4.3Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt, gelet op de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting, het volgende vast.
Verdachte heeft verklaard dat zij op 9 september 2016 met de door haar bestuurde Volkswagen personenauto heeft gereden over de Nordhornsestraat te Denekamp en dat zij kwam uit de richting Denekamp en ging in de richting Nordhorn . Zij verklaart dat zij nog weet te hebben getankt bij een aan de Nordhornsestraat gelegen tankstation, zich via de mobilofoon te hebben afgemeld bij haar werkgever en vervolgens de Nordhornsestraat te zijn opgereden. Van het daarop gevolgde ongeval en hetgeen direct daaraan is voorafgegaan, zegt zij zich niets meer te kunnen herinneren. Over haar fysieke en psychische toestand op het moment dat zij bij het tankstation wegreed verklaart zij dat er, voor zover zij weet, niets met haar aan de hand was en zij op dat moment vrij was van medicatie en andere middelen die van invloed zouden kunnen zijn op haar lichamelijke en/of geestelijke gesteldheid. Zij zegt de situatie ter plaatse heel goed te kennen, nu zij het bewuste traject als taxichauffeur al jaren lang, bijna dagelijks, rijdt. Voor zover zij zich weet te herinneren waren de weersomstandigheden goed en had zij een onbelemmerd zicht.
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat zij omstreeks het tijdstip van de aanrijding met haar fiets over het fietspad van de Nordhorsestraat in de richting Denekamp reed. Vanuit de richting Denekamp zag zij een taxi aan komen rijden die ter hoogte van waar zij fietste, aan de andere kant van de weg, met de wielen in de berm terecht kwam. Zij zag een enorme stofwolk omhoog komen toen dit gebeurde en nadat de taxi haar gepasseerd was, hoorde zij een verschrikkelijke knal. Toen zij achterom keek zag zij dat de taxi met de voorzijde in de richting van Denekamp stilstond en er heel veel brokstukken op de weg lagen.
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat zij deels getuige is geweest van het dodelijke verkeersongeval op 9 september 2016 op de Nordhornsestraat te Denekamp. Omstreeks 12.30 uur reed zij daar met haar personenauto vanuit Denekamp in de richting van Noord-Deurningen. Op een gegeven moment zag zij dat een auto midden op straat tot stilstand kwam die zwaar beschadigd bleek te zijn. Zij zag een vrouw bij het ongeval staan die haar vertelde dat zij had gezien dat de auto, komende uit de richting Denekamp, rechts door de berm was gereden.
Verbalisant [verbalisant] heeft in een proces-verbaal VerkeersOngevalsAnalyse (VOA), zakelijk weergegeven, gerelateerd, dat de bestuurster van de Volkswagen door nog onbekende oorzaak naar links over de dubbele doorgetrokken streep is gereden en op de linker weghelft tegen een uit tegengestelde richting naderende Opel is gebotst. De bestuurder van de Opel is ten gevolge van de botsing overleden. De bestuurster van de Volkswagen heeft kort voor of tijdens de botsing niet geremd. Van technische gebreken die eventueel de oorzaak van, dan wel van invloed zouden zijn op het ontstaan van het ongeval, is niet gebleken.
Een proces-verbaal van bevindingen houdt, zakelijk weergegeven, onder meer in, dat in de Duitse taxi die betrokken was bij de frontale aanrijding op de Nordhornsestraat, het slachtoffer [verdachte] , geboren op [geboortedatum 2] -1955 zat en dat op ongeveer tien meter van de Duitse taxi een Opel Astra personenauto in de slootberm lag met enkele meters ernaast, gelegen in een tuin, het slachtoffer [slachtoffer] die naderhand bleek te zijn overleden.
In een door de forensisch arts i.o A.J. Schrooyen opgemaakt schouwverslag van 9 september 2016 wordt vermeld, dat [slachtoffer] op 9 september 2016 aan een niet natuurlijke dood is overleden.
De rechtbank acht op basis van verdachtes eigen verklaring, de door de VOA beschreven toedracht van het ongeval en hetgeen daarover door voornoemde getuigen is verklaard, voldoende aannemelijk, dat verdachte kort voor het ongeval met één of meer rechterwielen van de door haar bestuurde personenauto in de berm terecht is gekomen, waarna zij een corrigerende stuurbeweging heeft moeten maken die erin heeft geresulteerd dat zij met haar auto, gezien haar rijrichting, op de linker weghelft terecht is gekomen.
Ten aanzien van de vraag of verdachtes verkeersgedrag schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994 oplevert, overweegt de rechtbank het volgende.
Gelet op het bepaalde in artikel 6 WVW 1994 dient de rechtbank vast te stellen of de
verdachte zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval
heeft plaatsgevonden, waardoor een ander werd gedood. Enerzijds
komt dit neer op de vaststelling van het gedrag van de verdachte en de beoordeling of en zo
ja, in welke mate zij verwijtbaar heeft gehandeld. Anderzijds dient een causaal verband te
worden vastgesteld tussen het gedrag van de verdachte en het verkeersongeval. Het
bestanddeel “schuld” is in dit geval nader omschreven als “zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam”.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is niet in zijn algemeenheid aan te geven of
één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor bewezenverklaring van schuld in de zin van
artikel 6 WVW 1994, maar komt het daarbij aan op het geheel van de gedragingen van
verdachte, de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de overige
omstandigheden van het geval. Voorts kan niet reeds uit de ernst van de gevolgen van
verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer
worden afgeleid dat er sprake is van schuld in vorenbedoelde zin (HR 1 juni 2004, NJ 2005,
252).
Voor de beoordeling van de vraag of verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan,
dient de rechtbank krachtens voormeld toetsingskader vast te stellen of de bewezen
geachte feitelijke gedragingen, gegeven de aard en de ernst daarvan, en de overige
omstandigheden, de conclusie kunnen rechtvaardigen dat verdachte schuld heeft aan het
verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW 1994. Het gedrag van verdachte moet daarvoor
worden afgemeten aan dat wat van een automobilist in het algemeen en gemiddeld genomen
mag worden verwacht. Die zorgplicht houdt in dat een bestuurder zijn of haar rijgedrag dient aan te passen aan de omstandigheden ter plaatse.
Verdachte heeft deze zorgplicht, gelet op de vastgestelde gedragingen, naar het oordeel van
de rechtbank niet, althans onvoldoende, in acht genomen. Zij was goed bekend met de
situatie ter plaatse aangezien zij daar, in verband met haar werk, zeer regelmatig reed. Bovendien was er sprake van een overzichtelijke weg en de weersomstandigheden waren niet zodanig dat deze een belemmering voor een behoorlijke verkeersdeelname vormden.
Dat verdachte buiten bewustzijn is geweest of anderszins mentaal of fysiek niet in staat was een auto naar behoren te besturen is gesteld noch gebleken. Zelf verklaart zij daarover dat er, voor zover zij weet, niets met haar aan de hand was en zij op het moment van het ongeval vrij was van medicatie en andere middelen die van invloed zouden kunnen zijn op haar lichamelijke en/of geestelijke gesteldheid. Desondanks is zij met één of meer van de wielen van het door haar bestuurde voertuig in de rechter berm terecht gekomen, heeft/is zij vervolgens zodanig naar links gestuurd of gegaan dat zij de doorgetrokken strepen tussen de rijstroken heeft overschreden, heeft zij aldus onvoldoende rechts gehouden en is zij rijdend op de rijstrook bestemd voor het tegemoetkomende verkeer in botsing gekomen met de personenauto bestuurd door [slachtoffer] .
Naar het oordeel van de rechtbank volgt hieruit dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig
onoplettend en onachtzaam heeft gereden. De rechtbank neemt daarbij tevens in aanmerking dat ter plaatse een maximumsnelheid gold van 80 km/u, dat de rijbaan voor verdachte en voor het tegemoetkomend verkeer (elk) één rijstrook besloeg, en dat de weg – bezien vanuit de rijrichting van verdachte – een flauwe bocht naar links maakte. In de gegeven situatie mocht van haar, gelet op haar bekendheid met de situatie ter plaatse en haar jarenlange ervaring als taxichauffeur, de nodige voorzichtigheid en oplettendheid verwacht worden. Dit zou anders kunnen zijn indien er zich een uitzonderlijke omstandigheid heeft voorgedaan, bijvoorbeeld dat verdachte in verontschuldigbare onmacht verkeerde ten tijde van het ongeval. Dat dat het geval was is door verdachte niet gesteld. Ook overigens biedt het dossier geen aanknopingspunten om verontschuldigbare onmacht aan te nemen. Aldus is de rechtbank van oordeel dat onder de gegeven omstandigheden verdachtes verkeersgedrag kan worden aangemerkt als een gedraging die schuld -weliswaar in de lichtste vorm- in de zin van artikel 6 WVW 1994 oplevert.