7.3De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een gewapende overval in een supermarkt. Hij heeft daarbij de loop van een geweer op een caissière gericht. Een dergelijk delict is niet alleen zeer bedreigend en traumatiserend voor slachtoffers, maar veroorzaakt ook grote onrust in de samenleving in het algemeen en brengt in sterke mate gevoelens van angst en onveiligheid teweeg. Het is algemeen bekend dat slachtoffers van dergelijke feiten nog lange tijd de negatieve psychische gevolgen daarvan kunnen ondervinden, zoals ook blijkt uit de ter zitting voorgelezen slachtofferverklaringen. Verdachte heeft bij het plegen van het feit gehandeld uit puur winstbejag en heeft zich niets gelegen laten liggen aan de belangen van anderen. Verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan een bedrijfsinbraak. Hij heeft daarmee schade en overlast voor het bedrijf veroorzaakt. Een dergelijk feit draagt eveneens bij aan gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Verdachte was ook bij het plegen van dit delict enkel uit op eigen financieel gewin.
Uit het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 29 januari 2018 blijkt dat verdachte veelvuldig is veroordeeld wegens vermogensdelicten.
De rechtbank heeft kennis genomen van de over verdachte opgemaakte pro justitia rapportage van psychiater C.J.F. Kemperman van 15 december 2017. Daaruit komt onder meer het volgende naar voren. Bij verdachte is sprake van een cannabis- en heroïnegebruikstoornis, in detentie in gedwongen remissie, en een aanpassingsstoornis met depressieve stemming, thans grotendeels in remissie, gefundeerd op een persoonlijkheidsstoornis met antisociale trekken. Deze stoornissen waren ten tijde van het delict eveneens aanwezig en beïnvloedden de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde. Verdachte had immers zijn gedrag minder onder controle door een stressreactie samenhangend met lichamelijke problemen en het wegvallen van een relatie, behandeling en begeleiding, gefundeerd op een persoonlijkheidsstoornis met een beperkt empathisch vermogen en een verminderde controle over impulsen. Geadviseerd wordt derhalve om verdachte het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen. Aangezien er een sterk verband bestaat tussen de stoornissen en het ten laste gelegde, de stoornissen van duurzame aard zijn en de copingvaardigheden om impulsen in andere, adequatere, banen te leiden beperkt zijn, wordt de recidivekans als hoog ingeschat indien de psychische gesteldheid van verdachte niet verbetert. Geadviseerd wordt om verdachte in aanvang klinisch te behandelen. Die behandeling dient gericht te zijn op terugvalpreventie, de verslavingsgevoeligheid en het omgaan met stressoren. Vervolgens dient te worden toegewerkt naar een geschikte woonvorm met toezicht en een goede dagbesteding. Geadviseerd wordt om behandeling op te leggen in het kader van een terbeschikkingstelling met voorwaarden.
De rechtbank heeft tevens kennis genomen van de over verdachte opgemaakte pro justitia rapportage van gz-psycholoog D.J. Burck van 14 september 2017. Daaruit blijkt onder meer het volgende. Bij verdachte is sprake van een depressieve stoornis, een stoornis in het gebruik van een opioïde, een stoornis in het gebruik van cannabis en een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Verdachte heeft voorafgaand aan het ten laste gelegde heroïne gebruikt, alsmede seresta (oxazepam) ingenomen. Van deze combinatie is bekend dat het tot ontremd gedrag kan leiden. Aangenomen mag derhalve worden dat de stoornis in het gebruik van een opioïde (heroïne) aanwezig was ten tijde van het ten laste gelegde. Tevens mag aangenomen worden dat de antisociale persoonlijkheidsstoornis aanwezig was ten tijde van het ten laste gelegde. Deze stoornissen hebben verdachtes gedragskeuzes en/of gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde ten dele beïnvloed aangezien verdachte, conform zijn antisociale persoonlijkheidsstoornis, op vrij impulsieve wijze zijn behoeften heeft bevredigd en geen rekening heeft gehouden met het gevaar en de schade die hij anderen daarmee berokkent. Als gevolg van zijn stoornis heeft verdachte slechts in beperkte mate handelingsalternatieven tot zijn beschikking gehad en de impulsieve drang tot directe behoeftebevrediging heeft de overhand gekregen. Als gevolg hiervan wordt geadviseerd om verdachte het tenlastegelegde in verminderde mate toe te rekenen.
De kans op herhaling van soortgelijke vermogensdelicten met bedreiging met geweld wordt ingeschat als hoog tot zeer hoog. De belangrijkste risicofactoren hiervoor vormen het feit dat verdachte al op jonge leeftijd gedragsproblemen had en in contact kwam met justitie, de antisociale persoonlijkheidsstoornis van verdachte en de omstandigheid dat verdachte weliswaar enig zelfinzicht heeft, maar niet goed een behandelrelatie aan kan gaan en negatieve opvattingen, een depressieve gemoedstoestand en neiging tot impulsiviteit heeft.
Verdachte kan baat hebben bij een behandeling die hem leert omgaan met de beperkingen en die hem de ruimte biedt om zijn leven, stap voor stap, een nieuwe wending te geven door zelf verantwoordelijkheid te nemen. Zo’n behandeling zou plaats kunnen vinden in het kader van een terbeschikkingstelling met voorwaarden waarbij als voorwaarden moeten worden gesteld dat verdachte zich laat opnemen voor een klinische behandeling en verplicht wordt om mee te werken aan een ambulant na-traject.
Uit het maatregelrapport van de reclassering van 29 januari 2018 komt onder meer het volgende naar voren. Verdachte had een reclasseringstoezicht en gedurende een langere periode leek de kans op recidive te verminderen. Verdachte valt echter gemakkelijk terug in oude patronen op het moment dat het leven tegen zit, alsmede door stressoren als het wegvallen van een relatie en de behandeling bij JusTact, lichamelijke problemen en financiële problemen. Verdachte bevredigt op impulsieve wijze zijn behoeften zonder rekening te houden met anderen. Hij doet dan geen beroep op de aanwezige hulpverlening en het gebruik van middelen lijkt de drempel te verlagen. Verdachte zegt nu een positieve houding te hebben ten opzichte van begeleiding en behandeling, maar in hoeverre dat oprecht is zal moeten worden afgewacht. Verdachte zegt mee te willen werken aan een klinische opname in het kader van een terbeschikkingstelling met voorwaarden, omdat hij rust en een normaal leven wil zonder justitiecontacten. De verwachting is dat verdachte voor een stabiel en delictvrij leven afhankelijk is van externen die hem begeleiden en aansturen. De reclassering acht een klinisch traject met behandeling gericht op het verminderen van het recidivegevaar, de verslavingsgevoeligheid, het omgaan met stressoren en het aanleren van adequate copingvaardigheden noodzakelijk. Daarnaast is begeleiding nodig bij het vinden van een geschikte woonplek en werk en/of dagbesteding. Gelet op de levensloop van verdachte en zijn impulsiviteit en delictgeschiedenis is een langdurend en stevig kader nodig om de ingesleten patronen te kunnen veranderen. Geadviseerd wordt derhalve om verdachte in aanmerking te laten komen voor een terbeschikkingstelling met voorwaarden, met daarbij als bijzondere voorwaarden onder meer, kort samengevat, verplichte opname in CTP Veldzicht ten behoeve van een behandeling, verplichte medewerking aan een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, een alcohol- en drugsverbod en verplichte medewerking aan schuldhulpverlening of bewindvoering.
De rechtbank maakt de conclusies van de deskundigen tot de hare en stelt vast dat de bewezenverklaarde feiten in verminderde mate aan verdachte kunnen worden toegerekend.
De rechtbank is van oordeel dat de aard en de ernst van de feiten, in samenhang bezien met de justitiële documentatie van verdachte in beginsel een aanzienlijke onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigen, terwijl ook een langdurige en intensieve behandeling van de psychiatrische problematiek van verdachte noodzakelijk is. De rechtbank acht een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van voorarrest, passend en geboden.
Voorts zal aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling worden opgelegd.
Ten tijde van de bewezenverklaarde feiten leed verdachte aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens en aan een ziekelijke stoornis. De door hem begane strafbare feiten betreffen misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van meer dan vier jaren is gesteld. De rechtbank acht op grond van de inhoud van de rapportages van voornoemde deskundigen Kemperman en Burck het gevaar voor herhaling bij verdachte groot, waardoor de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van de maatregel eist. De rechtbank zal de maatregel gelasten onder de in het dictum te vermelden voorwaarden, zoals geadviseerd in het voornoemde reclasseringsadvies, tot naleving waarvan verdachte zich bereid heeft verklaard.
De rechtbank overweegt dat de terbeschikkingstelling wordt opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
De rechtbank is voorts van oordeel dat, gelet op het verband tussen de stoornissen en het ten laste gelegde, de duurzaamheid van de stoornissen en de impulsieve wijze van behoeftebevrediging door verdachte, er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt. Gelet hierop zal de rechtbank ambtshalve op grond van artikel 38, zevende lid, Sr, bevelen dat de opgelegde terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is.