ECLI:NL:RBOVE:2018:98

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
16 januari 2018
Publicatiedatum
16 januari 2018
Zaaknummer
ak_zwo_17_1293
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over de rechtmatigheid van een aanslag voor omgevingsvergunning bij de bouw van een bio-energiecentrale

In deze zaak heeft de rechtbank Overijssel geoordeeld over de rechtmatigheid van een aanslag van € 21.145,- die door de provincie Overijssel was opgelegd aan eiseres, een B.V. gevestigd te Hengelo. De aanslag was gerelateerd aan de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de bouw van een bio-energiecentrale op het XL Businesspark Twente. De provincie had de aanslag opgelegd op basis van de Belastingverordening Overijssel, die leges heffingen regelt voor vergunningaanvragen. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de aanslag, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard door de provincie.

De rechtbank heeft het beroep van eiseres behandeld en vastgesteld dat de provincie terecht de aanslag had opgelegd. Eiseres voerde aan dat de Belastingverordening niet op de juiste wijze bekend was gemaakt en dat zij niet was gehoord in de bezwaarprocedure. De rechtbank oordeelde dat de provincie de leges correct had geheven en dat er geen schending van de hoorplicht had plaatsgevonden. Eiseres had niet expliciet verzocht om een hoorzitting, waardoor de provincie niet verplicht was om deze te houden.

De rechtbank concludeerde dat de provincie Overijssel een dienst had verleend door de aanvraag in behandeling te nemen, ook al was deze uiteindelijk buiten behandeling gesteld. De rechtbank volgde het standpunt van de provincie dat de legesheffing niet onredelijk of willekeurig was en dat de aanslag in overeenstemming was met de geldende regelgeving. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond en bevestigde de rechtmatigheid van de aanslag.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Bestuursrecht
Zittingsplaats Zwolle
Registratienummer: Awb 17/1293
uitspraak van de meervoudige belastingkamer in het geschil tussen
[eiseres] B.V.,
gevestigd te Hengelo,
eiseres,
gemachtigde mr. H.C.F. Bot, werkzaam bij Fiscaal Juridisch Adviesbureau Remie,
en
de heffingsambtenaar van de provincie Overijssel,verweerder.

1.Ontstaan en loop van het geding

Bij besluit van 22 november 2016 heeft verweerder eiseres op grond van de Belasting-verordening Overijssel (hierna: de Belastingverordening) een aanslag van
€ 21.145,00 opgelegd voor het in behandeling nemen van de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bio-energiecentrale op de locatie XL Businesspark Twente.
Bij uitspraak op bezwaar van 10 mei 2017 heeft verweerder het daartegen door eiseres ingediende bezwaar ongegrond verklaard.
Namens eiseres is tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 16 november 2017. Namens eiseres is haar gemachtigde verschenen met [naam 1] en [naam 2] . Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door L.M. de Jong.
De rechtbank heeft het beroep tegelijkertijd behandeld met de door eiseres en [bedrijf] BV ingediende beroepen tegen besluiten van Gedeputeerde Staten van 28 februari 2017 inzake de weigering de projectperiodes te verlengen voor de projecten Bio-energiecentrale Twente Almelo en Green LNG Twente (LNG-vulpunt), alsmede de in dit kader verleende subsidies op nihil te zetten en van [bedrijf] een bedrag terug te vorderen van € 179.100,00. Na de gevoegde behandeling heeft de rechtbank de zaken weer gesplitst.

2.Beoordeling van het geschil

2.1.
Bij besluit van 11 november 2016 heeft het college van gedeputeerde staten van Overijssel aan eiseres meegedeeld dat de aanvraag van eiseres van 19 juli 2016 om een omgevingsvergunning vanwege het niet beschikken over alle wettelijk benodigde gegevens, niet in behandeling wordt genomen.
Vervolgens heeft besluitvorming plaatsgevonden zoals beschreven onder de rubriek Procesverloop.
2.2.
Eiseres is van mening:
- dat de Belastingverordening met de daarbij behorende Tarieventabel en bijlagen voor wat betreft de bouwkosten niet op de juiste wijze bekend is gemaakt en derhalve voor dit onderdeel onverbindend is;
- dat zij ten onrechte niet is gehoord in de bezwaarprocedure;
- dat het buiten behandeling laten van de aanvraag om een omgevingsvergunning niet kan worden gezien als een dienstverlening in de zin van de Belastingverordening;
- dat voor zover het buiten behandeling laten van de aanvraag wel als een dienstverlening kan worden aangemerkt, er sprake is van een onredelijke en onwillekeurige belastingheffing.
2.3.
Verweerder heeft gesteld:
- dat voor de aannemingssom kan worden verwezen naar de UAV 1989 (Uniforme administratieve voorwaarden voor de uitvoering van werken 1989);
- dat de Belastingverordening en de bijbehorende Tarieventabel verbindend zijn;
- dat er geen schending van de hoorplicht heeft plaatsgevonden;
- dat er wel sprake van dienstverlening is geweest;
- dat er geen sprake is geweest van een onredelijke en onwillekeurige belastingheffing en eiseres niet heeft aangetoond dat de legesheffing leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.
3.1.
Belastingverordening is onverbindend
Met verweerder leest de rechtbank deze beroepsgrond aldus dat eiseres betoogt dat de maatstaf op grond waarvan de leges worden geheven, onvoldoende kenbaar is. In het verweerschrift van 31 augustus 2017 en ter zitting heeft verweerder uitgebreid toegelicht op grond waarvan de Belastingverordening en de bijbehorende Tarieventabel verbindend zijn.
De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt. Volgens deze toelichting is beoogd voor de bepaling van de bouwkosten zo veel mogelijk aan te sluiten bij de werkelijke aannemingssom en dat (pas) indien deze aannemingssom ontbreekt, bij wijze van uitzondering, gebruik kan worden gemaakt van een raming van de bouwkosten als bedoeld in het normblad NEN 2631. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder in de Belastingverordening heeft kunnen volstaan met een verwijzing naar de UAV 1989.
3.2.
De hoorplicht
Uit artikel 7:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in verbinding met artikel 25, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr), volgt dat de inspecteur een belanghebbende die daarom heeft verzocht, dient te horen voordat hij uitspraak doet. Vast staat dat eiseres niet heeft verzocht om te worden gehoord, zodat verweerder terecht van het horen van eiseres heeft kunnen afzien. Ook naar het oordeel van de rechtbank kan de enkele mededeling dat men bereid is een toelichting te geven niet worden aangemerkt als een uitdrukkelijk verzoek te worden gehoord. Om die reden is in een e-mail van 23 januari 2017 vermeld dat geen hoorzitting zal worden gehouden. De rechtbank is van oordeel dat het op de weg van eiseres lag om naar aanleiding van dit bericht contact op te nemen met verweerder, indien zij toch een hoorzitting wenste. De verwijzing in het beroepschrift naar artikel 7:3, aanhef en onder c, van de Awb kan verder niet slagen nu dit artikel niet geldt in geval van heffing van provinciale belastingen, zoals volgt uit artikel 25 Awr.
3.2.
Geen dienstverlening
Artikel 223 van de Provinciewet geeft de provincie de mogelijkheid om rechten te heffen ter zake van het genot van door of vanwege het provinciebestuur verstrekte diensten. Dit worden leges genoemd. De provincie Overijssel bepaalt in de Belastingverordening en de bijbeho-rende tarieventabel dat leges worden geheven voor bepaalde vergunningaanvragen die zeer bewerkelijk zijn en waarbij de ontvanger duidelijk een voordeel heeft.
Op grond van artikel 1.1., tweede lid, van de Belastingverordening wordt onder de naam “leges” directe provinciale belasting geheven ter zake van het genot door of vanwege de provincie verstrekte diensten overeenkomstig de bepalingen van deze verordening en de bijbehorende Tarieventabel.
Volgens artikel 1.3 van de Tarieventabel is men leges verschuldigd voor het in behandeling nemen van een aanvraag voor het verstrekken van een vergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht voor het bouwen van een bouwwerk.
In het geval van eiseres heeft verweerder de leges op grond van artikel 3.3., tweede lid, van de Belastingverordening met 50% verminderd tot een bedrag van € 21.145,00.
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat de provincie een dienst heeft verstrekt omdat de door eiseres op 19 juli 2016 ingediende aanvraag door het college van gedeputeerde staten in behandeling is genomen. Dat blijkt reeds uit de brief van 5 augustus 2016 van het college van gedeputeerde staten (kenmerk: 2016/0305505). Dat het college van gedeputeerde staten bij besluit van 11 november 2016 beslist de aanvraag niet in behandeling te nemen, doet daaraan niet af. De rechtbank stelt vast dat het belastbare feit als bedoeld in artikel 1.1. van de Belastingverordening zich in het geval van eiseres heeft voorgedaan.
De stelling dat alleen administratieve handelingen zijn verricht, wat daarvan ook zij, volgt de rechtbank niet. De rechtbank acht genoegzaam aangetoond dat er op 23 februari 2016 een overleg heeft plaatsgevonden tussen vertegenwoordigers van eiseres en eerder in september 2013 al een conceptaanvraag van haar is beoordeeld. De rechtbank acht dan ook voldoende aangetoond dat de provinciale dienstverlening zich verder heeft uitgestrekt dan het enkel inboeken van de aanvraag en vervolgens buiten behandeling laten van de aanvraag omdat ze onvolledig is.
3.3.
Onredelijke en willekeurige belastingheffing
In het verweerschrift van 31 augustus 2017 heeft verweerder ook op deze beroepsgrond uitvoerig verweer geleverd. De rechtbank volgt verweerder in diens standpunt. In de aanvraag van 19 juli 2016 is voor de bouw van de bio-energiecentrale een bedrag van
€ 1.850.000,00 aan bouwkosten opgegeven. Toepassing van de bepalingen van de Tarieventabel leidt in dit geval tot een legesbedrag van € 42.290,00. Omdat de aanvraag uiteindelijk buiten behandeling is gesteld is dit bedrag gehalveerd naar € 21.145,00. De rechtbank is van oordeel dat verweerder hierin geheel volgens de regels heeft gehandeld. Van de gestelde onredelijke en willekeurige belastingheffing is de rechtbank niet gebleken.
3.4.
Dee rechtbank ziet in hetgeen eiseres overigens heeft aangevoerd, mede gelet op hetgeen verweerder daartegen heeft aangevoerd, geen aanleiding voor de conclusie dat de bestreden uitspraak niet in stand zou kunnen blijven.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.F. Bijloo, voorzitter, en mr. A. Oosterveld en mr. J.W.M. Bunt, leden, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van
C. Kuiper als griffier, op
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.