In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 22 februari 2018 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een echtpaar dat was veroordeeld voor het uitbuiten van een 32-jarige man. De rechtbank heeft vastgesteld dat het echtpaar meer dan 400.000 euro aan de Staat moet betalen, als gevolg van het wederrechtelijk verkregen voordeel dat zij hebben genoten uit deze uitbuiting. De vordering van de officier van justitie was gericht op het vaststellen van het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel, zoals bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank heeft de vordering behandeld op openbare terechtzittingen in januari en februari 2018, waarbij de veroordeelde en zijn raadsman aanwezig waren. De officier van justitie heeft gevorderd dat het bedrag van € 401.616,66 aan de Staat moet worden betaald, gebaseerd op de opbrengsten van de uitbuiting, onder aftrek van kosten. De rechtbank heeft de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 401.616,66, na beoordeling van de bewijsmiddelen en de omstandigheden van de zaak. De rechtbank heeft de verplichting tot betaling aan de Staat opgelegd aan de veroordeelde, met de bepaling dat deze hoofdelijk aansprakelijk is voor het bedrag, wat betekent dat indien de medeverdachte betaalt, de veroordeelde in zoverre van deze verplichting zal zijn bevrijd. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, zoals dat gold ten tijde van het bewezenverklaarde.