ECLI:NL:RBOVE:2018:725

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
7 maart 2018
Publicatiedatum
9 maart 2018
Zaaknummer
C/08/213466 / KG ZA 18-28
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van een registergoed door de Gemeente Deventer na onrechtmatige bewoning door gedaagde

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 7 maart 2018 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de Gemeente Deventer en een gedaagde die zonder toestemming een pand in gebruik had genomen. De Gemeente vorderde ontruiming van het registergoed, gelegen aan een specifiek adres in Deventer, omdat de gedaagde het pand zonder recht of titel in gebruik had genomen. De Gemeente stelde dat de aanwezigheid van de gedaagde de uitvoering van herontwikkelingsplannen belemmerde en dat het pand ongeschikt was voor bewoning. De voorzieningenrechter oordeelde dat de Gemeente voldoende spoedeisend belang had bij de ontruiming, omdat het pand in slechte staat verkeerde en er geen gas- en elektriciteitsaansluitingen aanwezig waren. De gedaagde voerde verweer en stelde dat hij recht had op onderdak en dat er geen gevaar was voor verloedering van het pand. De voorzieningenrechter oordeelde dat de belangen van de Gemeente zwaarder wogen dan die van de gedaagde en dat de ontruiming kon worden toegewezen, maar met een termijn van vier weken in plaats van de gevorderde 24 uur. De gedaagde werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rolnummer: C/08/213466 / KG ZA 18-28
Vonnis in kort geding van 7 maart 2018
in de zaak van
DE GEMEENTE DEVENTER,
gevestigd te Deventer,
eiseres,
advocaat mr. B.F.J. Bollen te Tilburg,
tegen
[gedaagde],
zonder bekende woon- verblijfplaats,
gedaagde,
verschenen in persoon.
Partijen zullen hierna de Gemeente en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de mondelinge behandeling.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De Gemeente is eigenaresse van het registergoed staande en gelegen aan de [adres] , kadastraal bekend gemeente [plaats] , sectie C, [nummer] . Op het registergoed is een voormalige bedrijfswoning aanwezig.
2.2.
Op het perceel is, zonder toestemming van de Gemeente, door [gedaagde] een caravan geplaatst. Tevens heeft [gedaagde] zonder toestemming het pand in gebruik genomen.
2.3.
De Gemeente heeft met Gasfabriek II B.V. (hierna: Gasfabriek) een overeenkomst van bruikleen met intentie tot koop gesloten ten aanzien van het pand. Voor dit gebruik is Gasfabriek geen vergoeding verschuldigd aan de Gemeente.
2.4.
In het pand is geen gasaansluiting aanwezig en er is geen stromend water.
2.5.
Op verzoek van de Gemeente heeft de heer Dekker van ‘Quadrance’ op 21 december 2017 het pand bezocht en geïnspecteerd. Hij heeft geconstateerd dat de afgesloten kast waarin de elektriciteitsmeter zich bevindt is opengebroken en dat er een voorziening is aangebracht in de meterkast waardoor de elektrische installatie gemanipuleerd is. Naar aanleiding van zijn bevindingen schrijft hij in een e-mailbericht van die datum aan de Gemeente:
(…)
Na inspectie van de verdeelkast heb ik de navolgende zaken geconstateerd n.l.:
Ontbreken van de afdekkappen van de verdeelkast waardoor deze niet meer waterdicht is en dus bij lekkage een gevaarlijke situatie kan ontstaan, tevens kun je met je handen in spanningsvoerende delen grijpen.
De gebruikte verlengkabel is aangesloten op een aardlekautomaat/installatie automaat ik heb niet kunnen beoordelen of deze verlengkabel op een juiste wijze is aangesloten.
De achterliggende installatie heb ik niet verder kunnen beoordelen op het aangesloten vermogen maar met 2 elektrische kacheltjes kom je al gauw aan je maximale vermogen de vraag is dan ook of de juiste beveiliging is toegepast om bij overbelasting tijdig uit te schakelen.(…)
De aansluiting op het elektriciteitsnet is inmiddels afgesloten.
2.6.
De Gemeente heeft [gedaagde] meermaals aangesproken op de ingebruikname door de bewoning. [gedaagde] heeft aangegeven niet bereid te zijn om vrijwillig over te gaan tot beëindiging van het gebruik van het pand.

3.Het geschil

3.1.
De Gemeente vordert samengevat – bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeling van [gedaagde] om binnen 24 uur na betekening van het te wijzen vonnis over te gaan tot ontruiming van het registergoed gelegen aan [adres], met machtiging aan de Gemeente om die ontruiming zo nodig zelf te doen uitvoeren met behulp van de sterke arm van politie en justitie, onder veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure.
3.2.
[gedaagde] voert gemotiveerd verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Vast staat dat [gedaagde] het pand zonder recht of titel in gebruik heeft genomen. Daarmee maakt hij inbreuk op het eigendomsrecht van de Gemeente. Het eigendomsrecht ingevolge artikel 5:1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is het meest omvattende recht dat in casu de Gemeente op een zaak kan hebben. Artikel 5:2 BW geeft de eigenaar van een zaak de bevoegdheid om zijn eigendom op te eisen van iedereen die dat zonder recht onder zich houdt. Dit betekent dat de eigenaar zijn eigendomsrecht kan handhaven tegenover iedereen die daarop inbreuk maakt. Daarnaast kwalificeert kraken van een woning of gebouw als een misdrijf op grond van artikel 138a van het Wetboek van Strafrecht. Blijkens de wetsgeschiedenis is het belang van die bepaling vooral gelegen in de bescherming van het eigendomsrecht van de ander. Met het voorgaande is de onrechtmatigheid van het handelen van [gedaagde] in de zin van artikel 6:162 BW gegeven.
4.2.
Een vordering tot ontruiming in kort geding is evenwel slechts toewijsbaar indien de eigenaar van de onroerende zaak daarbij een spoedeisend belang heeft, waarbij uitgangspunt is dat ontruiming niet tot ongerechtvaardigde leegstand mag leiden. Dit betekent dat de Gemeente voldoende spoedeisend belang moet hebben bij haar ontruimingsvordering en dat dit belang zwaarder moet wegen dat het belang van [gedaagde] bij een afwijzing van de vordering.
4.3.
De Gemeente stelt een spoedeisend belang bij haar vordering tot ontruiming te hebben omdat de herontwikkelingsplannen niet uitgevoerd kunnen worden door de aanwezigheid van [gedaagde] in het pand. Met het oog op de ontwikkeling van het terrein heeft
de Gemeente met Gasfabriek ter zake van het pand een overeenkomst van bruikleen met intentie tot koop gesloten. Doordat [gedaagde] het pand in gebruik heeft genomen kan de Gemeente het pand niet conform afspraak in gebruik geven aan Gasfabriek en kan zij geen uitvoering geven aan het voornemen tot verkoop. Bovendien is het pand ongeschikt voor bewoning en vreest de Gemeente dat het pand (verder) zal verloederen door het gebruik van [gedaagde] ervan.
4.4.
Daar tegenover staat het gestelde belang van [gedaagde] . Hij betwijfelt dat er iets met het pand gaat gebeuren en vermoedt dat de overeenkomst tussen de Gemeente en Gasfabriek nep is. Van verloedering is volgens hem geen sprake. Daar komt bij dat [gedaagde] recht heeft op onderdak. [gedaagde] heeft er belang bij dat hij met zijn hond langer in het pand kan blijven (in ieder geval tot november 2018). [gedaagde] heeft rust nodig om zijn zaken voor elkaar te krijgen, waaronder het opzetten van een bedrijf in zonnepanelen en het vinden van geschikte woonruimte.
4.5.
Overwogen wordt als volgt. De voorzieningenrechter begrijpt dat [gedaagde] zich beroept op het “huisrecht”, zoals dat onder meer wordt beschermd door artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Uit de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens met betrekking tot het huisrecht moet worden afgeleid dat het gedwongen verlies van iemands huis de meest vergaande vorm van inmenging in de uitoefening van het huisrecht is en dat een ieder die het risico loopt op een dergelijke inmenging in beginsel de mogelijkheid moet hebben de proportionaliteit te laten toetsen door de rechter, voordat de ontruiming wordt geëffectueerd. Door middel van de onderhavige procedure wordt [gedaagde] in de gelegenheid gesteld de proportionaliteit van de voorgenomen ontruiming te laten toetsen door de rechter, zodat aan voormelde voorwaarde is voldaan.
4.6.
De Gemeente heeft naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter voldoende aannemelijk gemaakt dat de ontruiming de proportionaliteitstoets kan doorstaan en dat zij er alle belang bij heeft dat zij zo spoedig mogelijk de vrije beschikking krijgt over het pand.
4.7.
Allereerst is voldoende aannemelijk dat het pand thans ongeschikt is voor bewoning en in slechte staat verkeert. In het pand is geen gas- en elektriciteitsaansluiting aanwezig en er is geen stromend water. De leidingen zijn verwijderd - mogelijk door koperdieven - en er is sprake van gebreken aan het dak van het pand, waardoor lekkages optreden. Hierdoor is de situatie in het pand dusdanig dat dat grond oplevert om als eigenaar tegen bewoning op te kunnen treden. Bovendien is niet uit te sluiten dat bij bewoning een situatie van gevaarzetting kan ontstaan. De Gemeente heeft er dan ook belang bij dat aan de bewoning op korte termijn een einde komt.
4.8.
Daar komt bij dat de Gemeente voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat serieuze plannen met pand bestaan. Het pand maakt onderdeel uit van de herontwikkeling van het gebied en in het kader van die herontwikkeling is het de bedoeling om het pand (als industrieel erfgoed) te behouden en te restaureren/renoveren. De Gemeente heeft daartoe met Gasfabriek een overeenkomst van bruikleen met intentie tot koop gesloten en de Gemeente dient de hierin overeengekomen afspraken na te leven. Ingebruikname van het pand door [gedaagde] frustreert de uitvoering van genoemde overeenkomst en daarmee de voortgang van de gebiedsontwikkeling. Het vermoeden van [gedaagde] dat de overeenkomst van bruikleen met intentie tot koop gefingeerd is, zou neerkomen op valsheid in geschrifte en daarvoor is geen enkele aanwijzing. De voorzieningenrechter acht voldoende aannemelijk dat ontruiming van het pand noodzakelijk is voor de aanvang en/of de voorbereiding van de werkzaamheden ten behoeve van de herontwikkeling en vertrouwt erop dat de Gemeente, zoals door haar ter zitting is aangekondigd, na het vertrek van [gedaagde] met bekwame spoed uitvoering zal geven aan de bruikleenovereenkomst met Gasfabriek vooruitlopend op de voorgenomen verkoop van het pand. Voor zover [gedaagde] heeft willen betogen dat leegstand dreigt, is die stelling niet van enige onderbouwing voorzien. Voldoende andere aanknopingspunten voor de stelling dat het pand na een ontruiming langdurig leeg zal komen te staan ontbreken en als er al sprake zal zijn van tijdelijke en niet langdurige leegstand tussen de verschillende fases van werkzaamheden, valt dat niet aan te merken als ongerechtvaardigde leegstand.
4.9.
Nu van een reëel risico van ongerechtvaardigde leegstand na ontruiming niet is gebleken en een voldoende (spoedeisend) aanwezig is, dienen voorshands geoordeeld de belangen van de Gemeente bij de uitoefening van haar eigendomsrechten en het spoedig ontruimd krijgen van het pand in dit geval zwaarder te wegen dan het belang van [gedaagde] bij het voortgezet gebruik van het pand. De gevorderde ontruiming zal dan ook worden toegewezen.
4.10.
De gevorderde machtiging om de ontruiming zo nodig zelf te doen uitvoeren met behulp van de sterke arm van justitie zal worden afgewezen, omdat zij ingevolge artikel 556 lid 1 en artikel 557 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) overbodig is.
4.11.
De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om de tenuitvoerlegging van de ontruiming op te schorten en in dat kader inlichtingen in te winnen bij het college van burgemeester en wethouders als bedoeld in artikel 557a lid 1 en lid 2 Rv. Na afweging van de wederzijdse belangen komt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat dit onverenigbaar zou zijn met het belang dat de Gemeente bij de vordering heeft.
De voorzieningenrechter zal bij de veroordeling tot ontruiming wel een langere termijn hanteren dan de gevorderde termijn van 24 uren na betekening van dit vonnis. De Gemeente heeft die termijn desgevraagd ter zitting niet voldoende onderbouwd. De stellingen van de Gemeente dat [gedaagde] brandgevaarlijke activiteiten verricht en dat verdere verloedering van het pand door de gebruik daarvan door [gedaagde] moet worden voorkomen, acht de voorzieningenrechter onvoldoende geconcretiseerd om een dermate korte ontruimingstermijn te bepalen. In de omstandigheid dat [gedaagde] gedurende de wintermaanden in het pand moet kunnen blijven en tijd nodig heeft om andere woonruimte te zoeken, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om een ontruimingstermijn van vier weken te bepalen.
4.12.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Gemeente worden begroot € 1.541,91, zijnde
€ 99,91 aan dagvaardingskosten, € 626,00 aan griffierecht en € 816,00 aan salaris gemachtigde. De gevorderde nakosten en wettelijke rente komen op na te melden wijze voor toewijzing in aanmerking.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen vier weken na betekening van dit vonnis het registergoed staande en gelegen aan [adres] , met kadastrale aanduiding gemeente Deventer, sectie C, [nummer] , te ontruimen, met medeneming van al de zijnen en het zijne, voor zover niet het eigendom van de Gemeente, en dit registergoed ontruimd te houden,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van de Gemeente tot op heden begroot op € 1.541,91, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, vermeerderd met € 68,00 aan salaris advocaat en het betekeningsexploot ingeval betekening van dit vonnis plaatsvindt, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Willemse en in het openbaar uitgesproken op 7 maart 2018. [1]

Voetnoten

1.type: