In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 24 januari 2018 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [eiseres], als executeur testamentair van de overleden [X], en [gedaagde], de ex-partner van [X]. De vordering van [eiseres] tot nakoming van een echtscheidingsconvenant, waarin [gedaagde] verplicht was om een bedrag van € 41.500,00 te betalen voor de onverdeelde helft van de woning, werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de opschortende voorwaarde in het convenant niet was vervuld, omdat de hypotheeknemer, de ING Bank, [X] niet had ontslagen uit zijn hoofdelijke aansprakelijkheid. Hierdoor was de toedeling van de woning aan [gedaagde] niet geëffectueerd, en was zij niet verplicht om het bedrag aan [eiseres] te betalen.
Daarnaast vorderde [eiseres] schadevergoeding wegens een restschuld na de verkoop van de woning, die voor € 110.000,00 was verkocht. De rechtbank oordeelde dat [eiseres] onvoldoende had aangetoond dat [gedaagde] onrechtmatig had gehandeld door geen onderhoud aan de woning te plegen, en dat de schade aan de woning niet uitsluitend aan [gedaagde] kon worden toegeschreven. De vordering tot schadevergoeding werd eveneens afgewezen.
Tot slot vorderde [eiseres] informatie over eventuele verzekeringspenningen na een inbraak in de woning, maar ook deze vordering werd afgewezen, omdat de rechtbank geen aanleiding zag om te twijfelen aan de stelling van [gedaagde] dat de verzekeraar geen uitkering had gedaan. De rechtbank veroordeelde [eiseres] in de proceskosten, die aan de zijde van [gedaagde] werden begroot op € 2.671,00.