ECLI:NL:RBOVE:2018:808

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
15 maart 2018
Publicatiedatum
16 maart 2018
Zaaknummer
C/08/213966 / KG ZA 18-43
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burengeschil over erfgrens en uitleg van vaststellingsovereenkomst met subsidiaire vordering tot verplaatsing van een schuur

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een burengeschil, hebben eisers [eiser] en [eiseres] een kort geding aangespannen tegen gedaagden [gedaagde] en de stichting STICHTING HULPHOND NEDERLAND. De kern van het geschil betreft de uitleg van een vaststellingsovereenkomst die op 6 november 2017 is gesloten, waarin partijen afspraken over de erfgrens tussen hun percelen. Eisers vorderen dat gedaagden worden veroordeeld tot afbraak van een schuur die volgens hen in strijd is met de gemaakte afspraken. Gedaagden hebben de schuur verplaatst, maar eisers zijn van mening dat dit niet voldoet aan de voorwaarden van de overeenkomst.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er voldoende spoedeisend belang is bij de vorderingen van eisers. De rechter heeft de uitleg van de vaststellingsovereenkomst beoordeeld aan de hand van de Haviltex-norm, waarbij de bedoeling van partijen en de redelijkheid en billijkheid centraal staan. De rechter concludeert dat de eisers niet kunnen verwachten dat de schuur volledig verwijderd wordt, maar dat gedaagden de schuur zodanig moeten verplaatsen dat eisers hun schutting recht evenwijdig kunnen doortrekken en onderhouden. De subsidiaire vordering tot verplaatsing van de schuur is toegewezen, met een termijn van uiterlijk 1 mei 2018 voor de uitvoering.

Daarnaast is gedaagden een dwangsom opgelegd van € 1.000,00 per dag bij niet-naleving, met een maximum van € 25.000,00. Gedaagden zijn ook veroordeeld in de proceskosten van eisers, die tot op heden zijn begroot op € 1.211,19. Het vonnis is uitgesproken op 15 maart 2018 door de voorzieningenrechter K.G.F. van der Kraats en openbaar gemaakt door mr. T.R. Hidma.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rolnummer: C/08/213966 / KG ZA 18-43
Vonnis in kort geding van 15 maart 2018
in de zaak van

1.[eiser] ,

2.
[eiseres],
beiden wonende te [plaats 1] ,
eisers,
advocaat mr. E.J.H. van Lith te Almere,
tegen

1.[gedaagde] ,

wonende te [plaats 2] ,
2. de stichting
STICHTING HULPHOND NEDERLAND,
statutair gevestigd te Nijmegen en kantoorhoudende te Herpen,
gedaagden,
advocaat mr. D. Roesink te Naarden.
Partijen zullen hierna [eiser] c.s. en [gedaagde c.s.] (dan wel [gedaagde] afzonderlijk) genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaardingen van 20 februari 2018 met 5 producties
  • de brief van [gedaagde c.s.] van 23 februari 2018 met 6 producties
  • de brief van [eiser] c.s. van 26 februari 2018 met productie 6
  • de mondelinge behandeling op 1 maart 2018
  • de pleitnota van [eiser] c.s.
  • de pleitnotities van [gedaagde c.s.]
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een burengeschil.
2.2.
In een eerdere bodemprocedure bij deze rechtbank (zaaknummer / rolnummer: C/08/202885 / HA ZA 17-274) hebben partijen ter beëindiging van hun geschillen op 6 november 2017 een vaststellingsovereenkomst gesloten. Deze overeenkomst – die is neergelegd in een proces-verbaal – luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
4. Partijen stellen vast dat de erfgrens tussen hun percelen wordt bepaald door de thans aanwezige schutting die vanaf de hoek van het botenhuis van [eiser] loopt tot aan de thans aanwezige schuur van [gedaagde c.s.] zullen de thans aanwezige schuur verwijderen, uiterlijk op 31 januari 2018. [eiser] c.s. zullen dan de schutting recht evenwijdig doortrekken tot aan het einde van het perceel.
2.3.
Ter uitvoering van punt 4 van de vaststellingsovereenkomst heeft [gedaagde] gemelde schuur verplaatst c.q. ingekort.
2.4.
Aan de sommaties van [eiser] c.s. om tot afbraak van de schuur over te gaan, heeft [gedaagde c.s.] geen gevolg gegeven.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] c.s. vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Primair:
(I) [gedaagde c.s.] zal veroordelen tot afbraak en verwijdering van de thans nog immer aanwezige schuur in eigendom van [gedaagde] staande en gelegen op het perceel aan [adres] te [plaats 2] uiterlijk op 1 maart 2018, althans uiterlijk binnen een door de voorzieningenrechter te bepalen termijn en deze schuur verwijderd te houden;
(II) [gedaagde c.s.] na betekening van dit vonnis zal veroordelen tot een onmiddellijk opeisbare dwangsom van € 2.500,00 voor iedere dag dat, na het verstrijken van de uiterlijke termijn daarvoor, niet door [gedaagde c.s.] aan de onder (I) gevraagde voorziening wordt voldaan;
Subsidiair:
(III) [gedaagde c.s.] zal veroordelen tot verplaatsing van de schuur op 2 meter van de erfgrens met [eiser] c.s. uiterlijk op 1 maart 2018, althans uiterlijk binnen een door de voorzieningenrechter te bepalen termijn en deze op 2 meter van de erfgrens te laten staan;
(IV) [gedaagde c.s.] na betekening van dit vonnis zal veroordelen tot een onmiddellijk opeisbare dwangsom van € 2.500,00 voor iedere dag dat, na het verstrijken van de uiterlijke termijn daarvoor, niet door [gedaagde c.s.] aan de onder (III) gevraagde voorziening wordt voldaan;
Primair en subsidiair:
(V) [gedaagde c.s.] zal veroordelen in de kosten van dit geding.

4.De beoordeling

4.1.
Van een spoedeisend belang van [eiser] c.s. bij haar vorderingen is in voldoende mate gebleken. [gedaagde c.s.] heeft dit belang ook niet betwist.
4.2.
Aan haar vorderingen legt [eiser] c.s., samengevat, ten grondslag dat [gedaagde c.s.] jegens haar toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen voortvloeiende uit gemelde vaststellingsovereenkomst door de schuur niet tijdig en geheel te verwijderen. [eiser] c.s. stelt dat zij daardoor de schutting niet recht evenwijdig kan doortrekken tot aan het einde van het perceel. Bovendien is het onmogelijk om de schutting aan de achterzijde te onderhouden (beitsen), zolang de schuur op de huidige locatie blijft staan. Volgens [eiser] c.s. handelt [gedaagde c.s.] daardoor onrechtmatig jegens haar. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft [eiser] c.s. als productie 6 een zestiental foto’s van de bestaande situatie ingebracht.
4.3.
[gedaagde c.s.] betwist de stellingen van [eiser] c.s. Volgens [gedaagde c.s.] heeft zij de schuur zodanig verplaatst c.q. ingekort dat deze thans op 30 cm van de (nieuwe) erfgrens staat, zodat daarmee aan het met “verwijdering” beoogde resultaat, althans de strekking van de schikking, is voldaan. [gedaagde c.s.] stelt dat [eiser] c.s., gelet op de wijze waarop zij de schuur heeft verplaatst/ingekort, in staat is de schutting op de overeengekomen wijze door te trekken en dat er voldoende ruimte voor onderhoud is.
4.4.
Partijen verschillen van mening over de uitleg van de vaststellingsovereenkomst, meer in het bijzonder punt 4 zoals dat hiervoor in rechtsoverweging 2.2 is geciteerd. Volgens [eiser] c.s. hebben partijen afgesproken dat [gedaagde c.s.] de schuur geheel zou verwijderen, terwijl [eiser] c.s. meent dat zij met het verplaatsen/inkorten van de schuur ook aan het met verwijdering beoogde resultaat heeft voldaan. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
4.5.
Voor het antwoord op de vraag hoe in een schriftelijk stuk de verhouding tussen partijen is geregeld komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (Haviltex). Daarbij zijn telkens van beslissende betekenis alle concrete omstandigheden van het geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen. Dit betekent onder meer dat de uitleg van een schriftelijk contract niet dient plaats te vinden op grond van alleen maar de taalkundige betekenis van de bewoordingen waarin het is gesteld. In praktisch opzicht is de taalkundige betekenis die deze bewoordingen, gelezen in de context van dat geschrift als geheel, in (de desbetreffende kring van) het maatschappelijk verkeer normaal gesproken hebben, bij de uitleg van dat geschrift echter vaak wel van groot belang. Ook indien bij de uitleg van een overeenkomst groot gewicht toekomt aan de taalkundige betekenis van de bewoordingen, kunnen de overige omstandigheden van het geval niettemin meebrengen dat een andere (dan de taalkundige) betekenis aan de bepalingen van de overeenkomst moet worden gehecht. Beslissend blijft immers de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
4.6.
In de tekst onder punt 4 van de vaststellingsovereenkomst staat letterlijk dat de schuur ‘verwijderd’ moet worden. Maar naast de letterlijke betekenis is – gelet op hetgeen hiervoor is overwogen – van belang de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan dit woord mochten toekennen en hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser] c.s. duidelijk gemaakt dat het haar niet zozeer gaat (en ging) om de algehele verwijdering van de schuur van het erf van [gedaagde c.s.] maar veeleer om het recht op het evenwijdig kunnen doortrekken van de schutting en het kunnen onderhouden van de schutting. Dat sluit ook aan bij de zin volgend op de zin uit de vaststellingsovereenkomst waarin de term ‘verwijderen’ is opgenomen. Daarom mag [eiser] c.s. naar het voorshands oordeel van de voorzieningenrechter ten aanzien van de term ‘verwijderen’ in de vaststellingsovereenkomst niet meer van [gedaagde c.s.] verwachten dan dat zij de schuur zodanig op haar erf opstelt dat [eiser] c.s. de schutting recht evenwijdig kan doortrekken en kan onderhouden. Daarvoor is algehele verwijdering van de schuur niet nodig. De primair gevorderde afbraak en verwijdering van de schuur dient dus te worden afgewezen. [eiser] c.s. heeft op basis van het door haar overgelegde fotomateriaal en de toelichting die zij daarop ter zitting heeft gegeven, voldoende aannemelijk gemaakt dat de huidige locatie van de schuur voor een klein deel nog steeds in de weg staat aan het recht evenwijdig doortrekken van de schutting tot aan het einde van het perceel, zoals [eiser] c.s. dit voor ogen heeft en waarover partijen op 6 november 2017 overeenstemming hebben bereikt. Dit betekent dat de subsidiair gevorderde verplaatsing van de schuur voor toewijzing in aanmerking komt, in die zin dat de schuur op het perceel van [gedaagde c.s.] (verder) verplaatst dient te worden en wel zodanig dat de zijgevel over de gehele lengte op een minimale afstand is gesitueerd van 0,5 meter (50 cm) vanaf het reeds op 31 mei 2016 gerealiseerde deel van de schutting, waarvan partijen hebben vastgesteld dat dit de erfgrens tussen hun percelen bepaalt, alsmede het nog recht evenwijdig door te trekken deel tot het einde van het perceel, zoals een en ander blijkt uit de gewaarmerkte en aan dit vonnis gehechte foto 9. Deze afstand acht de voorzieningenrechter voldoende om het door [eiser] c.s. gewenste onderhoud aan de achterzijde van de schutting te kunnen plegen. De enkele stelling van [gedaagde c.s.] dat (verdere) verplaatsing van de schuur vanwege de daarin aanwezige elektriciteitsvoorzieningen (bedrading, etc.) niet mogelijk is, is onvoldoende om tot een ander (voorlopig) oordeel te komen.
4.7.
Al met al komt de voorzieningenrechter tot de slotsom dat de subsidiair gevorderde verplaatsing van de schuur op de hierna te melden wijze toewijsbaar is. De gevorderde dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd.
4.8.
[gedaagde c.s.] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] c.s. worden tot op heden begroot op:
  • dagvaarding € 104,19
  • griffierecht € 291,00
  • salaris advocaat
Totaal € 1.211,19

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde c.s.] tot verplaatsing van de schuur uiterlijk op 1 mei 2018, zodanig dat de zijgevel over de gehele lengte op een minimale afstand is gesitueerd van 0,5 meter (50 cm) vanaf het reeds op 31 mei 2016 gerealiseerde deel van de schutting, waarvan partijen hebben vastgesteld dat dit de erfgrens tussen hun percelen bepaalt, alsmede het nog recht evenwijdig door te trekken deel tot het einde van het perceel, zoals een en ander blijkt uit de gewaarmerkte en aan dit vonnis gehechte foto 9,
5.2.
veroordeelt [gedaagde c.s.] tot het betalen aan [eiser] c.s. van een onmiddellijk opeisbare dwangsom van € 1.000,00 per dag dat zij, na het verstrijken van de uiterlijke termijn daarvoor, niet aan de in 7.1 uitgesproken veroordeling heeft voldaan, met een maximum van € 25.000,00,
5.3.
veroordeelt [gedaagde c.s.] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] c.s. tot op heden begroot op € 1.211,19,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door K.G.F. van der Kraats en in het openbaar uitgesproken door
mr. T.R. Hidma op 15 maart 2018. [1]

Voetnoten

1.type: