ECLI:NL:RBOVE:2018:864

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
21 februari 2018
Publicatiedatum
20 maart 2018
Zaaknummer
C/08/201488 / HA ZA 17-219
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.L.J. Koopmans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen verstekvonnis en toepasselijkheid van overgangsrecht

In deze zaak heeft [A] verzet aangetekend tegen een verstekvonnis dat op 3 februari 1999 door de arrondissementsrechtbank Almelo is gewezen. Het verstekvonnis veroordeelde [A] tot betaling van een bedrag aan de besloten vennootschap Modus Financieringen B.V. en tot betaling van proceskosten. De verzetdagvaarding is op 25 april 2017 uitgebracht, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat dit te laat was, aangezien de wettelijke termijn voor het instellen van verzet twee weken bedraagt. De rechtbank heeft vastgesteld dat [A] op 31 maart 2017 voor het eerst op de hoogte werd gesteld van het verstekvonnis, maar dat de verzetdagvaarding pas na de termijn van veertien dagen is ingediend. Hierdoor is het verzet niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft ook overwogen dat er voldoende redenen zijn om aan te nemen dat de termijn voor het instellen van verzet al veel eerder was verstreken. De kosten van de procedure zijn toegewezen aan Modus, die als de in het ongelijk gestelde partij is aangemerkt. Het vonnis is openbaar uitgesproken op 21 februari 2018.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: C/08/201488 / HA ZA 17-219

Vonnis van 21 februari 2018

In de zaak van

[A],

wonende te [woonplaats],
opposant,
hierna te noemen: [A],
advocaat: mr D.F. Briedé te Almelo,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MODUS FINANCIERINGEN B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Leiden,
geopposeerde,
hierna te noemen: Modus,
advocaat: mr H. Post te Helmond.

De weergave van het procesverloop

1. Voor de weergave van het procesverloop moet hier worden verwezen naar wat daarover staat vermeld in het op 24 mei 2017 in deze verzetszaak tussen partijen gewezen tussenvonnis. De in dat vonnis bepaalde comparitie van partijen heeft plaatsgevonden op
1 augustus 2017. Daarvan is proces-verbaal opgemaakt. Daarna zijn nog de volgende gedingstukken geproduceerd:
- op 30 augustus 2017: de conclusie van antwoord in oppositie, van de zijde van Modus;
- op 3 januari 2017: de conclusie van repliek in oppositie tevens houdende wijziging van eis, van de zijde van [A];
- op 17 januari 2018: de akte uitlating eiswijziging, van de zijde van Modus.
2. Daarna is vonnis in oppositie gevraagd waarvan de uitspraak is bepaald op heden.

Waarvan kan worden uitgegaan

3. Bij dagvaarding uitgebracht op 25 april 2017 heeft [A] zich van het rechtsmiddel van verzet bediend, en wel tegen het door de arrondissementsrechtbank Almelo op 3 februari 1999 gewezen verstekvonnis, waarbij [A] (als gedaagde partij) is veroordeeld om te betalen aan Modus (de eisende partij ) het bedrag van Hfl. 16.907,- “
te vermeerderen met de geconvenieerde rente van thans 0,843% per maand vanaf 30 september 1998 tot aan de dag van de algehele voldoening.”. Voorts is [A] in dat verstekvonnis veroordeeld tot betaling aan Modus van proceskosten ten bedrage van Hfl. 1.295,-. De betalingsveroordelingen zijn uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

De beoordeling van het geschil

4. In geschil is of [A] zich tijdig en op juiste wijze heeft bediend van het rechtsmiddel van verzet tegen voormeld op 3 februari 1999 gewezen verstekvonnis.
5. De hier van toepassing zijnde wettelijke verzet termijn bedraagt twee weken. Op een verstekvonnis gewezen voor 1 januari 2002 is namelijk overgangsrecht van toepassing (zie artikel VII lid 2 Invoeringswet bij Huidig Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) boek I; Staatsblad 2001, 580), dat bepaalt dat voor de termijn waarbinnen dit rechtsmiddel kan worden aangewend, het recht van toepassing is gebleven zoals dat gold voor de datum van invoering van die Invoeringswet. In het (hier dus van toepassing zijnde) oude recht moest verzet worden gedaan binnen veertien dagen “
na de beteekening van het vonnis of van eenige uit kracht daarvan opgemaakte of ter uitvoering daarvan strekkende acte aan de veroordeelde in persoon, of na het plegen door dezen van eenige daad, waaruit noodzakelijk voortvloeit, dat het vonnis of de aangevangen tenuitvoerlegging hem bekend is.” (artikel 81 lid 1 Rv oud).
6. De in dit kader voor [A] meest gunstige feitelijke lezing is door haar zelf aangedragen in de verzetdagvaarding, te weten dat zij bij brief van 31 maart 2017 voor het eerst in kennis is gesteld van het bestaan van het hier aan de orde zijnde verstekvonnis. Uitgaande van de situatie dat zij van die brief kennis heeft genomen omstreeks 2 april 2017, geldt dat de verzetdagvaarding niet binnen 14 dagen daarna is uitgebracht, immers is die eerst uitgebracht op 25 april 2017. Dit is te laat indachtig voormelde hier van toepassing zijnde termijn van 14 dagen. Overigens bestaat er ook voldoende reden om aan te nemen dat de hier van toepassing zijnde wettelijke termijn voor het instellen van het rechtsmiddel van verzet ook al veel eerder ongebruikt is verlopen. Het hierover door Modus gestelde onder 3.2. tot en met 3.5. van conclusie van antwoord in oppositie is immers als zodanig niet (meer) gemotiveerd weersproken door/namens [A].
7. De slotsom moet dan ook luiden dat het door [A] ingestelde verzet niet-ontvankelijk moet verklaard, en dat niet wordt toegekomen aan een inhoudelijke beoordeling van de zaak, en dus ook niet aan een beoordeling van de door [A] ingestelde eis in reconventie. Het desbetreffende bezwaar van Modus tegen toelating van die eis in reconventie is dan ook terecht aangevoerd.
8. [A] dient als de in het ongelijk gestelde partij te worden verwezen in de kosten die in dit geding aan de zijde van Modus zijn gevallen. Die kostenveroordeling wordt niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard, nu daarom niet is verzocht.

RECHTDOENDE IN OPPOSITIE:

I. Verklaart [A] niet-ontvankelijk in het door ingestelde verzet tegen voormeld op 3 februari 1999 gewezen verstekvonnis en handhaaft dat vonnis.
II. Veroordeelt [A] tot betaling aan Modus van de kosten die in dit geding zijn gevallen aan de zijde van Modus, en welke kosten moeten worden begroot op in totaal
€ 1.152, te weten nihil voor griffierecht en € 1.152,- voor salaris van de advocaat (2,5 punten a € 384,-).
Dit vonnis is gewezen door mr. M.L.J. Koopmans en in het openbaar uitgesproken op
21 februari 2018 in tegenwoordigheid van de griffier.