ECLI:NL:RBOVE:2018:918

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
22 maart 2018
Publicatiedatum
22 maart 2018
Zaaknummer
08/760118-16 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van poging doodslag en zware mishandeling door onvoldoende bewijs

De rechtbank Overijssel heeft op 22 maart 2018 uitspraak gedaan in de zaak tegen een 33-jarige man uit Zwolle, die werd verdacht van poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling. De zaak kwam voor de rechtbank na een openbare terechtzitting op 8 maart 2018, waar de officier van justitie, mr. G.C. Pol, de vordering indiende. De tenlastelegging betrof een incident op 3 juni 2016, waarbij de verdachte en een medeverdachte de aangever, [slachtoffer], zouden hebben aangevallen met geweld, waaronder slaan, steken met een mes en schoppen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen.

Tijdens de zitting heeft de officier van justitie betoogd dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen. De verklaring van de aangever werd niet ondersteund door getuigenverklaringen, die eerder op het tegenovergestelde wezen. De rechtbank heeft ook gekeken naar het letsel van de aangever, maar concludeerde dat dit niet specifiek genoeg was om de verklaring van de aangever te bevestigen. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. M.J. Jansma, stelde dat de verdachte integraal vrijgesproken moest worden, omdat er geen wettig en overtuigend bewijs was.

Na zorgvuldige overweging van de feiten en verklaringen, oordeelde de rechtbank dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte de tenlastegelegde feiten had gepleegd. De rechtbank sprak de verdachte integraal vrij van de beschuldigingen, omdat niet kon worden vastgesteld dat zijn handelen een aanmerkelijke kans op de dood of zwaar lichamelijk letsel had opgeleverd. De uitspraak werd gedaan door de meervoudige kamer van de rechtbank Overijssel, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 22 maart 2018.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Afdeling Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08/760118-16 (P)
Datum vonnis: 22 maart 2018
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1984 te [geboorteplaats] ( [land] ),
wonende te [adres] ,

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 8 maart 2018.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. G.C. Pol en van wat door de raadsman mr. M.J. Jansma, advocaat te Kampen, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich al dan niet met een ander schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag.
Subsidiair is dit ten laste gelegd als poging tot zware mishandeling.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 03 juni 2016 te Zwolle ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
[slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, door die [slachtoffer] meerdere malen in het gezicht en/of op het lichaam te slaan/stompen en/of vervolgens één of meerdere malen met een mes stekende bewegingen heeft gemaakt naar/in de richting van de borst/het lichaam van die [slachtoffer] , die in de nabijheid van verdachte en/of diens mededader stond, en/of vervolgens die [slachtoffer] , die ten val was gebracht, meermalen op/tegen het lichaam heeft geschopt en/of ie [slachtoffer] met een hamer op de hand heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(08-760118-16)
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 03 juni 2016 te Zwolle ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door die [slachtoffer] meerdere malen in het gezicht en/of op het lichaam te slaan/stompen en/of vervolgens één of meerdere malen met een mes stekende bewegingen heeft gemaakt naar/in de richting van de borst/het lichaam van die [slachtoffer] , die in de nabijheid van verdachte en/of diens mededader stond, en/of vervolgens die [slachtoffer] , die ten val was gebracht, meermalen op/tegen het lichaam heeft geschopt en/of ie [slachtoffer] met een hamer op de hand heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van oordeel dat verdachte moet worden vrijgesproken omdat de verklaring van aangever [slachtoffer] met betrekking tot het slaan, steken, schoppen en slaan met een hamer niet dan wel nauwelijks wordt ondersteund door de getuigenverklaringen. Integendeel, de door hen afgelegde verklaringen wijzen eerder op het tegenovergestelde.
Het bij aangever geconstateerde letsel is verder niet dusdanig specifiek dat dit voldoende steunbewijs biedt voor de verklaring van aangever. Het kan niet worden uitgesloten dat dit letsel is ontstaan door het afpakken van het mes van aangever.
Voor zover aangever wordt gevolgd in zijn verklaring geldt dat niet is gebleken wat de rolverdeling tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] is geweest zodat ook om die reden een vrijspraak moet volgen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich, overeenkomstig de inhoud van een aan de rechtbank overgelegde pleitnota, op het standpunt gesteld dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde omdat dit niet wettig en overtuigend bewezen kan worden.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt ten aanzien van de feitelijke handelingen als volgt. Uit de verklaring zoals die door aangever [slachtoffer] is afgelegd en uit de verklaringen van de getuigen [getuige 1] (bewoonster), [getuige 2] en [getuige 3] (buren) valt af te leiden dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] de agressors zijn geweest: zij hebben aangever met geweld uit de woning gewerkt en daarbij ook een mes in handen gehad.
De rechtbank ziet in zoverre geen aanleiding om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de door aangever afgelegde verklaring te twijfelen. Zijn verklaring wordt ook ondersteund door de op 9 juni 2016 door de forensisch arts W. Duijst opgemaakte letselbeschrijving, waaruit onder meer blijkt dat aangever een snijwond onder het linker oog en een snijwond aan de palmzijde van de linkerpink heeft opgelopen. Daarnaast is het gewricht van de rechter pink van aangever uit de kom geraakt. Nu aangever zelf heeft verklaard dat de wond onder zijn linkeroog door een klap met de rechtervuist van verdachte is veroorzaakt, gaat de rechtbank hier bij de verdere beoordeling van uit.
Vervolgens dient te worden beoordeeld of het handelen van verdachte en medeverdachte [medeverdachte] een aanmerkelijke kans op de dood of zwaar lichamelijk letsel heeft gehad.
Naar het oordeel van de rechtbank is uit de dossierstukken onvoldoende gebleken onder welke omstandigheden de stekende bewegingen hebben plaatsgevonden.
Zo is onvoldoende bekend over de afstand tussen verdachte en aangever op het moment van de stekende bewegingen en is niet bekend of de ingezette beweging met kracht is uitgevoerd.
De rechtbank is onder deze omstandigheden van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat aangever door de bewezen geweldshandelingen zou worden gedood dan wel zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
Gelet daarop zal verdachte van het tenlastegelegde integraal worden vrijgesproken.

5.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart niet bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Taalman, voorzitter, mr. B.T.C. Jordaans en mr. V.P.K. van Rosmalen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.R. Lageveen, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 22 maart 2018.