ECLI:NL:RBOVE:2018:862

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
20 maart 2018
Publicatiedatum
20 maart 2018
Zaaknummer
08/770241-16 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zedenzaken wegens onvoldoende bewijs

Op 20 maart 2018 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 40-jarige man uit Enschede, die werd beschuldigd van ontucht met zijn minderjarige dochter. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, omdat er onvoldoende bewijs was om tot een veroordeling te komen. De zaak werd behandeld in een meervoudige kamer in Almelo, waar de rechtbank op basis van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 6 maart 2018 tot haar oordeel kwam.

De officier van justitie, mr. C.Y. Huang, had gevorderd dat de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen zouden worden verklaard. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. M.P. Smit, pleitte echter voor integrale vrijspraak, waarbij werd aangevoerd dat de verklaringen van het slachtoffer vaag en onbetrouwbaar waren. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van het slachtoffer niet voldoende steun vonden in ander bewijsmateriaal, wat leidde tot de conclusie dat de tenlastelegging niet wettig en overtuigend bewezen kon worden.

De rechtbank benadrukte dat in zedenzaken vaak slechts twee personen aanwezig zijn bij de veronderstelde handelingen, en dat de verklaring van het slachtoffer op zichzelf niet voldoende was om tot een bewezenverklaring te komen. Aangezien er geen ondersteunend bewijs was, werd de verdachte vrijgesproken van de feiten die hem ten laste waren gelegd. De benadeelde partij, het slachtoffer, had zich als benadeelde partij gevoegd in het proces en vorderde schadevergoeding, maar omdat de verdachte werd vrijgesproken, werd de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08/770241-16 (P)
Datum vonnis: 20 maart 2018
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum 1] 1977 in [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
6 maart 2018.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. C.Y. Huang en van hetgeen door verdachte en zijn raadsman mr. M.P. Smit, advocaat te Almelo, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:handelingen heeft gepleegd met zijn minderjarige kind, mede bestaande uit het seksueel binnendringen van het lichaam;
feit 2:ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarige kind.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 28 januari 2010 tot en met 28 april 2014 te Losser, in de gemeente Losser en/of te Enschede, in de gemeente Enschede met [slachtoffer] (geboren [geboortedatum 2] 2002), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, (telkens) een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte één of meermalen met zijn, verdachtes, tong tussen en/of over de schaamlippen en/of vagina van die [slachtoffer] gelikt;
2.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 28 januari 2010 tot en met 28 april 2014 te Losser, in de gemeente Losser en/of te Enschede, in de gemeente Enschede, (telkens) ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig kind, [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 2002, bestaande die ontucht hierin dat hij, verdachte, één of meermalen:
- voornoemde [slachtoffer] zijn, verdachtes, penis heeft laten laten
vasthouden en/of
- de vagina en/of schaamstreek van voornoemde [slachtoffer] heeft betast
en/of bevoeld en/of
- zijn, verdachtes, penis tussen de (ontblote) benen van die [slachtoffer]
heeft geduwd en/of gedrukt en/of
- zichzelf heeft gemasturbeerd in het bijzijn van die [slachtoffer] .
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft - overeenkomstig de inhoud van het op schrift gestelde requisitoir - gevorderd dat het onder 1 en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen wordt verklaard.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft integrale vrijspraak bepleit. Daartoe heeft de verdediging aangevoerd dat de verklaringen van het slachtoffer vaag en niet betrouwbaar zijn. Zo is de toonzetting van het briefje er een van boosheid en wraak, terwijl het facebookcontact erop duidt dat er nog steeds een bepaalde genegenheid is tussen vader en dochter.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder 1 en 2 is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
De rechtbank stelt voorop dat zedenzaken zich doorgaans kenmerken door het feit dat slechts twee personen aanwezig zijn bij de veronderstelde seksuele handelingen: het veronderstelde slachtoffer en de veronderstelde dader. Wanneer dan de veronderstelde dader de seksuele handelingen ontkent, hetgeen ook in deze zaak het geval is, leidt dat er in veel gevallen toe dat slechts de verklaringen van het veronderstelde slachtoffer als wettig bewijs beschikbaar zijn.
Volgens het tweede lid van artikel 342 Wetboek van Strafvordering (Sv) - dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan - kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal.
Vast staat dat aangeefster [slachtoffer] bij de politie heeft verklaard seksueel te zijn misbruikt door verdachte. Na een eerdere veroordeling voor misbruik van [slachtoffer] keerde verdachte na zijn vrijlating in 2010 feitelijk weer terug in het gezin. Hij paste op de kinderen en sliep dan beneden op de bank waar hij volgens [slachtoffer] meermalen ontuchtige handelingen met haar pleegde, waaronder het seksueel binnendringen van haar lichaam. Daar tegenover staat de stellige ontkenning van verdachte.
De rechtbank constateert dat de verklaringen van [slachtoffer] algemeen en niet gedetailleerd zijn en dat tijdens het politieverhoor onvoldoende is doorgevraagd op details. Bovendien bevat het dossier geen verklaringen van getuigen die mogelijk als steunbewijs voor de verklaring van aangeefster kunnen dienen. De verklaringen van getuigen ondersteunen naar het oordeel van de rechtbank in onvoldoende overtuigende mate de kern van de ten laste gelegde feiten. De rechtbank acht derhalve het ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen.
Gelet op het voorgaande dient verdachte van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten te worden vrijgesproken.

5.De schade van benadeelden

5.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 20.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
5.2
Het oordeel van de rechtbank
De vordering heeft betrekking op het onder 1 en 2 ten laste gelegde. Nu verdachte van deze feiten wordt vrijgesproken en aan hem geen maatregel wordt opgelegd, zal de rechtbank de benadeelde partij op de voet van artikel 361, tweede lid, Sv niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.
De benadeelde partij kan de vordering in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.

6.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
schadevergoeding
- bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer] , in het geheel niet-ontvankelijk is in de vordering en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
Dit vonnis is gewezen door mr. S.H. Peper, voorzitter, mr. G.J. Stoové en mr. E. Venekatte, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.A. Krooshof, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 20 maart 2018.
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.