ECLI:NL:RBOVE:2018:948

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
21 februari 2018
Publicatiedatum
27 maart 2018
Zaaknummer
C/08/193437 / HA ZA 16-483
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van facturen en afwijzing van de vordering op basis van verpanding

In deze zaak vordert RABO FACTORING B.V. (RF) betaling van een bedrag van € 102.747,54 van MEDIA INNOVATION GROUP B.V. (MIG), vermeerderd met wettelijke handelsrente en kosten. RF stelt dat MIG verplicht is tot betaling op basis van een factoringovereenkomst die RF heeft met een failliete onderneming, [X] B.V., die haar vorderingen op derden aan RF heeft verpand. MIG betwist dat zij enige betalingsverplichting heeft jegens RF en voert aan dat de facturen niet zijn gebaseerd op opdrachten die door haar zijn verstrekt, maar door een andere rechtspersoon, Burgersdorp Media Group B.V. (BMG). De rechtbank oordeelt dat RF onvoldoende bewijs heeft geleverd dat MIG de opdrachtgever was voor de facturen die zij vordert. De rechtbank wijst de vorderingen van RF af en compenseert de proceskosten tussen partijen, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. Het vonnis is uitgesproken op 21 februari 2018.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rolnummer: C/08/193437 / HA ZA 16-483
Vonnis van 21 februari 2018
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
RABO FACTORING B.V.,
voorheen (tot 1 april 2017) genaamd De Lage Landen Trade Finance B.V.,
gevestigd te Eindhoven,
eiseres,
advocaat mr. W. Mollema te Leeuwarden,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MEDIA INNOVATION GROUP B.V.,
gevestigd te Raalte,
gedaagde,
advocaat mr. H.E. ter Horst te Zwolle.
Partijen zullen hierna RF en MIG genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit het tussenvonnis van 22 november 2017. Bij dit tussenvonnis is een comparitie van partijen gelast. Partijen hebben de rechtbank vervolgens bericht geen prijs te stellen op een comparitie.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
MIG is een onderneming die zich bezig houdt met holdingactiviteiten. Burgersdorp Media Group B.V. (hierna: BMG), tevens handelende onder de naam Media Innovation Group, is een onderneming die zich bezig houdt met de advisering op het gebied van informatietechnologie en met de handel in mediadiensten en producten.
2.2.
[X] B.V. (hierna: [X]) is op 29 juni 2016 in staat van faillissement verklaard. Zij heeft vóór deze datum haar vorderingen op derden (stil) verpand aan RF.
2.3.
Bij brief van 7 juli 2016, met als bijlage een factuuroverzicht, heeft RF MIG bericht als volgt:
“(…)
Leverancier: [X] BV
Openstaand saldo: 88.901,21 EUR
Geachte mevrouw, meneer,
Wij berichten u dat bovengenoemde onderneming een factoringovereenkomst heeft gesloten met De Lage Landen Trade Finance B.V. in Eindhoven. Op basis van deze overeenkomst heeft zij haar vorderingen op derden aan ons verpand, daaronder begrepen haar vorderingen op uw onderneming.
Bij deze stellen wij u in kennis van deze verpanding. Dit houdt in dat onderstaande factu(u)r(en) en overige bestaande en toekomstige vorderingen van genoemde onderneming uitsluitend bevrijdend kunnen worden betaald aan De Lage Landen Trade Finance B.V. op het hierboven vermelde bankrekeningnummer.
(…)”
2.4.
Bij brief van haar advocaat van 18 juli 2016 heeft RF MIG gesommeerd tot betaling van het saldo van de facturen vermeerderd met rente en incassokosten, ten bedrage van in totaal € 102.747,54.
2.5.
Bij brief van 17 augustus 2016 heeft MIG RF bericht als volgt:
“(…)
In navolging van mijn schrijven van 22 juli jl. bericht ik u dat cliënte niet over zal gaan tot betaling van het blijkbaar door u gewenste bedrag van € 102.747,54.
De reden dat cliënte niet tot betaling van bovengenoemd bedrag zal overgaan, is gelegen in het feit dat u bij het openstaande saldo geen rekening hebt gehouden met de tussen cliënte en de failliet gemaakte afspraken omtrent de maandelijkse verrekening van € 5.000,00, cliënte schade lijdt nu zij het door de failliet toegezegde aandelenbelang niet zal verkrijgen en – zoals u bekend zal zijn – een groot deel van de in rekening gebrachte goederen niet geleverd zijn en/of non-conform waren.
(…)”

3.Het geschil

3.1.
RF vordert samengevat - veroordeling van MIG tot betaling van € 102.747,54, vermeerderd met wettelijke handelsrente en kosten.
3.2.
MIG voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Facturen

4.1.
De rechtbank stelt het volgende voorop. Tussen partijen staat vast dat [X] haar vorderingen op derden heeft verpand aan RF. RF heeft aldus het recht verkregen om zich (met voorrang) te verhalen op deze vorderingen. In onderhavige kwestie is dus relevant of [X] vorderingen heeft op MIG. Indien dat het geval is, kan RF het op die vorderingen rustende pandrecht uitoefenen en MIG aanspreken tot betaling.
4.2.
RF stelt dat MIG en [X] overeenkomsten hebben gesloten uit hoofde waarvan diverse leveringen hebben plaatsgevonden door [X] aan MIG. MIG betwist dat tussen haar en [X] enige overeenkomst tot stand is gekomen waaruit een betalingsverplichting van MIG voortvloeit. Zij voert daartoe aan dat de door RF aangehaalde overeenkomsten niet zijn gesloten tussen [X] en
MIGmaar tussen [X] en
BMG. MIG wijst erop dat BMG, gevestigd te Nieuwegein en ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel onder nummer 56887337, een andere rechtspersoon is dan MIG, gevestigd te Raalte en ingeschreven in het handelsregister onder nummer 32110584.
4.3.
Volgens RF lijkt uit (een deel van) de door haarzelf en MIG overgelegde opdrachtbrieven inderdaad te volgen dat BMG als opdrachtgever heeft te gelden, gelet op het daarop vermelde KvK-nummer 56887337. Een ander deel van de facturen waarvan RF betaling vordert van MIG, met een totaalbedrag van € 22.082,89, is volgens RF wél gestoeld op opdrachten die door MIG zijn verstrekt. MIG heeft deze laatste stelling betwist.
4.4.
De rechtbank is in de eerste plaats van oordeel dat uit het door RF gestelde niet, zoals MIG ten onrechte stelt, een eisvermindering kan worden afgeleid. RF heeft daartoe immers niet geconcludeerd. Het petitum van de conclusie van repliek bevat geen eisvermindering en die volgt evenmin ondubbelzinnig uit het lichaam daarvan. Wel volgt uit het door RF gestelde dat zij erkent dat – voor wat betreft het deel van de facturen
andersdan het door RF genoemde andere deel van de facturen met een totaalbedrag van € 22.082,89 – niet MIG maar BMG de opdrachten heeft verstrekt. Aangezien ter zake van deze opdrachten mitsdien geen sprake is van een rechtsverhouding tussen [X] en MIG, is MIG de daarop betrekking hebbende factuurbedragen niet verschuldigd. Dit deel van de vordering zal dan ook worden afgewezen.
4.5.
Vervolgens moet worden beoordeeld of MIG betaling van de facturen met het totaalbedrag van € 22.082,89 verschuldigd is aan RF. Ter onderbouwing van haar stelling dat MIG de opdrachten heeft verstrekt waarop dit deel van de facturen betrekking heeft, verwijst RF in algemene zin naar “de e-mailcorrespondentie en opdrachtbevestigingen” die zij heeft overgelegd. De rechtbank begrijpt dit aldus dat RF beoogt te verwijzen naar de als productie 5 door haar overgelegde administratie met excel-overzicht van de facturen. Onduidelijk is echter op welke specifieke onderdelen van deze documenten RF doelt en waarom de juistheid van haar stelling daaruit blijkt. Het ontbreken van een gespecificeerde onderbouwing klemt temeer aangezien de overgelegde administratie een grote hoeveelheid stukken behelst.
4.6.
MIG daarentegen heeft per factuur gemotiveerd betwist dat zij de daaraan ten grondslag liggende opdracht heeft verstrekt.
4.7.
Voor de opdrachten met ordernummers 160104, 160132, 160099, 160005, 160101, 160145, 160128, 160184, 160178/79, 160181 en 160224 verwijst MIG naar opdrachtbrieven waarop het KvK-nummer van BMG is vermeld. Aangezien RF zoals hiervoor is overwogen heeft erkend dat de vermelding van het KvK-nummer van BMG op de opdrachtbrief met zich brengt dat niet MIG maar BMG opdrachtgever is, moet daarvan ook in dit kader worden uitgegaan. MIG is dus niet gehouden deze facturen te betalen.
4.8.
Voor wat betreft de overige opdrachten heeft MIG de daarop betrekking hebbende facturen van [X] overgelegd bij dupliek (productie 14). MIG wijst erop dat deze facturen zijn gericht aan het vestigingsadres van BMG en daarnaast het relatienummer bevatten waaronder BMG bij [X] bekend is. RF heeft dit één en ander niet weersproken, terwijl dat wel op haar weg lag aangezien zij bij akte uitlating producties (na dupliek) nog in de gelegenheid is geweest om op de bij productie 14 overgelegde facturen te reageren. Dat heeft zij in zoverre nagelaten, hetgeen gelet op de op haar rustende stelplicht voor haar rekening komt.
4.9.
De rechtbank overweegt in dit verband ten overvloede nog dat de enkele omstandigheid dat BMG ook handelt onder de naam Media Innovation Group, hetgeen mogelijk verwarring zou kunnen zaaien, in dit geval niet met zich brengt dat RF ervan uit mocht gaan dat zij door MIG te dagvaarden de juiste partij in rechte betrokken had.
4.10.
Gelet op de gemotiveerde betwisting van MIG heeft RF onvoldoende onderbouwd dat MIG moet worden aangemerkt als opdrachtgever van de opdrachten waarop de facturen (ten bedrage van in totaal € 22.082,89) betrekking hebben. Het bewijsaanbod van RF op dit onderdeel wordt om die reden gepasseerd. Ook dit deel van de vordering zal worden afgewezen.
Rente en kosten
4.11.
Gelet op het voorgaande zijn de gevorderde wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke incassokosten evenmin toewijsbaar.
Proceskosten
4.12.
RF stelt tot slot dat MIG in de proceskosten van RF moet worden veroordeeld omdat MIG deze nodeloos heeft veroorzaakt. MIG heeft dat betwist.
4.13.
Naar het oordeel van de rechtbank mocht, enerzijds, van MIG worden verwacht dat zij reeds in het voortraject openheid van zaken omtrent de facturen had gegeven en haar verweer, voor zover bekend, zo spoedig en volledig mogelijk naar voren had gebracht teneinde nodeloze proceskosten aan de zijde van RF te voorkomen. In dat verband is van belang dat MIG niet heeft betwist dat zij al voorafgaand aan de procedure bekend was met de omstandigheid dat niet zij doch BMG opdrachtgever was. Zij heeft haar daarop gebaseerde verweer evenwel pas bij conclusie van antwoord kenbaar gemaakt aan RF. Anderzijds had RF ervoor kunnen kiezen om, nadat zij op de hoogte raakte van voornoemd verweer van MIG, de procedure tegen MIG in te trekken (en eventueel BMG in rechte te betrekken), hetgeen zij heeft nagelaten. In dat geval had zij de na de conclusie van antwoord in deze procedure gemaakte proceskosten kunnen voorkomen.
4.14.
De rechtbank ziet in het voorgaande aanleiding om de proceskosten tussen partijen te compenseren op de hierna te vermelden wijze.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. van Berlo en in het openbaar uitgesproken op 21 februari 2018. [1]

Voetnoten

1.type: