4.3Het oordeel van de rechtbank
De echtgenoot van verdachte (tevens medeverdachte) is bij justitie in beeld gekomen gedurende onderzoek [naam 1] , dat betrekking had op (onder andere) de handel in softdrugs door [naam 2] . Deze persoon heeft later verklaard dat hij van verschillende personen die bij hem thuis kwamen hennep inkocht ten behoeve van de coffeeshop van zijn vrouw in Zwolle.In het kader van het onderzoek waren er permanente camera's gericht op de het woonwagenkamp aan de [adres 2] , de woonplek van [naam 2] .Op de camerabeelden wordt gezien dat op 11 februari 2012 en op 2 september 2012 de bestuurder van een Suzuki Vitara het woonwagenkamp oprijdt en een tas naar (de woning van) [naam 2] brengt. Op de beelden van 2 september wordt verder gezien dat vermoedelijk een enveloppe en even later mogelijk enkele bankbiljetten aan de bestuurder van de Suzuki worden overhandigd. Uit onderzoek naar de Suzuki Vitara blijkt dat deze op naam van medeverdachte staat en aan de hand van een paspoortfoto wordt vastgesteld dat de bestuurder van de Suzuki grote gelijkenis vertoont met de man op de paspoortfoto van medeverdachte.Medeverdachte heeft later bevestigd dat hij bij de woning van [naam 2] is geweest.
Medeverdachte is vervolgens in onderzoek [naam 1] als verdachte aangemerkt en er heeft een doorzoeking plaatsgevonden in de woning van medeverdachte en verdachte te Nieuwleusen. Daarbij zijn in een schuur naast het woonhuis twee compartimenten aangetroffen met gaten in het plafond ten behoeve van een afzuigsysteem. Verbalisanten relateren dat zij een weeïge hennepgeur waarnamen. Er is geen hennep aangetroffen, maar wel een losgekoppelde afzuiginstallatie, diverse buizen, kweekbakken, groeimiddel, potaarde, een stoppenkast, elektrische bedrading en assimilatielampen. Ook is de geur van hennep waargenomen in een vuilcontainer met daarin flexibele buizen. De verbalisanten concluderen op grond van hun bevindingen dat het een ontmantelde hennepkwekerij betreft. In de woning van verdachte en medeverdachte zijn voorts notities aangetroffen met daarop telefoonnummers van onder meer verdachte [naam 2] en van diverse coffeeshops en growshops.
De verdediging heeft aangevoerd dat voornoemde omstandigheden niet de conclusie rechtvaardigen dat verdachte en medeverdachte voordeel hebben genoten uit het telen van hennep. De rechtbank stelt voorop dat de vraag of verdachte zich (al dan niet met medeverdachte) heeft schuldig gemaakt aan handelen in strijd met een in de Opiumwet gegeven verbod buiten de grondslag van de tenlastelegging valt. Wel dient de rechtbank binnen het kader van de tenlastelegging de vraag te beantwoorden of sprake is van omstandigheden die een vermoeden van witwassen rechtvaardigen. De hiervoor genoemde onderzoeksbevindingen, in onderling verband en samenhang bezien, leveren naar het oordeel van de rechtbank een ernstig vermoeden op dat zich in de schuur van verdachte en medeverdachte een hennepkwekerij heeft bevonden. Het is bovendien een feit van algemene bekendheid dat met de handel in softdrugs grote hoeveelheden contant geld worden gegenereerd.
Daar komt bij dat naar aanleiding van de bevindingen in onderzoek [naam 1] een (afgesplitst) onderzoek naar de financiën van verdachte en medeverdachte is gestart onder de naam [naam 3] . Uit dit onderzoek is gebleken dat in de tenlastegelegde periode contante stortingen hebben plaatsgevonden op de rekeningen van verdachten ten bedrage van in totaal € 59.758,25. De door verdachte (en medeverdachte) gepinde geldbedragen voor boodschappen en contant opgenomen bedragen (die eveneens mogelijk aan boodschappen zijn besteed) zijn vergeleken met wat verdachten in de jaren 2008 en 2009 gemiddeld genomen aan boodschappen middels pintransacties hebben uitgegeven. Op grond daarvan worden de uitgaven voor boodschappen beraamd op € 17.074,65 (2010-2012), respectievelijk € 8.652,78 (2013 t/m juli 2014).
Daarnaast is contant geld uitgegeven aan een personen auto, Suzuki Alto, à € 5.000,-en vakantieboekingen à € 9.782,70Na aftrek van de opbrengst van een Opel GT à € 3.100,- is er voor € 97,168,38 aan contant geld aanwezig geweest.
De rechtbank stelt vast dat verdachte en medeverdachte deze geldbedragen en goederen voorhanden hebben gehad en dat zij contante gelden hebben omgezet door het gestorte contante geld uit te geven. De rechtbank is daarbij, anders dan de verdediging, van oordeel dat ook de in de tenlastelegging genoemde vakantieboekingen als goederen kunnen worden aangemerkt, nu deze in de reële economie op geld waardeerbaar zijn. De enkele omstandigheid dat vakantieboekingen niet-stoffelijke objecten zijn, staat aan dat oordeel niet in de weg. Het betreffen telkens contante gelden en goederen waarvan de herkomst niet direct uit het legale inkomen (salaris) verklaarbaar is.
De hiervoor beschreven omstandigheden die in onderzoek [naam 1] zijn vastgesteld in combinatie met de in onderzoek [naam 3] geconstateerde aanwezigheid van een grote som contant geld rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank het vermoeden van witwassen van opbrengsten uit misdrijven. Gelet op dit vermoeden mocht van de verdachte worden verwacht dat zij een voldoende concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft over de herkomst van het geldbedrag.
Verdachte is gedurende het onderzoek meerdere malen verhoord en heeft gaandeweg verklaringen afgelegd over de herkomst van de contante gelden en goederen. Aanvankelijk heeft verdachte verklaard dat (een groot deel van) het contante geld afkomstig is van de verkoop van antieke goederen en in een later stadium is daaraan toegevoegd dat een (groot) deel van de contante gelden van haar moeder afkomstig waren, nadat die bedragen eerst waren voorgeschoten. Daarnaast heeft verdachte nog enkele andere inkomstenbronnen genoemd. Deze schattingen zijn door de verdediging in een tabel weergegeven en aan de rechtbank overgelegd. De rechtbank zal in het navolgende naar kolommen uit deze tabel verwijzen.
De opbrengst van gestelde verkoop van antieke goederen wordt door verdachte en medeverdachte in de tenlastegelegde periode geschat op in totaal € 30.350,- (kolom 24 en 25). De rechtbank constateert dat van deze gestelde verkopen geen administratie is bijgehouden en dat er door verdachte geen afnemers zijn genoemd. Verdachte en medeverdachte hebben verklaard dat zij deze antieke goederen in bezit hadden gekregen door aankopen en door giften uit de familie. Ook die stelling is echter niet met stukken (bijvoorbeeld: aankoopbewijzen, taxatierapporten) onderbouwd. Naar het oordeel van de rechtbank is door de verdediging onvoldoende concreet gemaakt welke goederen er op welk moment, voor welk bedrag en aan wie verkocht zijn, en kan (daardoor) niet worden geverifieerd of de gestelde verkopen daadwerkelijk hebben plaatsgevonden en of een specifieke verkoop bijvoorbeeld kan worden gekoppeld aan specifieke contante stortingen.
Verdachte en medeverdachte hebben daarnaast gesteld dat zij in de tenlastegelegde periode kleding en boodschappen voor de moeder van verdachte hebben voorgeschoten en dat zij de daaraan uitgegeven geldbedragen contant van de moeder van verdachte hebben teruggekregen. De voorschotten voor boodschappen hebben verdachten geschat op
€ 4800,- + € 1400,- en de voorschotten aan kleding op € 14.448,- Ook hebben verdachte en medeverdachte gesteld een onkostenvergoeding van de moeder van verdachte te hebben ontvangen à € 15.600,-. Daarnaast is door verdachte en medeverdachte gesteld dat zij
€ 2.000,- van de moeder van verdachte hebben ontvangen voor een vakantie naar Vietnam. (Kolommen 16, 18, 21, 22 en 23) Deze gestelde inkomstenbronnen zouden dus gezamenlijk naar schatting € 38.248,- aan contante inkomsten verklaren.
De rechtbank constateert dat verdachte in haar verhoren bij de politie niets over deze inkomstenbronnen heeft verklaard.Verdachte verklaart in haar eerste verhoor bij de politie dat zij mantelzorg heeft verleend aan haar moeder en dat haar moeder de kosten voor boodschappen, kleding en persoonlijke verzorging zelf betaalde. Over het voorschieten van geld heeft zij op dat moment niets verklaard. Ter terechtzitting van november 2017 zijn deze inkomstenbronnen voor de eerste maal door de verdediging gesteld. Vervolgens is aanvullend onderzoek verricht naar de financiële huishouding van de moeder van verdachte. Uit de bankafschriften is gebleken dat zij in de tenlastegelegde periode € 12.650,- aan contanten te besteden had, derhalve ruimschoots minder dan verdachte en medeverdachte stellen te hebben ontvangen. Dat de moeder van verdachte over contant geld uit andere bron (dan contante opnames) kon beschikken is niet gebleken. Ook is in het aanvullend onderzoek getracht de gestelde schenking van € 2000,- voor de contant betaalde vakantie naar Vietnam, die blijkens het dossier in de periode van 25 juli 2010 t/m 29-08-2010 heeft plaatsgevonden, te verifiëren. In het gehele jaar 2010 heeft de moeder van verdachte € 1.100,- contant opgenomen van haar rekening, en ook hier geldt dat niet is gebleken dat zij anderszins contant geld beschikbaar had.De rechtbank komt, gelet op voorgaande bevindingen, tot het oordeel dat ook deze verklaringen voor contante inkomsten niet verifieerbaar zijn.
Een volgende door verdachte en medeverdachte gestelde inkomstenbron betreft de verkoop van een Opel Corsa voor € 5.000,-. Nu verdachte en medeverdachte ter terechtzitting hebben verklaard dat dit voertuig eigendom van de moeder van verdachte was en dit slechts op naam van medeverdachte is gezet omwille van verzekeringsredenen, acht de rechtbank niet zonder meer begrijpelijk waarom de opbrengst uit de verkoop aan verdachte dan wel medeverdachte ten goede zou komen. Ook deze gestelde inkomstenbron is in dat opzicht niet verifieerbaar.
De overige door verdachte en medeverdachte gestelde inkomstenbronnen betreffen onder meer de verkoop van enkele goederen, waaronder een caravan en een zitmaaier, alsmede enkele bijzondere inkomsten uit een kerstbonus en het inwisselen van spaarzegelboekjes. Deze gestelde inkomstenbronnen kunnen opgeteld, indien aannemelijk geacht, de geldsom aan onverklaarbare contante geldbedragen c.q. goederen niet verklaren. De rechtbank zal deze inkomstenbronnen daarom niet afzonderlijk bespreken, maar volstaan met de vaststelling dat deze, voor zover zij al verifieerbaar zouden zijn, geen afdoende verklaring bieden voor de contante geldbedragen en goederen die verdachte en medeverdachte voorhanden hebben gehad en/of omgezet.
Gelet op de vastgestelde - hiervoor uiteengezette - omstandigheden en op het ontbreken van een door verdachte gegeven voldoende concrete en min of meer verifieerbare verklaring over de herkomst van het geld en de goederen, is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de bij verdachte aangetroffen geldbedragen en goederen - middellijk en onmiddellijk - uit misdrijf afkomstig zijn en dat verdachte dat ook wist.
Evenals de raadslieden is de rechtbank van oordeel dat op grond van het dossier niet zonder meer kan worden vastgesteld dat sprake is geweest van zogenoemde verhullingshandelingen. Het enkele overboeken van gelden van betaalrekeningen naar spaarrekeningen is daartoe onvoldoende. Daarnaast is uit het dossier weliswaar naar voren gekomen dat bij enkele omschrijvingen bij de overboekingen vraagtekens te plaatsen zijn, maar niet is gebleken dat op deze wijze is getracht de illegale herkomst van (een substantieel deel) van de tenlastegelegde geldsom te verhullen. Het voorgaande staat er echter niet aan in de weg dat het feit kan worden gekwalificeerd als 'witwassen', nu op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet zonder meer kan worden geconcludeerd - en ook door verdachte en medeverdachte is ontkend - dat de geldbedragen en goederen uit
eigenmisdrijf afkomstig zijn.
Verdachte en medeverdachte waren ten tijde van het tenlastegelegde in gemeenschap van goederen getrouwd, de contante geldbedragen zijn gestort op hun beider bankrekeningen en de tenlastegelegde goederen zijn door beide verdachten geconsumeerd. De rechtbank acht daarom het medeplegen van witwassen bewezen. Gelet op de duur van de periode waarin het witwassen heeft plaatsgevonden, het aantal contante stortingen dat in die periode is verricht, de contante uitgaven die zijn gedaan en het geldbedrag dat daarmee gemoeid is, kan naar het oordeel van de rechtbank voorts worden gesproken over een gewoonte maken van witwassen.