ECLI:NL:RBOVE:2018:962

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
27 maart 2018
Publicatiedatum
27 maart 2018
Zaaknummer
05/880063-15
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een vrouw voor gewoontewitwassen van geld en goederen met een waarde van ruim honderdduizend euro

Op 27 maart 2018 heeft de Rechtbank Overijssel een 56-jarige vrouw veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, met een proeftijd van drie jaar, voor het witwassen van geld en goederen ter waarde van meer dan honderdduizend euro. De vrouw, samen met haar echtgenoot, werd beschuldigd van het witwassen van aanzienlijke bedragen en goederen tussen 1 januari 2008 en 31 juli 2014. De rechtbank oordeelde dat de vrouw en haar medeverdachte wisten dat de betrokken voorwerpen afkomstig waren uit misdrijven, en dat zij een gewoonte hadden gemaakt van het witwassen. De rechtbank baseerde haar oordeel op verschillende bewijsmiddelen, waaronder getuigenverklaringen en camerabeelden die de betrokkenheid van de medeverdachte bij de handel in softdrugs aantonen. Ondanks de verdediging die vrijspraak bepleitte, concludeerde de rechtbank dat de verklaringen van de verdachte over de herkomst van de gelden en goederen niet voldoende concreet en verifieerbaar waren. De rechtbank legde naast de gevangenisstraf ook een taakstraf op van 180 uren op, en oordeelde dat de verdachte niet eerder was veroordeeld voor strafbare feiten, wat in haar voordeel werd meegewogen. De rechtbank benadrukte de ernst van het witwassen en de impact ervan op de maatschappij, en besloot dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet in het belang van de samenleving of de verdachte zou zijn.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 05/880063-15
Datum vonnis: 27 maart 2018
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1959 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres 1] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 7 november 2017 en 13 maart 2018.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. L. Grooters en van hetgeen door verdachte en de raadslieden mr. M.G. Pekkeriet en
mr. A.C. Huisman, advocaten te Deventer, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen met een andere geld en goederen heeft witgewassen.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode gelegen van 1 januari 2008 t/m 31 juli 2014, te Nieuwleusen, gemeente Dalfsen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen (van) een voorwerp(en), te weten:
- één of meer geldbedrag(en) met een gezamenlijk beloop van circa Euro 97.168,38), en/of
- ( een) goed(eren), te weten (een hoeveelheid)
* boodschappen (met een totale waarde van circa Euro 17.074,65), en/of
* (een) personenauto Suzuki Alto), en/of
* (een) vakantie(s) (boeking(en)) (met een totale waarde van circa Euro 9782,70)
althans van enig goed de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, althans heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op het/de bovenomschreven geldbedrag(en) en/of goed(eren) was,
en/althans enig goed heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet,
althans van genoemd(e) geldbedrag(en) en/of goed(eren) gebruik heeft gemaakt, terwijl zij, verdachte, en/althans haar mededader(s), wist(en) dat bovenomschreven voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddelijk en middelijk - afkomstig waren/was uit enig misdrijf van het plegen van welk misdrijf/misdrijven zij, verdachte, een gewoonte heeft gemaakt;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
zij op een of neer tijdstippen in of omstreeks de periode gelegen van 1 januari 2008 t/m 31 juli 2014, te Nieuwleusen, gemeente Dalfsen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen (van) een voorwerp(en), te weten:
- één of meer geldbedrag(en) met een gezamenlijk beloop van circa Euro 97.168,38), en/of
- ( een) goed(eren) , te weten (een hoeveelheid):
* boodschappen (met een totale waarde van circa Euro 17.074,65), en/of
* (een) personenauto (Suzuki Alto), en/of
* (een) vakantie(s) (boeking(en)) (met een totale waarde van circa Euro 9782,70)
althans van enig goed de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, althans heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op het/de bovenomschreven geldbedrag(en) en/of goed(eren) was, en/althans enig goed heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, althans van genoemd(e) geldbedrag(en) en/of goed(eren) gebruik heeft gemaakt, terwijl zij, verdachte, en/althans haar mededader(s), redelijkerwijs hadden) moeten vermoeden dat bovenomschreven voorwerp(en) geheeld of gedeeltelijk - onmiddelijk en middelijk - afkomstig waren/was uit enig misdrijf.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is.
Ter terechtzitting van 7 november 2017 heeft de verdediging bepleit dat de rechtbank niet bevoegd is de zaak te behandelen. Daartoe is kortgezegd aangevoerd dat alle zich in het dossier bevindende dagvaardingen en oproepingen zijn uitgebracht voor de rechtbank Gelderland, zitting houdende te Zwolle, terwijl Zwolle geen zittingsplaats van de rechtbank Gelderland is.
De rechtbank overweegt dat het vertrekpunt met betrekking tot de relatieve competentie is dat de rechtbank bevoegd is indien het feit binnen haar rechtsgebied is gepleegd. Het feit waarvan de verdachten worden verdacht heeft plaatsgevonden in Nieuwleusen, wat valt binnen het rechtsgebied van de rechtbank Overijssel. De rechtbank Overijssel is derhalve de bevoegde rechtbank. Het is een feit van algemene bekendheid dat de rechtbank Gelderland in beginsel geen zittingen houdt in Zwolle, maar dat de rechtbank Overijssel aldaar zitting houdt. De dagvaarding bevat derhalve een incongruentie die de rechtbank opvat als een kennelijke verschrijving. Het preliminair verweer wordt dan ook verworpen.
De rechtbank stelt vast dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld, met dien verstande dat verdachte een gewoonte heeft gemaakt van het medeplegen van witwassen. In het bijzonder heeft de officier van justitie zich daartoe op het standpunt gesteld, zakelijk weergegeven, dat er op grond van de bevindingen in het onderzoek een vermoeden van witwassen bestond en dat het daarom aan verdachte was om een verklaring af te leggen over de herkomst van de geldbedragen en goederen, maar dat de door verdachte (en medeverdachte) afgelegde verklaringen dienaangaande niet voldoende concreet en verifieerbaar zijn.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadslieden van verdachte hebben vrijspraak bepleit van de gehele tenlastelegging. Zij hebben daartoe, zakelijk weergegeven, in de eerste plaats aangevoerd dat de door verdachte (en medeverdachte) afgelegde verklaringen met betrekking tot de herkomst van de geldbedragen en goederen concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk zijn. In de tweede plaats is aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat zich in de schuur van verdachte een hennepkwekerij heeft bevonden en ten derde is aangevoerd dat geen sprake is geweest van zogenoemde verhullingshandelingen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
De echtgenoot van verdachte (tevens medeverdachte) is bij justitie in beeld gekomen gedurende onderzoek [naam 1] , dat betrekking had op (onder andere) de handel in softdrugs door [naam 2] . Deze persoon heeft later verklaard dat hij van verschillende personen die bij hem thuis kwamen hennep inkocht ten behoeve van de coffeeshop van zijn vrouw in Zwolle. [2] In het kader van het onderzoek waren er permanente camera's gericht op de het woonwagenkamp aan de [adres 2] , de woonplek van [naam 2] . [3] Op de camerabeelden wordt gezien dat op 11 februari 2012 en op 2 september 2012 de bestuurder van een Suzuki Vitara het woonwagenkamp oprijdt en een tas naar (de woning van) [naam 2] brengt. Op de beelden van 2 september wordt verder gezien dat vermoedelijk een enveloppe en even later mogelijk enkele bankbiljetten aan de bestuurder van de Suzuki worden overhandigd. Uit onderzoek naar de Suzuki Vitara blijkt dat deze op naam van medeverdachte staat en aan de hand van een paspoortfoto wordt vastgesteld dat de bestuurder van de Suzuki grote gelijkenis vertoont met de man op de paspoortfoto van medeverdachte. [4] Medeverdachte heeft later bevestigd dat hij bij de woning van [naam 2] is geweest. [5]
Medeverdachte is vervolgens in onderzoek [naam 1] als verdachte aangemerkt en er heeft een doorzoeking plaatsgevonden in de woning van medeverdachte en verdachte te Nieuwleusen. Daarbij zijn in een schuur naast het woonhuis twee compartimenten aangetroffen met gaten in het plafond ten behoeve van een afzuigsysteem. Verbalisanten relateren dat zij een weeïge hennepgeur waarnamen. Er is geen hennep aangetroffen, maar wel een losgekoppelde afzuiginstallatie, diverse buizen, kweekbakken, groeimiddel, potaarde, een stoppenkast, elektrische bedrading en assimilatielampen. Ook is de geur van hennep waargenomen in een vuilcontainer met daarin flexibele buizen. De verbalisanten concluderen op grond van hun bevindingen dat het een ontmantelde hennepkwekerij betreft. In de woning van verdachte en medeverdachte zijn voorts notities aangetroffen met daarop telefoonnummers van onder meer verdachte [naam 2] en van diverse coffeeshops en growshops. [6]
De verdediging heeft aangevoerd dat voornoemde omstandigheden niet de conclusie rechtvaardigen dat verdachte en medeverdachte voordeel hebben genoten uit het telen van hennep. De rechtbank stelt voorop dat de vraag of verdachte zich (al dan niet met medeverdachte) heeft schuldig gemaakt aan handelen in strijd met een in de Opiumwet gegeven verbod buiten de grondslag van de tenlastelegging valt. Wel dient de rechtbank binnen het kader van de tenlastelegging de vraag te beantwoorden of sprake is van omstandigheden die een vermoeden van witwassen rechtvaardigen. De hiervoor genoemde onderzoeksbevindingen, in onderling verband en samenhang bezien, leveren naar het oordeel van de rechtbank een ernstig vermoeden op dat zich in de schuur van verdachte en medeverdachte een hennepkwekerij heeft bevonden. Het is bovendien een feit van algemene bekendheid dat met de handel in softdrugs grote hoeveelheden contant geld worden gegenereerd.
Daar komt bij dat naar aanleiding van de bevindingen in onderzoek [naam 1] een (afgesplitst) onderzoek naar de financiën van verdachte en medeverdachte is gestart onder de naam [naam 3] . Uit dit onderzoek is gebleken dat in de tenlastegelegde periode contante stortingen hebben plaatsgevonden op de rekeningen van verdachten ten bedrage van in totaal € 59.758,25. De door verdachte (en medeverdachte) gepinde geldbedragen voor boodschappen en contant opgenomen bedragen (die eveneens mogelijk aan boodschappen zijn besteed) zijn vergeleken met wat verdachten in de jaren 2008 en 2009 gemiddeld genomen aan boodschappen middels pintransacties hebben uitgegeven. Op grond daarvan worden de uitgaven voor boodschappen beraamd op € 17.074,65 (2010-2012), respectievelijk € 8.652,78 (2013 t/m juli 2014). [7]
Daarnaast is contant geld uitgegeven aan een personen auto, Suzuki Alto, à € 5.000,- [8] en vakantieboekingen à € 9.782,70 [9] Na aftrek van de opbrengst van een Opel GT à € 3.100,- is er voor € 97,168,38 aan contant geld aanwezig geweest. [10]
De rechtbank stelt vast dat verdachte en medeverdachte deze geldbedragen en goederen voorhanden hebben gehad en dat zij contante gelden hebben omgezet door het gestorte contante geld uit te geven. De rechtbank is daarbij, anders dan de verdediging, van oordeel dat ook de in de tenlastelegging genoemde vakantieboekingen als goederen kunnen worden aangemerkt, nu deze in de reële economie op geld waardeerbaar zijn. De enkele omstandigheid dat vakantieboekingen niet-stoffelijke objecten zijn, staat aan dat oordeel niet in de weg. Het betreffen telkens contante gelden en goederen waarvan de herkomst niet direct uit het legale inkomen (salaris) verklaarbaar is.
De hiervoor beschreven omstandigheden die in onderzoek [naam 1] zijn vastgesteld in combinatie met de in onderzoek [naam 3] geconstateerde aanwezigheid van een grote som contant geld rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank het vermoeden van witwassen van opbrengsten uit misdrijven. Gelet op dit vermoeden mocht van de verdachte worden verwacht dat zij een voldoende concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft over de herkomst van het geldbedrag.
Verdachte is gedurende het onderzoek meerdere malen verhoord en heeft gaandeweg verklaringen afgelegd over de herkomst van de contante gelden en goederen. Aanvankelijk heeft verdachte verklaard dat (een groot deel van) het contante geld afkomstig is van de verkoop van antieke goederen en in een later stadium is daaraan toegevoegd dat een (groot) deel van de contante gelden van haar moeder afkomstig waren, nadat die bedragen eerst waren voorgeschoten. Daarnaast heeft verdachte nog enkele andere inkomstenbronnen genoemd. Deze schattingen zijn door de verdediging in een tabel weergegeven en aan de rechtbank overgelegd. De rechtbank zal in het navolgende naar kolommen uit deze tabel verwijzen.
De opbrengst van gestelde verkoop van antieke goederen wordt door verdachte en medeverdachte in de tenlastegelegde periode geschat op in totaal € 30.350,- (kolom 24 en 25). De rechtbank constateert dat van deze gestelde verkopen geen administratie is bijgehouden en dat er door verdachte geen afnemers zijn genoemd. Verdachte en medeverdachte hebben verklaard dat zij deze antieke goederen in bezit hadden gekregen door aankopen en door giften uit de familie. Ook die stelling is echter niet met stukken (bijvoorbeeld: aankoopbewijzen, taxatierapporten) onderbouwd. Naar het oordeel van de rechtbank is door de verdediging onvoldoende concreet gemaakt welke goederen er op welk moment, voor welk bedrag en aan wie verkocht zijn, en kan (daardoor) niet worden geverifieerd of de gestelde verkopen daadwerkelijk hebben plaatsgevonden en of een specifieke verkoop bijvoorbeeld kan worden gekoppeld aan specifieke contante stortingen.
Verdachte en medeverdachte hebben daarnaast gesteld dat zij in de tenlastegelegde periode kleding en boodschappen voor de moeder van verdachte hebben voorgeschoten en dat zij de daaraan uitgegeven geldbedragen contant van de moeder van verdachte hebben teruggekregen. De voorschotten voor boodschappen hebben verdachten geschat op
€ 4800,- + € 1400,- en de voorschotten aan kleding op € 14.448,- Ook hebben verdachte en medeverdachte gesteld een onkostenvergoeding van de moeder van verdachte te hebben ontvangen à € 15.600,-. Daarnaast is door verdachte en medeverdachte gesteld dat zij
€ 2.000,- van de moeder van verdachte hebben ontvangen voor een vakantie naar Vietnam. (Kolommen 16, 18, 21, 22 en 23) Deze gestelde inkomstenbronnen zouden dus gezamenlijk naar schatting € 38.248,- aan contante inkomsten verklaren.
De rechtbank constateert dat verdachte in haar verhoren bij de politie niets over deze inkomstenbronnen heeft verklaard. [11] Verdachte verklaart in haar eerste verhoor bij de politie dat zij mantelzorg heeft verleend aan haar moeder en dat haar moeder de kosten voor boodschappen, kleding en persoonlijke verzorging zelf betaalde. Over het voorschieten van geld heeft zij op dat moment niets verklaard. Ter terechtzitting van november 2017 zijn deze inkomstenbronnen voor de eerste maal door de verdediging gesteld. Vervolgens is aanvullend onderzoek verricht naar de financiële huishouding van de moeder van verdachte. Uit de bankafschriften is gebleken dat zij in de tenlastegelegde periode € 12.650,- aan contanten te besteden had, derhalve ruimschoots minder dan verdachte en medeverdachte stellen te hebben ontvangen. Dat de moeder van verdachte over contant geld uit andere bron (dan contante opnames) kon beschikken is niet gebleken. Ook is in het aanvullend onderzoek getracht de gestelde schenking van € 2000,- voor de contant betaalde vakantie naar Vietnam, die blijkens het dossier in de periode van 25 juli 2010 t/m 29-08-2010 heeft plaatsgevonden, te verifiëren. In het gehele jaar 2010 heeft de moeder van verdachte € 1.100,- contant opgenomen van haar rekening, en ook hier geldt dat niet is gebleken dat zij anderszins contant geld beschikbaar had. [12] De rechtbank komt, gelet op voorgaande bevindingen, tot het oordeel dat ook deze verklaringen voor contante inkomsten niet verifieerbaar zijn.
Een volgende door verdachte en medeverdachte gestelde inkomstenbron betreft de verkoop van een Opel Corsa voor € 5.000,-. Nu verdachte en medeverdachte ter terechtzitting hebben verklaard dat dit voertuig eigendom van de moeder van verdachte was en dit slechts op naam van medeverdachte is gezet omwille van verzekeringsredenen [13] , acht de rechtbank niet zonder meer begrijpelijk waarom de opbrengst uit de verkoop aan verdachte dan wel medeverdachte ten goede zou komen. Ook deze gestelde inkomstenbron is in dat opzicht niet verifieerbaar.
De overige door verdachte en medeverdachte gestelde inkomstenbronnen betreffen onder meer de verkoop van enkele goederen, waaronder een caravan en een zitmaaier, alsmede enkele bijzondere inkomsten uit een kerstbonus en het inwisselen van spaarzegelboekjes. Deze gestelde inkomstenbronnen kunnen opgeteld, indien aannemelijk geacht, de geldsom aan onverklaarbare contante geldbedragen c.q. goederen niet verklaren. De rechtbank zal deze inkomstenbronnen daarom niet afzonderlijk bespreken, maar volstaan met de vaststelling dat deze, voor zover zij al verifieerbaar zouden zijn, geen afdoende verklaring bieden voor de contante geldbedragen en goederen die verdachte en medeverdachte voorhanden hebben gehad en/of omgezet.
Gelet op de vastgestelde - hiervoor uiteengezette - omstandigheden en op het ontbreken van een door verdachte gegeven voldoende concrete en min of meer verifieerbare verklaring over de herkomst van het geld en de goederen, is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de bij verdachte aangetroffen geldbedragen en goederen - middellijk en onmiddellijk - uit misdrijf afkomstig zijn en dat verdachte dat ook wist.
Evenals de raadslieden is de rechtbank van oordeel dat op grond van het dossier niet zonder meer kan worden vastgesteld dat sprake is geweest van zogenoemde verhullingshandelingen. Het enkele overboeken van gelden van betaalrekeningen naar spaarrekeningen is daartoe onvoldoende. Daarnaast is uit het dossier weliswaar naar voren gekomen dat bij enkele omschrijvingen bij de overboekingen vraagtekens te plaatsen zijn, maar niet is gebleken dat op deze wijze is getracht de illegale herkomst van (een substantieel deel) van de tenlastegelegde geldsom te verhullen. Het voorgaande staat er echter niet aan in de weg dat het feit kan worden gekwalificeerd als 'witwassen', nu op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet zonder meer kan worden geconcludeerd - en ook door verdachte en medeverdachte is ontkend - dat de geldbedragen en goederen uit
eigenmisdrijf afkomstig zijn.
Verdachte en medeverdachte waren ten tijde van het tenlastegelegde in gemeenschap van goederen getrouwd [14] , de contante geldbedragen zijn gestort op hun beider bankrekeningen en de tenlastegelegde goederen zijn door beide verdachten geconsumeerd. De rechtbank acht daarom het medeplegen van witwassen bewezen. Gelet op de duur van de periode waarin het witwassen heeft plaatsgevonden, het aantal contante stortingen dat in die periode is verricht, de contante uitgaven die zijn gedaan en het geldbedrag dat daarmee gemoeid is, kan naar het oordeel van de rechtbank voorts worden gesproken over een gewoonte maken van witwassen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
primair:
zij in de periode gelegen van 1 januari 2008 t/m 31 juli 2014, te Nieuwleusen, gemeente Dalfsen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, voorwerpen, te weten:
- geldbedragen met een gezamenlijk beloop van Euro 97.168,38, en
- goederen, te weten
* boodschappen met een totale waarde van Euro 17.074,65, en
* een personenauto Suzuki Alto, en
* vakantieboekingen met een totale waarde van Euro 9782,70
voorhanden heeft gehad en/of omgezet, terwijl zij, verdachte, en haar mededader wisten dat bovenomschreven voorwerpen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk en middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf, van het plegen van welk misdrijf zij, verdachte, een gewoonte heeft gemaakt.
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte wordt hierdoor niet in haar verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd en zal haar daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 420bis juncto 420ter en 47 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
primair
het misdrijf: medeplegen van gewoontewitwassen.
6. De strafbaarheid van verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met aftrek van voorarrest.
7.2
Het standpunt van de verdediging
Door of namens verdachte is, gelet op de bepleite vrijspraak, geen standpunt over een op te leggen straf ingenomen.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich samen met haar echtgenoot schuldig gemaakt aan het (gewoonte)witwassen van geld en goederen met een totale waarde van ruim honderdduizend euro. Witwassen vormt een ernstige bedreiging voor de maatschappij, omdat de integriteit van het financiële en economische verkeer wordt aangetast en het plegen van misdrijven erdoor wordt begunstigd. Het handelen van verdachte heeft het plegen van delicten bevorderd, omdat zonder het verschaffen van een schijnbare legale herkomst van criminele gelden het genereren van illegale winsten een stuk minder lucratief zou zijn.
De rechtbank heeft gelet op een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 7 februari 2018, waaruit blijkt dat zij niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten. Daarnaast komt uit een over verdachte opgemaakt reclasseringsadvies van 13 oktober 2017 onder meer het volgende naar voren. Verdachte is sinds 2003 getrouwd met medeverdachte en heeft tot 2013 gewerkt als personal assistant voor een bedrijf dat in dat jaar failliet ging. Sindsdien heeft zij nog geen ander werk gevonden, maar van financiële problemen is geen sprake, nu zij en haar man van het salaris van haar echtgenoot goed kunnen rondkomen. De reclassering schat de kans op recidive in als laag gelet op de stabiele huisvesting en stabiele financiële situatie, het ontbreken van een justitieel verleden en de omstandigheid dat verdachte sinds de verdenking niet opnieuw met justitie in aanraking is gekomen. Zij adviseert de zaak af te doen zonder reclasseringsbemoeienis.
De rechtbank zal, naast de voornoemde omstandigheden, ook het ruime tijdsverloop tussen de verdenking en de inhoudelijke behandeling van de zaak meewegen.
De rechtbank is anders dan de officier van justitie, gelet op met name het tijdsverloop en de als gering te schatten recidivekans, van oordeel dat het opleggen van een onvoorwaardelijke
gevangenisstraf in het belang van de samenleving noch in het belang van verdachte zou zijn. De rechtbank vindt om die reden - en gezien de oriëntatiepunten voor fraude van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht - dat de keuze voor andere strafmodaliteiten meer recht doet aan de onderhavige zaak. Alles afwegend acht de rechtbank een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden in combinatie met een taakstraf van 180 uren passend en geboden.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c en 22d Sr. Alle artikelen zijn toegepast zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
primair
het misdrijf: medeplegen van gewoontewitwassen.
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het primair bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden;
- bepaalt dat deze gevangenisstraf
in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte zich voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarenniet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
180 (tweehonderdveertig) uren;
- beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
90 dagen;
- beveelt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht bij de uitvoering van de taakstraf in mindering wordt gebracht, waarbij als maatstaf geldt dat voor de in verzekering doorgebrachte dagen twee uren per dag aftrek plaatsvindt.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.E. Schaap, voorzitter, mr. F. van der Maden en
mr. M. van Bruggen, rechters, in tegenwoordigheid van D.D. Drost, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 27 maart 2018.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de Koninklijke Marechausse, District Landelijke & Buitenlandse Eenheden, onderzoek [naam 3] , met proces-verbaalnummer [nummer] . Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.map IV, tabblad 50.
3.pagina 12038.
4.map IV, tabblad 35.
5.(onder meer) proces-verbaal van de terechtzitting van 13 maart 2018.
6.map IV, tabblad 36 en tabblad 48.
7.map I, tabblad 2.
8.map I, tabblad 1, p.14-15.
9.map I, tabblad 11.
10.map I, tabblad 2, pagina 36.
11.Map I, tabblad 4.
12.Proces-verbaal relaas en bevindingen aanvullend onderzoek van onderzoek [naam 3] , pagina 7-8.
13.Proces-verbaal van de terechtzitting van 13 maart 2018.
14.Proces-verbaal van de terechtzitting van 12 maart 2018.