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
- meewerkt aan andere door Jeugdbescherming Overijssel noodzakelijk geachte ondersteuning of verwijzing naar andere hulpverleningsinstanties, die gedurende de begeleiding door de jeugdreclassering noodzakelijk wordt geacht om de kans op herhaling te verkleinen;
- dat hij naar school gaat (en zich daar voor inzet) of een andere zinvolle dagbesteding heeft, die door de jeugdreclassering wordt bepaald;
- waarbij aan de gecertificeerde instelling te weten Jeugdbescherming Overijssel, afdeling jeugdreclassering (instantiecode AST106) opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de minderjarige ten behoeve daarvan te begeleiden. Verantwoordelijke gemeente is Kampen;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht;
schadevergoeding
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] (feiten 1 en 2): van een bedrag van € 1.500,-- (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 december 2017) voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering, voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van de onder 1 subsidiair en 2 bewezen verklaarde feiten tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 1.500,--te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 december 2017 ten behoeve van de benadeelde;
- bepaalt dat als verdachte en/of een mededader heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte en/of een mededader aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij: [slachtoffer 1] voor het meer gevorderde niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 4] (feit 2): van een bedrag van € 617,10, (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 december 2017) voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering, voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde feit tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 617,10te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 december 2017 ten behoeve van de benadeelde;
- bepaalt dat als verdachte en/of een mededader heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte en/of een mededader aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij: [slachtoffer 4] voor het meer gevorderde niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
opheffing bevel voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. van Bruggen, voorzitter, mr. D.E. Schaap en mr. K. Haar, kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. M. van Nassau, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 2 april 2019.
Buiten staat
Mr. Haar en mr. Van Nassau zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit bladzijden uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland District IJsselland, basisteam Zwolle met registratienummer PL0600-2018091883 van 19 juli 2018. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
Feit 1
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder 1 subsidiair is ten laste gelegd, gelet op de volgende bewijsmiddelen:
 Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] [1] ;
 Het proces-verbaal van verhoor van aangever [slachtoffer 1] [2] ;
 Het proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 2] [3] ;
 Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [4] ;
 Het proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte 1] [5] ;
 De bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting [6] .
Feit 2
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder 2 is ten laste gelegd, gelet op de volgende bewijsmiddelen:
 Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] [7] ;
 Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3] [8] ;
 Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 4] [9] ;
 Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] [10] ;
 Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [11] ;
 Het proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte 2] [12] ;
 De bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting [13] .

Voetnoten

1.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] d.d. 14 februari 2018, pag. 118 t/m 119.
2.Proces-verbaal van verhoor van aangever [slachtoffer 1] d.d. 21 februari 2018, pag. 123 t/m 126.
3.Proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 2] d.d. 14 februari 2018, pag. 137 t/m 138.
4.Proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 27 februari 2018, pag. 268 t/m 275.
5.Proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte 1] d.d. 6 maart 2018, pag. 223 t/m 227.
6.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 11 maart 2019.
7.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] d.d. 12 december 2017, pag. 58 t/m 62.
8.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3] d.d. 12 december 2017, pag. 44 t/m 48.
9.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 4] d.d. 12 december 2017, pag. 51 t/m 53.
10.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] d.d. 12 december 2017, pag. 55 t/m 56.
11.Proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 28 februari 2018, pag. 278 t/m 283.
12.Proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte 2] d.d. 5 maart 2018, pag. 321 t/m 323.
13.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 11 maart 2019.