ECLI:NL:RBOVE:2018:974

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
7 maart 2018
Publicatiedatum
29 maart 2018
Zaaknummer
C/08/206025 HA ZA 17-356
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toerekenbare tekortkoming en risico-opslag bij hypothecaire lening

In deze zaak heeft de rechtbank Overijssel geoordeeld over een geschil tussen eiser, een consument, en de Coöperatieve Rabobank U.A. over de risico-opslag die door de bank in rekening werd gebracht bij een hypothecaire lening. Eiser had in 2010 een leningsovereenkomst afgesloten met de bank, waarbij een vaste rente van 4,6% was overeengekomen. Eiser stelde dat hij niet adequaat was geïnformeerd over de risico-opslag die deel uitmaakte van de rente en dat dit leidde tot een toerekenbare tekortkoming van de bank. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bank in 2010 niet verplicht was om specifiek te informeren over de risico-opslag, aangezien deze verplichting pas in 2013 is ingevoerd. De rechtbank oordeelde dat eiser, door de offerte te ondertekenen, instemde met de voorwaarden, inclusief de risico-opslag. De rechtbank heeft de vorderingen van eiser afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van de consument om zich te informeren over de voorwaarden van een lening en de rol van de bank in het verstrekken van informatie.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton- en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer: C/08/206025 HA ZA 17-356
datum vonnis: 7 maart 2018
Vonnis van de rechtbank Overijssel, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken,in de zaak van:
[eiser] ,
wonende te [woonplaats] ,
verder te noemen: [eiser] ,
eiser,
advocaat: mr. J.H. van den Sigtenhorst te Zutphen,
tegen
de coöperatie
Coöperatieve Rabobank U.A.,statutair gevestigd te Amsterdam, mede kantoorhoudende te Nijverdal,
verder te noemen: de bank,
gedaagde,
procesadvocaat: mr. J.A. Holsbrink te Enschede,
advocaat: mr. M.H.W. Tilburgs te Utrecht.

1.Het procesverloop

1.1
De volgende gedingstukken zijn gewisseld en de volgende proceshandelingen hebben plaatsgevonden:
  • i) dagvaarding met 13 producties;
  • ii) conclusie van antwoord met 12 producties;
  • iii) waarna de rechtbank op 25 oktober 2017 een tussenvonnis heeft gewezen waarin een comparitie van partijen is gelast, voorafgaand waaraan
  • iv) de bank bij brief van 24 januari 2018 drie producties in het geding heeft gebracht en
  • v) [eiser] bij brief van 30 januari 2018 één productie in het geding heeft gebracht, waarop
  • vi) de comparitie van partijen op 15 februari 2018 heeft plaatsgevonden, waarvan proces-verbaal is opgemaakt, waaraan (i) notities van [eiser] en (ii) pleitnotities van mr. Tilburgs zijn gehecht.
1.2
De rechtbank heeft vonnis bepaald op heden.

2.2.De feiten

De volgende feiten kunnen, als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of
niet voldoende betwist, en voor zover hier van belang, als vaststaand worden aangenomen.
2.1
De bank heeft in april 2010 aan [eiser] een offerte uitgebracht voor geldleningen tot een totaal bedrag van € 620.000,-- in verband met de financiering van een woning. € 580.000,-- van de leningen had een vaste rente (4,6%) per jaar, het restant (een overbruggingskrediet) een variabele rente. Van het vastrentende deel was € 265.000,-- een aflossingsvrije hypotheek en € 315.000,-- een “Rabo
Opbouwhypotheek”.
2.2
[eiser] en zijn echtgenote hebben de offerte op 14 april 2010 aanvaard. Op de overeenkomst tussen partijen zijn, naast de Algemene Bankvoorwaarden, de Algemene voorwaarden voor particuliere geldleningen 2008 van de bank (verder: de algemene voorwaarden 2008) van toepassing.
2.3
In december 2014 heeft [eiser] de opbouwhypotheek “overgesloten” naar een annuïteiten hypotheek. Bij deze oversluiting zijn de Algemene voorwaarden voor particuliere geldleningen 2014 van de bank (verder: de algemene voorwaarden 2014) van toepassing verklaard.
2.4
De rentevastperioden van de leningen liepen op 29 februari 2016 af. Conform de algemene voorwaarden 2008 en 2014 heeft de bank op 24 november 2015 een aanbod gedaan voor nieuwe rentetarieven door middel van zogeheten rentekeuzebrieven. De daarbij gevoegde formulieren voor een nieuwe rentevastperiode vermelden, voor zover hier van belang onder andere:

Wij kiezen de vaste rente zonder rentebedenktijd: […….]
-
10 jaar vaste rente. Deze rente is nu […]% per jaar. In deze rente zit een opslag van 0,900%. De opslag kan na deze rentevastperiode wijzigen. Het jaarlijks kostenpercentage van deze rente is […]%.
en voorts:

De opslag in uw rente
Wij bepalen op het moment dat de rente op een leningdeel opnieuw vastgesteld wordt
of er een opslag van toepassing is. Kan de opslag verwijderd of verlaagd worden? Dan passen wij dit voor alle leningdelen aan […]”.
2.5
[eiser] koos op 22 februari 2016 “onder protest en onder voorbehoud van alle rechten en weren” voor een nieuwe rentevastperiode van 10 jaar (met rentetarieven van respectievelijk 3,4 % en 3,5%).
2.6
[eiser] heeft op 2 februari 2016 een klacht ingediend bij de klachtenservice van de bank over het feit dat de bank bij hem een risico-opslag had toegepast. De klachtenservice van de bank heeft de klacht bij brief van 11 februari 2016 afgewezen.
2.7
De Geschillencommissie Financiële Dienstverlening (verder: KIFID) heeft bij beslissing van 1 december 2016 een klacht van [eiser] tegen de bank over – kort gezegd – de in rechtsoverweging 2.4 bedoelde opslag afgewezen. De uitspraak van het KIFID is een niet bindend advies.

3.De vordering

[eiser] vraagt de rechtbank bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te verklaren voor recht dat de bank aan hem dient te restitueren de door hem aan de bank betaalde premies ter zake risico-opslag, te rekenen vanaf de eerste betaaldatum daarvan, te rekenen tot aan de datum van betaling van de laatste premie ter zake van risico-opslag, dan wel in ieder geval te rekenen vanaf de eerste datum van betaling van de risico-opslag te rekenen tot aan de ingangsdatum van de ingang van de herziening van de financiering te weten 1 maart 2016, althans te verklaren voor recht dat deze premies, in beide scenario’s als hier omschreven, door [de rechtbank leest:] de bank [dient] te worden terugbetaald bij beëindiging van de hypothecaire geldleningsovereenkomst, in het geval het risico evenement zich niet heeft gemanifesteerd, dit alles te vermeerderen met de wettelijke rente over de terug te betalen bedragen, te rekenen vanaf de respectievelijke betaaldata, te rekenen tot aan de dag der algehele voldoening, een en andere met veroordeling van de bank in de kosten van het geding.

4.De standpunten van partijen

[eiser]
stelt – kort gezegd en voor zover ten deze van belang – het volgende:
4.1
Vóór 24 november 2015, dus toen hem de rentekeuzebrieven werden gestuurd (zie rechtsoverweging 2.4) was [eiser] zich niet bewust dat hij al vanaf het begin een opslag rente betaalde.
4.2
Het is onduidelijk waarop de categorie-indeling die de bank toepast bij de bepaling van de risico-opslag is gebaseerd en hoe deze voor hem, [eiser] , is vastgesteld.
4.3
Volgens [eiser] , die zich daarbij beroept op uitlatingen van de bank in tussen partijen voor de aanvang van deze procedure gevoerde correspondentie, is de risico-opslag te zien als een “soort verzekering” zodat, als het daarbij behorende risico zich niet realiseert, hij gerechtigd is tot teruggave van dat verzekeringsdeel van de door hem betaalde rente.
4.4
De bank is niet van het begin af aan helder geweest over de risico-opslag. Was de bank wat dat betreft “transparant” geweest, dan had [eiser] zich nog wel twee keer bedacht voor hij de leningsovereenkomst aanging, althans dan had hij zich elders kunnen oriënteren.
4.5
[eiser] brengt in het geding, verwijst naar en beroept zich op uitspraken in andere KIFID zaken en jurisprudentie waaruit zijns inziens – kort gezegd – blijkt dat er geen rechtsgrond is voor het in rekening brengen van een risico-opslag.
De Bank
De bank voert – kort gezegd en voor zover en deze van belang – het volgende aan:
4.6
De bank stelt dat in de vaste rentetarieven die zij aanbiedt altijd al, ook ten tijde van het tot stand komen van de leningsovereenkomst in 2010, een risico-opslag was opgenomen. De hoogte daarvan werd en wordt bepaald aan de hand van de verhouding tussen de hoogte van de hypothecaire lening en de marktwaarde van de woning, ook genoemd
loan to value(LTV).
4.7
Bedoelde risico-opslag, die steeds voor de hele looptijd van een rentevastperiode geldt, wordt sedert 2013 apart vermeld, niet alleen door de bank, maar ook door de andere banken.
4.8
De bank past dezelfde risico-opslag toe voor al haar klanten in vergelijkbare situaties. [eiser] viel in 2010 en in 2015 in de hoogste risico categorie, nu de hypotheeklening meer dan 90% van de marktwaarde van de woning was.
4.9
De bank past de risico-opslag van tijd tot tijd aan en heeft daartoe, aldus de bank, beleidsvrijheid. De bank past de risico-opslag echter nimmer aan tijdens een rentevastperiode, maar kan dat voorstellen bij het einde daarvan, zoals in het geval van [eiser] in november 2015, zulks vooruitlopend op het einde van [eiser's] eerste rentevastperiode per 29 februari 2016.
4.1
De reden voor het toepassen van een risico-opslag is de dekking die de bank nodig heeft voor de kosten waarmee de bank wordt geconfronteerd als een klant zijn lening niet terugbetaalt. De risico-opslag is een component van het vaste rentetarief. Het is geen verzekeringspremie in de door [eiser] bedoelde zin.
4.11
De bank heeft niet tussentijds een rente-opslag ingevoerd. De risico-opslag was ook al deel van de vaste rente in 2010.
4.12
Het apart vermelden van de component risico-opslag gebeurde in 2010 niet. Dat hoefde toen ook niet. Sinds 2013 doet de bank dat, evenals alle andere banken, wel met het oog op de transparantie.
4.13
De risico-opslag geldt voor alle bestaande en nieuwe klanten met hetzelfde risico profiel indien en zodra er sprake is van een (nieuwe) rentevastperiode.

5.De beoordeling

5.1
In deze zaak gaat het om een component van de tussen partijen overeengekomen vaste rente voor de (hypothecaire) leningen die [eiser] in 2010 voor een periode van vijf jaar is aangegaan en die in februari 2016 voor een periode van tien jaar zijn verlengd.
5.2
[Eiser's] stellingen komen, zo begrijpt de rechtbank, er op neer dat de bank toerekenbaar is tekort gekomen door een risico-opslag (van 2010 tot 2016 0,5%, en vanaf februari 2016 0,9%) in de vaste rente op te nemen, zulks terwijl de bank dat (in 2010) niet duidelijk heeft gemaakt aan [eiser] en evenmin duidelijk heeft gemaakt waarop de (hoogte van de) risico-opslag was gebaseerd.
5.3
[eiser] stelt voorts dat hij, nu een en ander hem niet voldoende duidelijk was gemaakt, heeft gedwaald bij het aangaan van de leningsovereenkomst. Zou hij wel volledig zijn geïnformeerd over de (aard en berekeningswijze van de) risico-opslag, dan zou hij zich hebben kunnen bedenken en zich elders hebben kunnen oriënteren.
5.4
Het geschil tussen partijen gaat in wezen over de vraag of de bank, als component van de overeengekomen vaste rente, een rente-opslag in rekening mocht brengen.
5.5
De rechtbank overweegt dat [eiser] in 2010, door het ondertekenen van de offerte heeft ingestemd met een vaste rente van 4,6%, welk percentage zou gelden gedurende de eerste vijf jaar durende “rentevastperiode”. Van de genoemde vaste rente was de risico-opslag een component. [eiser] was zich weliswaar toen (in 2010) niet bewust dat de risico-opslag deel uitmaakte van de overeengekomen rente. Hij heeft echter met het hem aangeboden rentepercentage wel ingestemd bij brief van 6 april 2010.
5.6
De bank heeft [eiser] in 2010 niet specifiek geïnformeerd over de componenten (waaronder de risico-opslag) van de aan [eiser] aangeboden vaste rente en ook niet over het bestaan van de verschillende risico categorieën en de daarbij behorende risico-opslagen die de bank hanteerde, volgens welke categorie indeling [eiser] in de hoogste risico categorie viel gelet op de in zijn geval geldende LTV (zie rechtsoverweging 4.6), omdat zijn hypotheeklening meer was dan 90% van de marktwaarde van zijn woning.
5.7
De rechtbank overweegt dat de bank in 2010 niet verplicht was om bij het uitbrengen van offertes en het afsluiten van een hypotheek toe te lichten dat een component van het geoffreerde rentepercentage bestond uit een risico-opslag. Die verplichting geldt pas sinds 2013 op grond van het bepaalde in artikel 59aa Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen. De bank heeft in november 2015, bij de offerte voor de tweede rentevastperiode, de risico-opslag wel apart vermeld. Overigens was, zoals ter comparitie zijdens de bank onweersproken verklaard, ook al in 2010 op de website van de bank kenbaar dat de bank risico-opslagen hanteerde en op welke wijze de bank de verschillende (risico-) categorieën onderscheidde.
5.8
De rechtbank overweegt dat op de bank in 2010 niet de verplichting rustte om [eiser] specifiek te attenderen op de risico-opslag component van de overeengekomen vaste rente, zodat geen sprake is van een toerekenbare tekortkoming van de bank. In 2015 heeft de bank dat wel gedaan (en [eiser] heeft de toen uitgebrachte offerte, zij het onder voorbehoud van rechten, aanvaard), en heeft [eiser] mitsdien geïnformeerd conform de toen (sedert 2013) bestaande regelgeving.
5.9
Gelet op het voorgaande is ook geen sprake van dwaling in de zin van artikel 6:228 BW: de bank heeft (in 2010) [eiser] geen inlichtingen gegeven in de zin van lid 1 onder a. van genoemde bepaling, terwijl, zoals hiervoor is overwogen, op de bank in 2010 geen verplichting rustte om [eiser] specifiek omtrent de risico-opslag in de overeengekomen vaste rente in te lichten.
5.10.De rechtbank overweegt ten slotte nog als volgt naar aanleiding van de uitspraak van het KIFID (d.d. 25.9.2017 nr 2017-627) en het vonnis van de rechtbank Amsterdam d.d. 11.11.2015 (ECLI:RBAMS:2015:7848) waar [eiser] zich ter onderbouwing van zijn stellingen op beroept.
Naar het oordeel van de rechtbank is het genoemde bindend advies van het KIFID voor het onderhavige geschil reeds daarom niet van belang, nu het in deze zaak gaat om een risico-opslag bij een vaste rente die geldt tijdens een overeengekomen rentevastperiode en in de bedoelde KIFID beslissing om een lening met een variabele (Euribor) rente die tussentijds kon worden verhoogd. Van dat laatste is in dit geval geen sprake.
De rechtbank overweegt voorts dat de bank op zich beleidsvrijheid heeft om risico-opslagen per categorie vast te stellen, mits de bank gelijke gevallen gelijk behandelt. [eiser] heeft niet gesteld en ook overigens is niet gebleken dat de bank andere klanten in een vergelijkbare situatie als [eiser] een andere (lagere) risico-opslag in rekening heeft gebracht.
Ook het voornoemde vonnis van de rechtbank Amsterdam is voor het onderhavige geschil niet van belang aangezien ook in die zaak, voor zover van belang, sprake was van een door de betreffende bank geïnitieerde wijziging van de opslag gedurende de duur van de kredietrelatie, terwijl in deze zaak sprake is van een overeengekomen vaste rente die gedurende de overeengekomen rentevastperiode door de bank niet kon worden gewijzigd en niet gewijzigd is.
5.11
De rechtbank zal mitsdien de vorderingen van [eiser] afwijzen en hem, als de in het ongelijk gestelde partij, veroordelen in de kosten van het geding.

6.De beslissing

de rechtbank:
I wijst de vorderingen van [eiser] af;
II veroordeelt [eiser] in de kosten van de procedure aan de zijde van de bank,
tot op heden begroot op € 618,- (griffierecht) en € 1.158,- voor de kosten van de advocaten van de bank (2 punten, tarief III);
III verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr J.M. van den Wall Bake en op 7 maart 2018 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.