ECLI:NL:RBOVE:2018:559

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
22 februari 2018
Publicatiedatum
22 februari 2018
Zaaknummer
08/993153-16 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in mensenhandelzaak met betrekking tot uitbuiting van slachtoffer als katvanger

Op 22 februari 2018 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 60-jarige man uit Hilversum, die werd verdacht van mensenhandel. De verdachte werd beschuldigd van het uitbuiten van een slachtoffer, dat als katvanger werd gebruikt. De rechtbank heeft de zaak behandeld op openbare terechtzittingen op 17 en 31 januari en 8 februari 2018. De officier van justitie, mr. E.D.I. Martens, eiste een veroordeling van de verdachte, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. V.P.J. Tuma, pleitte voor vrijspraak.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was voor de tenlastelegging van mensenhandel. De rechtbank oordeelde dat de omstandigheden van de zaak niet voldoende waren om te concluderen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het uitbuiten van het slachtoffer. De rechtbank benadrukte dat de vraag of er sprake was van uitbuiting sterk afhankelijk is van de specifieke omstandigheden van het geval. Ondanks enkele aanwijzingen van betrokkenheid bij criminele activiteiten, was er onvoldoende bewijs om de verdachte te veroordelen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten en verklaarde de benadeelde partij, het slachtoffer, niet-ontvankelijk in zijn vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte was vrijgesproken. De rechtbank heeft bepaald dat de benadeelde partij zijn vordering alleen bij de burgerlijke rechter kan indienen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08/993153-16 (P)
Datum vonnis: 22 februari 2018
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum 1] 1957 in [geboorteplaats 1] ,
wonende te [woonplaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 17 en 31 januari 2018 en 8 februari 2018.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. E.D.I. Martens en van hetgeen door verdachte en de raadsman mr. V.P.J. Tuma, advocaat te Amersfoort, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan (medeplegen van) mensenhandel met betrekking tot [slachtoffer] (hierna [slachtoffer] ), waarbij verdachte in het bijzonder wordt verweten dat hij [slachtoffer] heeft uitgebuit door hem te gebruiken als zogenaamde “katvanger”.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2012 tot en met 31 oktober 2015 te Tubbergen en/of te Almelo en/of te Enschede en/of elders in Nederland,
(lid 3 sub 1)
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, en/of alleen,
A. een ander, te weten een persoon genaamd [slachtoffer] (geboren te
[geboorteplaats 2] op [geboortedatum 2] 1985)
(sub 1)
door dwang en/of geweld en/of door dreiging met geweld en/of een of meer
andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door dreiging met een andere feitelijkheid
en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend
overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie en/of fraude
heeft geworven en/of heeft vervoerd en/of heeft opgenomen met het oogmerk
van uitbuiting van die [slachtoffer] ,
en/of
(sub 4)
door dwang en/of door geweld en/of een of meer andere feitelijkhe(i)d(en)
en/of door dreiging met geweld en/of een andere feitelijkheid en/of door
misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of
door misbruik van een kwetsbare positie en/of fraude
[slachtoffer] heeft gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen tot
het verrichten van arbeid of diensten, dan wel
en/of
(sub 6)
B. opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van [slachtoffer] ,
immers hebben/heeft hij, verdachte, en/of zijn mededader(s):
terwijl, die [slachtoffer]
- bij [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] woonde en/of
- een verstandelijke beperking heeft en/of
- een bewindvoerder heeft en/of
- bij die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] werkzaamheden verrichtte tegen niets
meer dan kost en inwoning, althans een arbeidsbeloning ver beneden het
wettelijk verplichte minimumloon en/of
- door die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] 's nachts werd opgesloten in een
zomerhuisje/schuurtje/hok en/of
- door die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] werd mishandeld en/of bedreigd met
geweld,
- met die [medeverdachte 1] afgesproken dat die [slachtoffer] kon meewerken en/of
- hij, verdachte, zelf aan [slachtoffer] heeft medegedeeld dat deze moest
meewerken en/of
- die [slachtoffer] ertoe verplicht 'op papier' een pand ( [adres] te
Enschede) op zijn naam te (doen) zetten en/of
- die [slachtoffer] ertoe verplicht een onderneming ( [slachtoffer] Electronica) te (doen)
registreren en voor die onderneming een of meer bankrekening(en) te
openen,
waarvoor hij, verdachte, aan die [medeverdachte 1] geld gaf, en/of
waardoor die [slachtoffer] als katvanger (enorme) schulden op zijn naam kreeg
en/of als verdachte werd aangemerkt van het overtreden van de Opiumwet door
aantreffen van een hennepkwekerij en/of frauduleuze handelingen.
en/of
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2012 tot en met 31 oktober 2015 te
Tubbergen en/of te Almelo en/of te Enschede en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, en/of alleen,
een ander, te weten een persoon genaamd [slachtoffer] (geboren te
[geboorteplaats 2] op [geboortedatum 2] 1985),
door geweld of enige (andere) feitelijkhe(i)d(en) en/of door bedreiging met
geweld of enige andere feitelijkheid, gericht tegen die [slachtoffer]
wederrechtelijk heeft gedwongen iets te doen en/of te dulden,
te weten
- het 'op papier' een pand ( [adres] te Enschede) op diens naam
te (doen) zetten en/of
- een onderneming ( [slachtoffer] Electronica) te (doen) registreren en/of voor die
onderneming een of meer bankrekening(en) te openen, en/of
- het krijgen van (enorme) schulden op diens naam en/of
- het aangemerkt worden als verdachte van frauduleuze handelingen,
immers hebben/heeft hij, verdachte, en/of zijn mededader(s):
terwijl die [slachtoffer]
- bij [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] woonde en/of
- een verstandelijke beperking heeft en/of
- een bewindvoerder heeft en/of
- bij die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] werkzaamheden verrichtte tegen niets meer
dan kost en inwoning, althans een arbeidsbeloning ver beneden het wettelijk
verplichte minimumloon en/of
- door die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] 's nachts werd opgesloten in een caravan
en/of
- door die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] werd mishandeld en/of bedreigd met
geweld,
aan die [slachtoffer] medegedeeld dat deze moest meewerken,
althans (telkens) psychische druk op die [slachtoffer] uitgeoefend om mee te werken,
waardoor die [slachtoffer]
voornoemd pand op diens naam heeft gezet/doen zetten en/of
voornoemde onderneming heeft geregistreerd/doen registreren en/of die
bankrekening(en) voor voornoemde onderneming heeft geopend/doen openen en/of
(enorme) schulden op diens naam kreeg en/of als verdachte werd aangemerkt van
frauduleuze handelingen.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De bewijsoverwegingen
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft - overeenkomstig de inhoud van een op schrift gesteld requisitoir - gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld voor de primair tenlastegelegde mensenhandel.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft - overeenkomstig zijn pleitnota - betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde, omdat verdachte niet wist van het middels dwangmiddelen uitbuiten van [slachtoffer] en er geen wettig en overtuigend bewijs is voor wetenschap. Ook overigens is er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor het tenlastegelegde. De verklaring van [slachtoffer] is dermate inconsistent en tegenstrijdig dat deze onvoldoende betrouwbaar is en niet voor het bewijs kan worden gebezigd. Ook de verklaringen van [getuige 1] , [getuige 2] , [getuige 3] en [getuige 4] kunnen niet bijdragen aan het bewijs voor het aan verdachte tenlastegelegde. De vordering van de benadeelde partij dient om die reden te worden afgewezen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Verdachte wordt - kort gezegd - overtreding van artikel 273f Wetboek van Strafrecht (Sr) (mensenhandel) verweten; een vorm van zeer ernstige criminaliteit, zo blijkt onder meer uit de maximum straf die op het overtreden van dit artikel staat.
De strafbaarstelling van mensenhandel in artikel 273f Sr is dermate ruim dat ook allerlei vormen van criminaliteit die niet direct aan te merken zijn als vormen van zeer ernstige criminaliteit onder dit artikel zouden kunnen vallen.
Bij zaken waarin uitbuiting is ten laste gelegd, stelt de Hoge Raad voorop dat de vraag of, en zo ja, wanneer sprake is van uitbuiting in de zin van artikel 273f, eerste lid Sr, niet in algemene termen is te beantwoorden, maar sterk verweven is met de omstandigheden van het geval. Aan de hand van enkele door de Hoge Raad genoemde en andere relevante factoren dient de rechter vast te stellen of het tenlastegelegde als uitbuiting in de zin van voornoemd artikel kan worden gekwalificeerd.
Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat voor het door verdachte tezamen en in vereniging, dan wel alleen, toepassen van dwangmiddelen met het oogmerk van uitbuiting.
Ook is er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor het door verdachte tezamen en in vereniging, dan wel alleen, opzettelijk voordeel trekken uit uitbuiting.
In de onderhavige zaak zijn weliswaar aanknopingspunten te vinden voor verdachtes strafrechtelijke betrokkenheid bij het registreren van een onderneming op naam van [slachtoffer] , het openen van bankrekeningen op naam van die onderneming en de aankoop van een woning ten behoeve van criminele activiteiten door een katvanger, te weten [slachtoffer] , maar deze aanknopingspunten leveren onvoldoende wettig en overtuigend bewijs op voor strafrechtelijke betrokkenheid van verdachte bij het tenlastegelegde opzettelijk voordeel trekken uit de uitbuiting van [slachtoffer] . Zo het al tot een bewezenverklaring van deze handelingen zou kunnen komen kan – gelet op de aard en duur van deze handelingen - geen sprake zijn van een zeer ernstige vorm van criminaliteit als bedoeld in artikel 273f Sr.

5.De schade van benadeelden

5.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van
€ 53.251,69, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende post:
- € 48.251,69 aan schulden ontstaan in de ten laste gelegde periode.
Wegens immateriële schade wordt een bedrag van € 5.000,- gevorderd.
5.2
Het oordeel van de rechtbank
De vordering heeft betrekking op het tenlastegelegde. Nu verdachte van dit feit wordt vrijgesproken, zal de rechtbank de benadeelde partij op de voet van artikel 361, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering.
De benadeelde partij kan de vordering in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.

6.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart niet bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
schadevergoeding
- bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer] in het geheel niet-ontvankelijk is in de vordering en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.K. Huisman, voorzitter, mr. A.M. Rikken en
mr. C.C.S. Koppes, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.A. Krooshof, griffier,
en is in het openbaar uitgesproken op 22 februari 2018.