ECLI:NL:RBOVE:2019:1054

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
8 maart 2019
Publicatiedatum
1 april 2019
Zaaknummer
7254651 HA VERZ 18 – 104
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van ontslag op staande voet en afwijzing van ontbinding wegens verstoorde arbeidsverhouding

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 8 maart 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen [A] en [B] over een ontslag op staande voet. [A] was in dienst bij [B] en het ontslag werd aangevochten omdat de redenen voor het ontslag niet voldoende waren onderbouwd. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de ontslagredenen niet vaststaan en dat er onvoldoende bewijs is voor een verstoorde arbeidsverhouding. De kantonrechter heeft de procedure beoordeeld aan de hand van verschillende processtukken, waaronder getuigenverklaringen en geluidsopnamen. Het bleek dat er spanningen waren tussen [A] en [B], maar deze waren niet van dien aard dat het ontslag gerechtvaardigd was. De kantonrechter heeft geconcludeerd dat de arbeidsverhouding niet ernstig en duurzaam verstoord was, en heeft het verzoek van [B] tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst afgewezen. Beide partijen zijn veroordeeld in hun eigen proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van een goede onderbouwing van ontslagredenen en de mogelijkheid van mediation om arbeidsconflicten op te lossen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknr. : 7254651 HA VERZ 18 – 104
Datum : 8 maart 2019

Beschikking op het verzoek van:

[A] ,

wonende te [plaats] ,
verzoekster, tevens verweerster,
verder te noemen [A] ,
gemachtigde mr. T.P. Boer,
tegen

[B] ,

wonende te [plaats] ,
verzoeker, tevens verweerder,
verder te noemen [B] ,
gemachtigde mr. M.B. Tol.

Verloop van de procedure

De kantonrechter heeft kennisgenomen van de volgende processtukken:
– verzoekschrift, ontvangen ter griffie op 4 oktober 2018
– verweerschrift tevens deels voorwaardelijk tegenverzoek
– brief van mr. Tol met producties van 7 november 2018
– beschikking van 19 november 2018
– brief van mr. Tol met productie van 6 december 2018
– brief van mr. Tol met productie van 19 december 2018
– proces-verbaal getuigenverhoor van 29 januari 2019
– akte van [A] van 11 februari 2019
– conclusie na enquête van [B] van 26 februari 2019.

Beoordeling

1. In de beschikking van 19 november 2019 is [B] toegelaten tot het bewijs van feiten en omstandigheden op grond waarvan de conclusie is gerechtvaardigd dat de arbeidsverhouding, ook indien het ontslag op staande voet wordt weggedacht, ernstig en duurzaam is verstoord.
2. De kantonrechter stelt vast dat het bruto loon van [A] blijkens de door [B] overgelegde loonstrook met betrekking tot januari 2019 € 6.710 per maand (€ 4.000 netto) bedraagt.
3. [B] heeft een transcriptie van een gesprek tussen [B] en de heer Metin Torunlar in het geding gebracht. Hieruit blijkt, aldus [B] , dat [A] een bedrag van € 250.000 als afkoopsom heeft geëist, hetgeen volgens hem buitenproportioneel is en welke eis heeft geleid tot de (verdere) verstoring van de arbeidsverhouding. Dat geldt volgens [B] ook voor de beschuldiging van boekhoudfraude.
4. [B] heeft voorts een brief van de politie van 6 december 2018 in het geding gebracht, dit ter onderbouwing van de stelling dat [A] hem op 1 september 2018 op het terras bij het hotel heeft bedreigd. De kantonrechter is van oordeel dat deze brief wel bewijst dat [B] bij de politie is geweest in verband met een bedreiging door een werknemer, maar niet het beweerdelijke feit van de bedreiging zelf.
5. Op 29 januari 2019 heeft de kantonrechter [B] en diens medewerker [X] , alsmede [A] als getuigen gehoord.
6. Beide partijen hebben vervolgens schriftelijk gereageerd, waarbij [A] door middel van een USB-stick een tweetal geluidsopnames in het geding heeft gebracht, die overigens van slechte (audio)kwaliteit zijn.
7.1
De kantonrechter oordeelt nu als volgt.
[B] heeft niet tegengesproken dat de geluidsopnamen
een derde gesprektussen hem en [A] betreffen. De kantonrechter begrijpt dat de opnamen tijdens een gesprek in de coffeeshop op 24 augustus 2018 zijn gemaakt, omdat [A] als getuige heeft verklaard dat op die dag een derde gesprek met [B] heeft plaatsgevonden.
7.2
[B] heeft ook niet tegengesproken dat hij volgens de geluidsopnamen tijdens dit gesprek tegen [A] heeft gezegd dat hij niets liever zou willen dan dat [A] zal blijven, waarmee volgens haar –onweersproken– is bedoeld: bij de coffeeshop zal blijven werken, en dat [B] heeft gezegd dat hij niets op het functioneren van [A] heeft aan te merken.
7.3
[B] heeft gelijk als hij stelt dat het in dit geschil niet gaat om de vraag of [A] al dan niet disfunctioneert, maar de door [B] uitgesproken wens dat [A] bij de coffeeshop zal blijven werken, wijst niet op een verstoorde arbeidsverhouding, die zodanig is dat van [B] redelijkerwijs niet gevergd kan worden de arbeidsverhouding voort te zetten.
7.4
Uit de getuigenverklaring van [B] en zijn medewerker [X] volgt wel dat voor het ontslag op staande voet al sprake was van spanningen tussen partijen. Volgens [B] is het gedrag van [A] veranderd nadat hij in augustus 2017 voor de laatste keer geld aan de partner van [A] had geleend. Volgens [B] vertoonde haar partner daarna vijandig gedrag, doordat hij rondstrooide dat hij de zakenpartner van [B] was en dat [A] werd onderbetaald. [A] zelf verliet om 17.00 de coffeeshop ook als haar vervanger er nog niet was, en zij beledigde [B] door hem een gierigaard te noemen. Een zoon van [A] nam soms zonder vragen blikjes drinken mee, en [B] is een keer bij de keel gegrepen door een zwager van [A] . Soms gebruikte [A] jegens [B] grof taalgebruik zoals 'fuck you' en 'schijt aan jouw tent'. [B] ging [A] mijden en na de vakantie van 2018 heeft [B] het initiatief tot het afscheid van [A] genomen omdat het niet langer ging.
7.5
Volgens [X] was de verhouding tussen [A] en [B] tot de zomer van 2018 goed. Daarna ontstonden er spanningen en verslechterde hun verhouding. Volgens [X] heeft [A] hem gezegd dat er iets speelde tussen haar partner en [B] waarvan zij de dupe werd. Ook [X] heeft genoemd dat [A] [B] voor gierigaard heeft uitgemaakt en ook hij heeft verklaard over de blikjes drinken die de zoon of zonen van [A] wel eens meenamen, en over het bij de keel grijpen van [B] door een familielid van [A] . Volgens [X] negeerden partijen elkaar en bespraken zij alleen nog het hoognodige. In een bericht via Facebook en in een telefoongesprek met [X] op 29 september 2018 heeft [A] [B] uitgemaakt voor leugenaar en hem zwart gemaakt.
7.6
[A] heeft als getuige toegegeven het bericht waarover [X] heeft verklaard te hebben verzonden, maar ter verklaring daaraan toegevoegd dat het bericht van na het ontslag op staande voet is. Zij heeft verklaard dat haar verhouding met [B] steeds goed was tot hij opeens na de vakantie, op 19 augustus 2018, zei met haar niet verder te willen. Als reden gaf [B] op de problemen met haar partner aan wie hij geld zou hebben geleend. Door deze opstelling raakte [A] teleurgesteld en ook een beetje boos zoals zij heeft verklaard. Een jaar daarvóór had zij een hypotheek afgesloten in verband waarmee [B] een werkgeversverklaring had ingevuld en daarin te kennen had gegeven haar in dienst te zullen houden. [A] verwachtte in financiële problemen te komen als zij zou worden ontslagen. Zij ging ervan uit tot haar pensioen bij de coffeeshop te kunnen blijven werken. Zij heeft, hoewel zij het niet eens was met het ontslag, aanspraak gemaakt op een vergoeding van € 250.000 en volgens haar is [B] daarom boos geworden, maar van bedreigingen van haar kant is geen sprake geweest. Zij heeft de verklaring van [X] over de verslechterde verhouding tussen haar en [B] betiteld als onzin. Dat zij [B] gierigaard heeft genoemd, heeft zij ontkend. Haar kinderen hebben wel eens een flesje drinken meegenomen zonder te betalen, maar dat vond [B] geen probleem.
7.7
De kantonrechter oordeelt als volgt.
Uit de wens van [B] afscheid van [A] te nemen, en uit zijn getuigenverklaring en die van [X] volgt weliswaar dat het tussen partijen niet boterde, althans wat [B] betreft, maar de kantonrechter kan uit de getuigenverklaringen en de overige bewijsmiddelen, zoals de geluidsopnamen, niet opmaken dat, het ontslag op staande voet weggedacht, de relatie tussen partijen ernstig en duurzaam is verstoord om welke reden van [B] in redelijkheid niet kan worden gevergd het dienstverband voort te zetten. Voorstelbaar is dat de spanning die blijkbaar bestaat tussen [B] en de partner van [A] , welke spanning samenhangt met het omvangrijke bedrag dat [B] , althans in zijn visie, aan die partner heeft geleend, een terugslag heeft op de arbeidsverhouding, maar dat is niet voldoende om tot een ernstig en duurzaam verstoorde verhouding tussen [A] en [B] te concluderen. Dat de geldkwestie met de partner van [A] in dezen een rol lijkt te spelen, is al opgemerkt in rechtsoverweging 4.11 van de beschikking van 19 november 2018 alwaar is geciteerd uit een WhatsAppbericht van [B] aan [A] waarin hij haar man de
veroorzakerheeft genoemd.
7.8
De verklaringen van [A] en [B] over hun onderlinge verhouding spreken elkaar grotendeels tegen, terwijl bij de verklaring van [X] moet worden aangetekend dat hij in loondienst is van [B] en daarom geen buitenstaander is. Wat hij heeft genoemd over de verstoorde verhouding maakt op zichzelf ook niet veel indruk. Dat geldt trouwens ook voor de verklaring van [B] . De voorvallen die beide getuigen hebben genoemd om daarmee de verstoring van de arbeidsverhouding te onderbouwen zijn niet zodanig van aard en omvang dat in redelijkheid niet meer verwacht kan worden dat de lucht tussen beide partijen niet door middel van een of meer goede gesprekken kan worden geklaard. Veel waarover is verklaard heeft betrekking op het gedrag van anderen dan [A] . Partijen, met name [B] , moeten in staat worden geacht het geschil dat kennelijk met de partner van [A] over het beweerdelijk uitgeleende bedrag bestaat, buiten de arbeidsverhouding te houden. De kantonrechter begrijpt best dat dit niet eenvoudig is, maar mede gelet op de duur van het dienstverband (10 jaar) en het blijkbaar goed functioneren van [A] , terwijl haar ontslag ertoe zal leiden dat zij met een grote inkomensterugval te maken zal krijgen zonder concreet uitzicht op een andere baan waarmee zij een gelijkwaardig (hoog)loon kan verdienen, mag (ook) van [B] een behoorlijke inspanning worden gevergd. Wellicht dat door middel van mediation een verbetering van de arbeidsverhouding kan worden bewerkstelligd?
7.9
[A] heeft als getuige gehoord toegegeven dat zij om een vergoeding van € 250.000 heeft gevraagd, maar dat rechtvaardigt op zichzelf niet de stelling dat de arbeidsverhouding ernstig en duurzaam is verstoord. De vraag moet worden geplaatst in het licht van de niet onbegrijpelijke teleurstelling en boosheid bij [A] over het feit dat [B] opeens afscheid van haar wilde nemen.
7.10.
Het verzoek van [B] zal worden afgewezen. De kantonrechter zal bepalen dat beide partijen de eigen proceskosten dragen.

Beslissing

De kantonrechter:
op het verzoek van [A]:
1. wijst het meer of anders verzochte af;
2. bepaalt dat beide partijen de eigen proceskosten dragen;
op het verzoek van [B]:
3. wijst het verzoek af;
4. bepaalt dat beide partijen de eigen proceskosten dragen.
Gegeven door mr. C.H. de Haan, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 8 maart 2019.