ECLI:NL:RBOVE:2018:757

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
6 maart 2018
Publicatiedatum
13 maart 2018
Zaaknummer
6367586 \ CV EXPL 17-6361
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding na heiwerkzaamheden en de reikwijdte van een vaststellingsovereenkomst

In deze zaak vordert eiser, wonende in een woonwagen, schadevergoeding van gedaagde, een bouwbedrijf, naar aanleiding van schade die hij stelt te hebben geleden door heiwerkzaamheden in de nabijheid van zijn woonwagen. De procedure is gestart na een vaststellingsovereenkomst die door beide partijen is ondertekend, waarin gedaagde een coulancebetaling van € 2.500,- heeft aangeboden ter finale kwijting van de door eiser gereclameerde schade. Eiser stelt dat deze overeenkomst slechts betrekking had op de schade aan de aanbouw van zijn woonwagen en niet op andere schade die hij heeft geleden. Gedaagde betwist dit en stelt dat de overeenkomst betrekking heeft op alle schade die eiser heeft gemeld.

De kantonrechter heeft de feiten en omstandigheden van de zaak onderzocht, waaronder eerdere rapporten van deskundigen die de schade en de oorzaak daarvan hebben beoordeeld. De rechter concludeert dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stelling dat de schade het gevolg is van de heiwerkzaamheden en dat de vaststellingsovereenkomst niet alleen betrekking had op de schade aan de aanbouw. De rechter wijst de vorderingen van eiser af en veroordeelt hem in de proceskosten, omdat hij grotendeels in het ongelijk is gesteld.

De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke afspraken in vaststellingsovereenkomsten en de noodzaak voor eisers om hun claims goed te onderbouwen, vooral wanneer er meerdere schadeposten zijn.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer : 6367586 \ CV EXPL 17-6361
Vonnis van 6 maart 2018
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij, hierna te noemen [eiser] ,
gemachtigde: mr. K. Kok,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde],
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij, hierna te noemen [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. H.M. Kruitwagen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 12 december 2017;
- het proces-verbaal van comparitie van 6 februari 2018 en de daarin genoemde stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] woont met zijn echtgenote [B] in een in zijn eigendom toebehorende woonwagen op een woonwagenkamp aan de [adres 1] te [woonplaats] .
2.2.
[gedaagde] is een bouwbedrijf dat in 2015 is begonnen met de bouw van 32 nieuwbouwwoningen, het project “ [X] ”, in de buurt van het woonwagenkamp. Het project is uitgevoerd in twee fases.
2.3.
Voorafgaand aan de bouwwerkzaamheden heeft [A] Expertise (hierna: [A] ) in opdracht van [gedaagde] op 30 oktober 2015 vooropnamen van woonwagens op het woonwagenkamp verricht. [eiser] was toen afwezig. Er is geen vooropname van de woonwagen van [eiser] gemaakt.
2.4.
In december 2015 zijn er ten behoeve van fase I van het bouwproject heiwerkzaamheden verricht. In maart 2016 zijn er ten behoeve van fase II heiwerkzaamheden verricht.
2.5.
Van 7 tot en met 15 maart 2016 heeft [A] trillingsmetingen verricht. [A] heeft op 16 maart 2016 de meetresultaten gerapporteerd.
2.6.
[gedaagde] heeft [A] ook gevraagd eventuele schademeldingen tijdens/na de heiwerkzaamheden te onderzoeken.
2.7.
Op 21 april 2016 heeft [A] onder meer het volgende aan [eiser] bericht:
Op 10 december 2015 ontvingen wij (…) uw schademelding (…) In navolging op onze opdracht (…) hebben wij op 5 januari 2016 een inspectie uitgevoerd aan uw woonwagen (…)
U bent eigenaar van de in 2008 geplaatste dubbele woonwagen. (…) De wagens zijn op traditionele wijze geplaatst: op bielzen die op het reeds aanwezige straatwerk zijn gelegd. Aan de achterzijde van de woonwagen staat een bijgebouw. Deze dient als opslag en is tevens voorzien van een douche- en toiletruimte. Eind 2015 heeft u (…) uw woonwagen aan de binnenzijde volledig gerenoveerd. (…)
U verklaarde tijdens ons bezoek dat u hinder heeft ondervonden in de vorm van trillingen. Deze werden veroorzaakt door de heiwerkzaamheden ten behoeve van de 32 nieuwbouwwoningen, blok I, aan de achterzijde van uw woonwagen. De afstand vanaf uw woonwagen tot aan de trillingsbron bedraagt hemelsbreed circa 50 meter. (…) Tevens verklaarde u tijdens ons bezoek dat u tengevolge van de trillingen schade/gebreken aan uw woonwagen heeft geconstateerd. U liet ons weten middels aanwijzing, dat u de volgende schade/gebreken aan de woonwagen heeft waargenomen:
Buiten
Voorgevel
* Lekkage ter plaatse van inwendige hoek gootconstructie links boven voordeurkozijn.
Binnen
Badkamer
* Matige scheur in wandtegel rechtsboven toegangsdeur naar hal/overloop.
Woonkamer/keuken
*Relief in de vloer, onder de stoffering ter plaatse van de onderlinge aansluiting tussen de twee woonwagengedeelten.
De ons getoonde gebreken niet zijn opgenomen in een bouwkundige opname. Door afwezigheid uwerzijds op 30 oktober 2015 heeft geen opname van uw woonwagen kunnen plaatsvinden.
Wij achten het niet aannemelijk dat sprake is van een causaal verband met de heiwerkzaamheden. In eerste aanleg valt de positie van de woonwagen ten aanzien van de afstand tot de trillingsbron (50 meter) buiten het risicogebied waarbij mogelijk gebreken kunnen ontstaan aan belendingen tengevolge van heiwerkzaamheden en de eventueel daarmee gepaard gaande trillingen.
Tevens valt de oorzaak van dergelijke problematiek in woonwagens veelal terug te voeren op de bouwwijzen van de woonwagens, waarbij starre delen (vloer- en wandtegelafwerking, maar ook gevelpanelen) op een flexibele ondergrond zijn gemonteerd. Bij geringe bewegingen van de flexibele ondergrond zal de starre bovenlaag onder spanning komen te staan en tot scheurvorming leiden. Een deel van de problematiek kan ook geduid worden als de invloeden van temperatuur en klimatologische omstandigheden op materialen met verschillende fysische eigenschappen.
In uw geval ontbreekt ter plaatse van de koppeling tussen de twee woonunits een koppellat in de vloer. (…)
Op grond van voornoemde zijn wij van mening dat er geen verband kan worden aangenomen tussen de trillingen veroorzaakt door de heiwerkzaamheden en de problematiek en schade die u aan uw eigendommen heeft ervaren. Het staat u vrij om objectief staafbaar uw stellingname nader te onderbouwen.
2.8.
[gedaagde] (althans haar verzekeraar) heeft voorts [Y] expertise (hierna: [Y] ) opdracht gegeven tot het instellen van onderzoek naar de toedracht en omvang van de door [eiser] gemelde schades. Er heeft daartoe op 24 juni 2016 een inspectie van de woonwagen van [eiser] plaatsgevonden. Op 11 juli 2016 heeft [Y] onder meer het volgende aan [eiser] bericht:
U heeft ons gebreken getoond, waarvan wij menen dat deze niet als trilschade zijn aan te merken en door het ontbreken van een vooropname is ook niet vast te stellen of die gebreken er al waren.
U toonde ons onder meer plaatovergangen in de wanden waar het behang rimpels vertoonde en ook onder meer het wijken van de verbinding van de twee wagendelen. De gebreken hebben van doen met de aard van de constructie van de wagen, het werken van de constructie onder invloed van temperatuur, vochtigheidsgraad en het gebruik van de wagen. Omdat sprake is van een direct op de verharding geplaatste ondersteuning van de wagen, zullen de trillingen in die verharding goed voelbaar zijn in de wagen, maar zal daardoor geen schade ontstaan. (…)
2.9.
In een e-mail van 14 juli 2016 van [gedaagde] aan (onder meer) de politie is het volgende vermeld:
Onderwerp: probleem toegang bouw [X] , [adres 1]
(…)
Vanochtend vanaf 6.45 uur is er een blokkade aan de gang van dhr. [eiser] . Niemand mag de bouw op. Om 10.00 uur is er oplevering van kopers. En dhr [eiser] wil de boel treiteren en tegen houden.
Is het handig dat u of u collega’s klaar staan om bijv. rond 9.00 uur langs te gaan op de bouw. (…)
2.10.
In een op 14 juli 2016 gedateerd en door ( [C] van) [gedaagde] en [eiser] ondertekend document (hierna: de vaststellingsovereenkomst) is het volgende opgenomen:
betreft Coulance betaling inzake [adres 1]
Geachte heer [eiser] en mevr. [B] ,
Hierbij maken wij aan u eenmalig een bedrag over van € 2.500- ter finale kwijting in verband met door u gereclameerde schade inzake [adres 1] .
Wij wijzen enig causaal verband tussen de gereclameerde schade en het werk van [gedaagde] af. Aan deze overeenkomst kunnen geen rechten worden ontleend door anderen en/of met betrekking tot andere adressen.
[gedaagde] verwacht van u de garantstelling dat zij de woningen (het project [X] ), zonder stagnatie van het bouwproces en zonder toedoen van schade veroorzaakt door medekampbewoners, tot een goed eindresultaat kan brengen.
Na ondertekening maken wij binnen 24 uur het bedrag aan u over op het hierna door u in te vullen rekeningnummer (…)
[gedaagde]
(volgt handtekening)
De heer [eiser] Mevr. [B]
(volgt handtekening) (volgt handtekening)
2.11.
In opdracht van [eiser] heeft op 28 september 2016 door MR Creation een inspectie van zijn woonwagen plaatsgevonden. Op 3 oktober 2016 heeft MR Creation onder meer het volgende gerapporteerd:
Het eerste doel van de inspectie is het verkrijgen van inzicht in de kosten van direct noodzakelijk herstel van gebreken aan een woonwagen (door achter het object gerealiseerde bouwwerkzaamheden). (…)
Algemeen
Dit onderzoek is naar aanleiding van diverse bouwwerkzaamheden gelegen direct achter het perceel, bij de realisering van de “ [straat 1] ” en “ [straat 2] ” heeft de aannemer [gedaagde] (…) gebruik gemaakt van een heimachine om hiermee de solide ondergrond voor de nieuwbouw woningen te realiseren. Ondanks gebruik van de SBR richtlijn trillingen is hierbij de norm die hiervoor gesteld is met 5 maal overschreden met diverse schades tot gevolg. In het onderzoek heeft de bewoner reeds contact gehad met de aannemer welke ook zondermeer schade door schuld toekent.
Schade
Doordat de aannemer gebruik heeft gemaakt van heipalen ipv schroefpalen is het object tijdens de werkzaamheden deels verschoven met daardoor diverse scheurvormingen aan het object.(…)
De geraamde kosten voor deze reparatie zullen uitkomen van € 14.500,00 nog te vermeerderen met 21% BTW.
2.12.
Bij brief van 5 december 2016 heeft ( [D] van) [Y] aan de advocaat van [eiser] bericht dat [A] abusievelijk de gemeten trillingen heeft vergeleken met normen voor woonhuizen en dat de normen voor gefundeerde woonhuizen voor woonwagens niet kunnen worden gehanteerd.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert - samengevat en na vermindering van eis -, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
1. veroordeling van [gedaagde] tot betaling van een bedrag van (€ 14.500,- minus € 2.500,- =)
€ 12.000,-, te vermeerderen met 21% btw of verwijzing naar een schadestaatprocedure;
2. veroordeling van [gedaagde] tot betaling van de wettelijke rente over voormeld bedrag, te vermeerderen met 21% btw, vanaf 1 januari 2016 tot aan de dag van betaling; of
- subsidiair
3. veroordeling van [gedaagde] tot het (doen) herstellen van alle schade die is opgetreden in en aan de woonwagen van [eiser] ,
4. veroordeling van [gedaagde] tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten;
te vermeerderen met de proceskosten en nakosten.
3.2.
[gedaagde] voert verweer. Zij concludeert - samengevat - tot het niet-ontvankelijk verklaren dan wel het afwijzen van de vorderingen.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Als meest verstrekkende verweer heeft [gedaagde] zich beroepen op de vaststellingsovereenkomst. Volgens [gedaagde] is met deze overeenkomst over en weer het vertrouwen gewekt dat de coulancebetaling van € 2.500 door [gedaagde] correspondeerde met een bereidverklaring van [eiser] om dit te accepteren ter beëindiging van het geschil. Ter comparitie heeft [gedaagde] daarbij verwezen naar de tekst van de vaststellingovereenkomst. Volgens [gedaagde] is de inhoud van de overeenkomst met [eiser] besproken en heeft [eiser] de overeenkomst ook begrepen als zijnde een regeling voor al zijn schade.
4.2.
Ter comparitie heeft [eiser] aangevoerd dat de vaststellingsovereenkomst slechts zag op een regeling voor de schade aan de aanbouw van zijn woonwagen. [eiser] heeft nooit gewild een regeling ter hoogte van een bedrag van € 2.500,- voor al zijn schade aan zijn woonwagen te treffen (beroep op art. 3:33 BW). [eiser] heeft verder een beroep op dwaling gedaan en aangevoerd dat sprake is van strijd met de redelijkheid en billijkheid.
4.3.
De kantonrechter overweegt het volgende. De kantonrechter stelt op basis van de brieven van [A] (r.o. 2.7) en [Y] (r.o. 2.8) vast dat [eiser] voorafgaand aan de totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst meer omvangrijke schades heeft gemeld dan slechts de schade aan zijn aanbouw. Dat is ook niet door [eiser] weersproken.
Volgens [eiser] heeft hij het - de kantonrechter begrijpt - kort voorafgaand aan de totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst slechts gehad over een regeling voor zijn schade aan de aanbouw, omdat deze schade urgent was. [gedaagde] heeft betwist dat er toen slechts over de schade aan de aanbouw is gesproken. Tegen de achtergrond van een geschil omtrent meerdere door [eiser] gemelde schades en gelet op de betwisting van [gedaagde] heeft [eiser] zijn stelling dat in de aanloop naar het treffen van de vaststellingsovereenkomst slechts over de schade aan zijn aanbouw is gesproken, onvoldoende onderbouwd. [eiser] heeft evenmin feiten en omstandigheden naar voren gebracht op grond waarvan de urgentie met betrekking tot het regelen van slechts die schade in relatie tot zijn andere schades kan worden aangenomen. De kantonrechter betrekt hierbij dat het initiatief tot het treffen van de vaststellingsovereenkomst van [eiser] is uitgegaan, doordat hij op de dag van de (beoogde) oplevering van het bouwproject de toegang tot de bouwplaats blokkeerde. Vervolgens zijn partijen de vaststellingsovereenkomst aangegaan.
4.4.
In de vaststellingsovereenkomst is toen het volgende bepaald:
“Hierbij maken wij aan u eenmalig een bedrag over van € 2.500- ter finale kwijting in verband met door u gereclameerde schade inzake [adres 1] .”
Gelet op die tekst - die helder is en waarbij geen voorbehoud is gemaakt ten aanzien van andere schades - en de voorafgaande aan de totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst gevoerde correspondentie over de door [eiser] bij [gedaagde] gemelde schades, is de kantonrechter van oordeel dat [eiser] zich er jegens [gedaagde] niet op kan beroepen dat hij niet voor alle schades aan zijn woonwagen finale kwijting heeft willen verlenen (3:33 BW). [gedaagde] mocht er in de gegeven omstandigheden op vertrouwen (3:35 BW) dat met de uitvoering van de vaststellingsovereenkomst het geschil met [eiser] ten aanzien van alle schades ten einde werd gebracht.
4.5.
[eiser] heeft voorts onvoldoende concrete feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan hem een rechtsgeldig beroep op dwaling toekomt. De enkele omstandigheid dat hij niet juridisch is onderlegd en dat (in die zin) sprake is van ongelijkheid van partijen is daarvoor onvoldoende. Ook voor het aannemen van strijd met de redelijkheid en billijkheid zijn onvoldoende concrete feiten en omstandigheden gesteld die dat beroep kunnen dragen.
4.6.
Op grond van het voorgaande moeten de vorderingen van [eiser] worden afgewezen. Daarbij komt het volgende. Om tot een gegrondheid van de vorderingen van [eiser] te kunnen concluderen had bovendien vastgesteld moeten worden dat de bouwactiviteiten van [gedaagde] op zodanige wijze zijn verricht dat daarin onrechtmatig handelen van [gedaagde] is gelegen en ook dat causaal verband tussen die onrechtmatige gedragen(en) en door [eiser] geleden schade aanwezig is. [gedaagde] heeft onder verwijzing van de conclusies in de brieven van [A] (r.o. 2.7) en [Y] (r.o. 2.8) betwist dat daarvan sprake was. Voorts heeft [gedaagde] zich nog nader beroepen op een bericht van [A] van 29 april 2016 aan een (buurt)bewoner aan de [adres 2] te [woonplaats] , waarin [A] naar voren heeft gebracht dat voor woonwagens een trillingsgrenswaarde geldt van 8,33 mm/sec danwel, rekening houdende met de wandafwerkingen en betegelde ruimten een grenswaarde tussen de 2,5 mm/sec en 3,0 mm/sec en dat uit de meetresultaten kan worden opgemaakt dat een grenswaarde van 2,5 mm/sec een enkele maal op 14 maart 2016 is overschreden. Volgens [gedaagde] was er toen sprake van heiwerkzaamheden op 15 meter afstand van het woonwagenkamp, terwijl in december 2015 – de heiwerkzaamheden naar aanleiding waarvan [eiser] zijn schades claimt – sprake was van een afstand van ongeveer 50 meter tot aan het woonwagenkamp.
4.7.
Gelet op deze gemotiveerde en onderbouwde betwisting van [gedaagde] had het op de weg van [eiser] gelegen zijn stellingen nader te onderbouwen. De verwijzing naar het rapport van 4Risk met betrekking tot schade van een mede-woonwagenkampbewoner is daartoe - mede ook in het licht van de verschillende momenten waarop heiwerkzaamheden hebben plaatsgevonden - onvoldoende. Uit het door [eiser] overgelegde rapport van MR Creation blijkt niet van een onderzoek en daaruit voortvloeiende bevindingen op grond waarvan de in het rapport vermelde uitgangspunten kunnen worden aangenomen, te weten onder meer met betrekking tot de trillingen dat “de norm die hiervoor gesteld is met 5 maal [is] overschreden met diverse schades tot gevolg” en dat “Doordat de aannemer gebruik heeft gemaakt van heipalen ipv schroefpalen [..] het object tijdens de werkzaamheden deels [is] verschoven met daardoor diverse scheurvormingen aan het object.” Het rapport van MR Creation, bezien in het licht van de gemotiveerde en onderbouwde betwisting van [gedaagde] , is naar het oordeel van de kantonrechter dan ook niet aan te merken als een voldoende deugdelijke onderbouwing van de stelling van [eiser] dat bij het uitvoeren van de bouwactiviteiten een ter bescherming van de onderhavige belangen strekkende wettelijke norm is geschonden, of dat daarbij niet de zorgvuldigheid in acht is genomen die in het maatschappelijk verkeer betaamt en dat daarbij dus onrechtmatig jegens [eiser] is gehandeld. Evenmin biedt het voldoende onderbouwing voor de stelling van [eiser] dat de gestelde schades het gevolg is van de bouwwerkzaamheden door [gedaagde] .
4.8.
[eiser] heeft verder nog betoogd dat het [gedaagde] is te verwijten dat er geen vooropname bij [eiser] is verricht en dat dit voor rekening en risico van [gedaagde] dient te komen. Het enkele achterwege laten van een vooropname kan op zichzelf in de gegeven omstandigheden niet leiden tot aansprakelijkheid van [gedaagde] . Ook voor een tegemoetkoming in bewijsrechtelijk opzicht door toepassing van de “omkeringsregel”, zoals [eiser] aanvoert, is geen plaats. Voor de toepassing van voormelde regel is vereist dat is komen vast te staan dat sprake is geweest van een gedraging in strijd met een norm die strekt tot het voorkomen van een specifiek gevaar ter zake van het ontstaan van schade, en dat degene die zich op schending van deze norm beroept, ook bij betwisting aannemelijk heeft gemaakt dat in het concrete geval het (specifieke) gevaar waartegen de norm bescherming beoogt te bieden, zich heeft verwezenlijkt. De regel beoogt dus niet te voorzien in de bewijslast ten aanzien van het vaststellen van de onrechtmatige gedraging, maar ziet op de wijze waarop – als de onrechtmatige gedraging vast staat – het causaal verband tussen die gedraging en de schade wordt vastgesteld.
4.9.
De vorderingen van [eiser] zullen gelet op het voorgaande worden afgewezen. De kantonrechter zal [eiser] als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordelen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling en met veroordeling in de nakosten. De proceskosten tot op heden aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op € 600,00. De nakosten worden conform het geldende liquidatietarief vastgesteld en gemaximeerd op € 100,00.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 600,-, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 100,00;
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad voor wat betreft de proceskostenveroordeling.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.E.J. Goffin, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 6 maart 2018.