In deze beschikking van de Rechtbank Overijssel, uitgesproken op 23 februari 2018, is de situatie rondom de minderjarige [minderjarige] behandeld. De vader, die tijdelijk voogdij had na het overlijden van de moeder, verzocht om het ouderlijk gezag over zijn kind. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vader, na het overlijden van de moeder, het ouderlijk gezag kan krijgen op basis van artikel 1:253g van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank oordeelt dat de tijdelijke voogdij van de vader beëindigd moet worden, omdat hij de juridische ouder is van [minderjarige]. De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om de voogdij bij een gecertificeerde instelling te beleggen, maar de rechtbank oordeelt dat er onvoldoende redenen zijn om het gezag niet aan de vader toe te kennen. De rechtbank benadrukt de sterke band tussen vader en kind en het belang van het ouderlijk gezag voor de ontwikkeling van [minderjarige].
Daarnaast heeft de rechtbank besloten dat het ouderlijk gezag van de vader moet worden ingeperkt door een ondertoezichtstelling, om de belangen van [minderjarige] te waarborgen. De rechtbank heeft de Stichting Jeugdbescherming Overijssel aangesteld om toezicht te houden op de ontwikkeling van [minderjarige] en heeft een machtiging tot uithuisplaatsing verleend in een pleegzorgvoorziening. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders verzochte is afgewezen.