ECLI:NL:RBOVE:2018:946

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
14 februari 2018
Publicatiedatum
27 maart 2018
Zaaknummer
C/08/208344 / HA RK 17-138
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep op verschoningsrecht van journalist in voorlopig getuigenverhoor

In deze beschikking van de Rechtbank Overijssel, uitgesproken op 14 februari 2018, werd het beroep van een journalist, [eiseres], op haar verschoningsrecht toegewezen. Dit beroep kwam voort uit een voorlopig getuigenverhoor waarin zij werd gevraagd naar de bron van informatie die leidde tot een artikel in De Stentor. [Eiseres] weigerde deze vraag te beantwoorden en beriep zich op haar recht op bronbescherming, zoals vastgelegd in artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank oordeelde dat het belang van de bescherming van journalistieke bronnen zwaarwegend is en dat een inbreuk op dit recht alleen gerechtvaardigd kan worden door een zwaarwegend publiek belang. De rechter-commissaris concludeerde dat het belang van [verzoeker] bij openbaarmaking van de bron niet opwoog tegen het verschoningsrecht van [eiseres]. De rechtbank verklaarde het beroep op het verschoningsrecht gegrond, waardoor [eiseres] niet verplicht was om de gevraagde informatie te onthullen. Tevens werd [verzoeker] de gelegenheid geboden om zich uit te laten over de voortzetting van het voorlopig getuigenverhoor.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rekestnummer: C/08/208344 / HA RK 17-138
Beschikking van de rechter-commissaris van 14 februari 2018
in het incident
naar aanleiding van het beroep op het verschoningsrecht van de getuige
[eiseres] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
eiseres in het incident, hierna te noemen: [eiseres] ,
verschenen in persoon,
in het voorlopig getuigenverhoor van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats 2] ,
verzoeker, verweerder in het incident, hierna te noemen: [verzoeker] ,
advocaat mr. F.J. van der Vaart te Enschede,
met als belanghebbende
de stichting
STICHTING AGNIETEN COLLEGE / DE BOOG,
gevestigd te Zwolle,
belanghebbende, verweerder in het incident, hierna te noemen: St. Agnieten College,
advocaat mr. K. van Boltaringen-Roumen te Woerden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de beschikking van 14 november 2017
  • het proces-verbaal van het voorlopig getuigenverhoor van 29 januari 2018.
1.2.
Bij beschikking van 14 november 2017 heeft de rechtbank het verzoek van [verzoeker] tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor toegewezen. Het voorlopig getuigenverhoor is gehouden ter zitting van 29 januari 2018. Op die datum is, onder anderen, [eiseres] als getuige gehoord. [eiseres] heeft zich tijdens het verhoor ter zake van de beantwoording van een specifieke vraag beroepen op haar verschoningsrecht als journalist. Van het verhoor, dat met instemming van betrokkenen is voortgezet, is proces-verbaal opgemaakt.
1.3.
De beschikking in het incident is bepaald op heden.

2.Het beroep van de getuige op haar verschoningsrecht en het verweer

2.1.
In het kader van het voorlopig getuigenverhoor is aan [eiseres] de vraag gesteld – zakelijk gezegd – hoe de informatie terecht is gekomen bij De Stentor (de krant waarvoor [eiseres] werkzaam is), naar aanleiding waarvan [eiseres] tot het schrijven van het in De Stentor op 6 juli 2016 verschenen krantenartikel met de titel ‘CCC rekent wiskundedocent fouten aan’ is gekomen. [eiseres] heeft geweigerd de vraag te beantwoorden en heeft zich te dien aanzien beroepen op haar verschoningsrecht als journalist. Zij heeft hierover het volgende verklaard, zoals is opgenomen in het proces-verbaal:
Ik ben journalist bij de Stentor. Er is informatie bij de krant terechtgekomen over dit onderwerp. Op de vraag hoe deze informatie bij de krant is terechtgekomen, antwoord ik dat ik mij beroep op bronbescherming. De bron in kwestie heeft mij daarom verzocht antwoord ik desgevraagd.
2.2.
[verzoeker] en St. Agnieten College zijn ter zitting in de gelegenheid gesteld om op het beroep van [eiseres] te reageren.
2.3.
[verzoeker] stelt zich op het standpunt dat aan [eiseres] geen verschoningsrecht toekomt. De enkele door [eiseres] aangevoerde algemene grond van bronbescherming is daarvoor volgens [verzoeker] ontoereikend. [verzoeker] stelt dat hij er in het kader van een eventuele te starten bodemprocedure belang bij heeft dat de bron wordt geopenbaard, aangezien op basis daarvan kan worden beoordeeld of de berichtgeving zorgvuldig is gedaan. Naar aanleiding van de door de bron aan [eiseres] verstrekte informatie heeft zij personen – namelijk [verzoeker] en de heer [X] , toenmalig directeur van St. Agnieten College – benaderd die genoemd worden in het krantenartikel. Volgens [verzoeker] weegt zijn belang bij openbaarmaking van de bron zwaarder dan het belang van [eiseres] bij bescherming van haar bron. Tot slot acht [verzoeker] de wijze waarop [eiseres] desgevraagd heeft bevestigd dat de bron haar heeft verzocht om geheimhouding, niet overtuigend en kan volgens hem ook niet worden geverifieerd of dit daadwerkelijk zo is.
2.4.
St. Agnieten College stelt zich eveneens op het standpunt dat aan [eiseres] geen verschoningsrecht toekomt. Ter onderbouwing voert zij aan dat bronbescherming in deze situatie een belemmering vormt van het beginsel van hoor en wederhoor.

3.De beoordeling in het incident

3.1.
Door het beroep van [eiseres] op een verschoningsrecht is een incident ontstaan, waarbij [eiseres] partij is. [verzoeker] en St. Agnieten College hebben verweer gevoerd. Met deze beschikking wordt op het beroep van [eiseres] beslist.
3.2.
Artikel 165 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bepaalt – als uitgangspunt – dat een ieder die daartoe op wettige wijze is opgeroepen, verplicht is een getuigenis af te leggen. Uitzondering hierop zijn verschoningsgerechtigden.
3.3.
Het recht van journalisten om hun bronnen te beschermen vloeit rechtstreeks voort uit artikel 10 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Bescherming van journalistieke bronnen vormt volgens vaste rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) één van de hoekstenen van de door artikel 10 EVR beschermde persvrijheid. Zonder die bescherming zouden potentiële bronnen kunnen worden afgeschrikt om de pers te informeren over zaken van algemeen belang, met het gevolg dat de rol van de pers als ‘publieke waakhond’ wordt ondergraven. Een inbreuk op de vertrouwelijkheid van journalistieke bronnen vereist een stringente toetsing en moet kunnen worden gerechtvaardigd door een zwaarwegend publiek belang. Het voorgaande volgt onder meer uit het arrest van het EHRM van 22 november 2012, nr. 39315/06, Telegraaf Media c.s./Nederland.
3.4.
Volgens het EHRM wordt niet iedereen die informatie aan de pers verstrekt (per definitie) als bron aangemerkt. Het moet gaan om personen die uit vrije wil en doelbewust informatie aan de pers verstrekken met het oogmerk om het publiek te informeren over zaken die betrekking hebben op het algemeen belang of het belang van anderen.
3.5.
De rechter-commissaris overweegt ten eerste dat [eiseres] moet worden aangemerkt als journalist in de zin van artikel 10 EVRM, aangezien zij zich beroepsmatig – voor de krant De Stentor – bezighoudt met het verzamelen, verspreiden en publiceren van informatie ten behoeve van het publieke debat. Ten tweede moet degene die De Stentor de informatie heeft verschaft naar aanleiding waarvan het artikel in kwestie tot stand is gekomen, worden aangemerkt als bron in de zin van artikel 10 EVRM. Naar de rechter-commissaris begrijpt heeft deze persoon immers op eigen initiatief De Stentor benaderd hiervoor. Ten derde komt het bronbeschermingsrecht van [eiseres] in gevaar, aangezien zij als gevolg van het beantwoorden van de in het kader van het voorlopig getuigenverhoor gestelde vraag zou worden gedwongen de bron te onthullen. Gelet op het voorgaande komt [eiseres] in beginsel het verschoningsrecht wegens bronbescherming toe.
3.6.
[verzoeker] stelt dat hij er belang bij heeft dat [eiseres] de bron openbaart. Ter onderbouwing daarvan doet [verzoeker] , naar de rechter-commissaris begrijpt, een beroep op zijn recht op een eerlijk proces, waaronder zijn recht om zijn door hem gestelde aanspraken jegens St. Agnieten College naar behoren te kunnen staven, alsmede op het (maatschappelijke) belang bij waarheidsvinding in rechte.
3.7.
Ingevolge artikel 10 lid 2 EVRM kan een inbreuk op het recht op persvrijheid – dat het recht op bronbescherming omvat – gerechtvaardigd zijn voor zover deze noodzakelijk moet worden geoordeeld in een democratische samenleving. Volgens de eerdergenoemde rechtspraak van het EHRM moet daarvoor sprake zijn van een zwaarwegend maatschappelijk belang ('an overriding requirement in the public interest'), terwijl bovendien geen andere weg openstaat om een vergelijkbaar resultaat te bereiken. De inbreuk dient voorts proportioneel te zijn en er dienen relevante en voldoende gronden te worden aangevoerd om deze inbreuk te rechtvaardigen.
3.8.
Hoewel [eiseres] , ondanks daar ter zitting herhaaldelijk naar te zijn gevraagd, geen specifieke gronden heeft genoemd ter onderbouwing van haar beroep behalve het belang van bescherming van de bron, maakt dit niet dat het belang van [verzoeker] bij openbaarmaking zwaarder weegt. Zoals uit eerdergenoemde rechtspraak volgt, vormt bronbescherming in beginsel voldoende grond voor een geslaagd beroep op het verschoningsrecht, aangezien daardoor wordt voorkomen dat het verlenen van bijstand aan de pers bij het informeren van het publiek wordt ontmoedigd. Of de bron in kwestie heeft verzocht om geheimhouding van zijn/haar identiteit, is daarvoor niet vereist.
3.9.
Het door [verzoeker] gestelde belang bij het kunnen onderbouwen van een eventuele hoofdprocedure is van louter individuele aard. Niet valt in te zien dat hieraan het gewicht zou moeten worden toegekend van een algemeen maatschappelijk belang, dat bovendien zodanig zwaar dient te wegen dat openbaring van de bron noodzakelijk is. Daarnaast kan, zonder dat enige hoofdprocedure reeds aanhangig is en bij gebreke van een nadere onderbouwing, niet worden vastgesteld of het openbaren van de bron voor een hoofdprocedure van enige betekenis is, laat staan welke betekenis. Tot slot kan niet worden uitgesloten dat het met het openbaren van de bron beoogde doel van [verzoeker] – welk doel dus ongewis is – op een andere wijze kan worden bereikt.
3.10.
De rechter-commissaris is op basis van het voorgaande van oordeel dat het belang van [verzoeker] bij openbaarmaking van de bron een inbreuk op het verschoningsrecht van [eiseres] niet rechtvaardigt. Het verschoningsrecht van [eiseres] dient daarvoor dan ook niet te wijken. Dit betekent dat [eiseres] op goede grond heeft geweigerd antwoord te geven op de vraag. Het beroep van [eiseres] op het verschoningsrecht zal gegrond worden verklaard.
3.11.
[verzoeker] zal in de gelegenheid worden gesteld zich uit te laten over de voortzetting van het voorlopig getuigenverhoor. Indien [verzoeker] geen voortzetting wenst, zal St. Agnieten College in de gelegenheid worden gesteld zich uit te laten over het houden van tegenverhoor. Eén en ander dient plaats te vinden op de hierna te beslissen wijze.

4.De beslissing

De rechter-commissaris
4.1.
verklaart het beroep op het verschoningsrecht van de getuige [eiseres] gegrond en bepaalt dat de getuige [eiseres] de onder 2.1 bedoelde vraag niet behoeft te beantwoorden,
4.2.
bepaalt dat [verzoeker] zich binnen twee weken na datum van deze beschikking moet uitlaten over de voortzetting van het voorlopig getuigenverhoor,
4.3.
bepaalt dat, indien [verzoeker] geen voortzetting wenst, St. Agnieten College zich binnen twee weken daarna moet uitlaten over het houden van tegenverhoor,
4.4.
bepaalt dat de partij die getuigen wenst voort te brengen de namen van de getuigen moet opgeven, alsmede de verhinderdagen van partijen, hun gemachtigden en de getuigen in de maanden maart 2018 tot en met juni 2018, waarna datum en tijdstip van het getuigenverhoor zal worden bepaald,
4.5.
bepaalt dat:
  • voor het opgeven van verhinderdata geen uitstel zal worden verleend,
  • indien de partij die getuigen wenst voort te brengen geen gebruik maakt van de mogelijkheid om verhinderdata op te geven de rechter-commissaris eenzijdig een datum zal bepalen,
4.6.
bepaalt dat de datum van het getuigenverhoor in beginsel niet zal worden gewijzigd nadat daarvoor dag en tijdstip zijn bepaald,
4.7.
bepaalt dat de namen en woonplaatsen van de getuigen en de tijdstippen waartegen zij zijn opgeroepen, tenminste één week voor het verhoor aan de wederpartij en aan de griffier van de rechtbank moeten worden opgegeven.
Deze beschikking is gegeven door mr. M. van Berlo en in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2018. [1]

Voetnoten

1.type: