ECLI:NL:RBOVE:2018:561

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
22 februari 2018
Publicatiedatum
22 februari 2018
Zaaknummer
08/996040-16 ontneming
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel door echtpaar na uitbuiting van een 32-jarige man

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 22 februari 2018 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een echtpaar dat was veroordeeld voor het uitbuiten van een 32-jarige man. De rechtbank heeft vastgesteld dat het echtpaar meer dan 400.000 euro aan de Staat moet betalen, als gevolg van het wederrechtelijk verkregen voordeel dat zij hebben genoten uit deze uitbuiting. De vordering van de officier van justitie was gericht op het vaststellen van het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel, zoals bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank heeft de vordering behandeld op openbare terechtzittingen in januari en februari 2018, waarbij de veroordeelde en zijn raadsman aanwezig waren. De officier van justitie heeft gevorderd dat het bedrag van € 401.616,66 aan de Staat moet worden betaald, gebaseerd op de opbrengsten van de uitbuiting, onder aftrek van kosten. De rechtbank heeft de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 401.616,66, na beoordeling van de bewijsmiddelen en de omstandigheden van de zaak. De rechtbank heeft de verplichting tot betaling aan de Staat opgelegd aan de veroordeelde, met de bepaling dat deze hoofdelijk aansprakelijk is voor het bedrag, wat betekent dat indien de medeverdachte betaalt, de veroordeelde in zoverre van deze verplichting zal zijn bevrijd. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, zoals dat gold ten tijde van het bewezenverklaarde.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08/996040-16
Datum vonnis: 22 februari 2018
Vonnis op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende op de vordering op grond van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (Sr) van de officier van justitie ten aanzien van de veroordeelde:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1957 in [geboorteplaats] ,
wonende in [woonplaats] .

1.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie vordert dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e Sr wordt geschat en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel tot een bedrag van € 401.616,--.

2.De procedure

De vordering is behandeld op de openbare terechtzittingen van 17 januari 2018,
2 en 8 februari 2018. De veroordeelde, bijgestaan door zijn raadsman
mr. R.J.H. van der Wal, advocaat te Hengelo, is op die terechtzittingen verschenen en op de vordering gehoord. Op de terechtzitting heeft de officier van justitie mr. E.D.I. Martens gevorderd te bepalen dat een bedrag ad € 401.616,66 wederrechtelijk verkregen is en dat dit bedrag aan de Staat moet worden betaald.
De raadsman heeft verzocht de vordering af te wijzen nu deze berekening enkel gebaseerd is op de tegenstrijdige verklaringen van [slachtoffer] .

3.De beoordeling van de vordering

3.1
Veroordeling
De veroordeelde is bij vonnis van deze rechtbank van heden, 22 februari 2018 [1] , veroordeeld, voor zover van belang, voor de strafbare feiten:
  • het misdrijf: mensenhandel in vereniging;
  • het misdrijf: medeplegen van mishandeling, meermalen gepleegd;
  • het misdrijf: medeplegen van opzettelijk iemand van de vrijheid beroven, meermalen gepleegd.
Bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel neemt de rechtbank voornoemde uitspraak als uitgangspunt. Uit de voor die bewezenverklaring gebruikte bewijsmiddelen is aannemelijk geworden dat veroordeelde uit het bewezenverklaarde handelen financieel voordeel heeft genoten.
Voor de schatting van de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel neemt de rechtbank het, in het kader van het onderzoek in de aan deze ontnemingsvordering ten grondslag liggende hoofdzaak opgemaakte, proces-verbaal van de Inspectie van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid met daarin een berekening van het door veroordeelde verkregen wederrechtelijk verkregen voordeel [2] , als uitgangspunt.
Het wederrechtelijk verkregen voordeel is berekend op basis van het voordeel uit de opbrengsten, onder aftrek van de kosten die in relatie staan tot de voltooiing van het delict.
Opbrengst
Kosten
In de periode april 2007 tot en met juli 2015 verbleef [slachtoffer] bij veroordeelde en zijn echtgenote [medeverdachte] . Gelet op onderstaande feiten en omstandigheden is aannemelijk geworden dat [verdachte] en [medeverdachte] ten behoeve van [slachtoffer] voor een totaalbedrag van
€ 17.500,- aan kosten hebben gemaakt.
Gelet op de beperkte leefomstandigheden waaronder [slachtoffer] moest leven, is in het rapport afgeweken van de geldende normbedragen betreffende kostgeld en is uitsluitend de berekening van kostgeld genomen zoals is verantwoord door de bewindvoering van
[slachtoffer] . De rechtbank ziet geen aanleiding hiervan af te wijken.
Wederrechtelijk verkregen voordeel
Opbrengst € 419.116,66
Af: Kosten €
17.500 00 -/-
€ 401.616,66
3.2
De beoordeling van de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank stelt op grond van wettige bewijsmiddelen de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel vast op € 401.616,66. De gebruikte bewijsmiddelen zijn weergegeven in de voetnoten van voornoemd strafvonnis en worden als hier herhaald en ingelast beschouwd.
3.3
De vaststelling van de betalingsverplichting
De rechtbank is van oordeel dat aan de veroordeelde de verplichting moet worden opgelegd tot betaling aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van € 401.616,--.
De rechtbank bepaalt dat de veroordeelde ten aanzien van dit bedrag hoofdelijk aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de [medeverdachte] betaalt, veroordeelde in zoverre van deze verplichting zal zijn bevrijd.

4.De wettelijke voorschriften

De oplegging van de maatregel is gegrond op artikel 36e Sr.
Dit voorschrift is toegepast, zoals het gold ten tijde van het bewezenverklaarde.

5.De beslissing

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 401.616,66;
- legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling van € 401.616,-- aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.K. Huisman, voorzitter, mr. A.M. Rikken en
mr. C.C.S. Koppes, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.A. Krooshof, griffier,
en is in het openbaar uitgesproken op 22 februari 2018.

Voetnoten

1.Vonnis van de rechtbank Overijssel van 22 februari 2018, parketnummer 08/996040-16
2.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit bladzijden uit het dossier van de Inspectie van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW), met procesverbaalnummer: 6640/2016-1155 van 30 september 2016, opgemaakt en ondertekend door