ECLI:NL:RBOVE:2018:520

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
8 februari 2018
Publicatiedatum
20 februari 2018
Zaaknummer
08/212149 / KG RK 17-1371
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in leerplichtzaak met betrekking tot thuisonderwijs

Op 8 februari 2018 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Overijssel het verzoek tot wraking van mr. M. van Bruggen afgewezen. Het verzoek was ingediend door de gemachtigde drs. P.J. van Zuidam namens [verzoekster], in het kader van een leerplichtzaak betreffende de minderjarige dochter [naam 1]. De wraking was gebaseerd op de vrees voor partijdigheid van de rechter, omdat deze had geweigerd om de behandelingstijd te verlengen en het horen van een getuige niet noodzakelijk achtte. De wrakingskamer oordeelde dat de rechter uit hoofde van haar aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De wrakingskamer concludeerde dat de beslissingen van de rechter procesbeslissingen zijn en niet grond voor wraking vormen, tenzij ze onbegrijpelijk zijn. In dit geval was er geen sprake van vooringenomenheid en was de afwijzing van het wrakingsverzoek terecht. De wrakingskamer benadrukte dat de rechter de wettelijke toetsingskaders correct had weergegeven en dat de vrees voor partijdigheid niet objectief gerechtvaardigd was. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK OVERIJSSEL

Wrakingskamer
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rekestnummer: 08/212149 / KG RK 17-1371
Beslissing van 8 februari 2018
in de zaak van
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster tot wraking,
gemachtigde drs. P.J. van Zuidam.

1.De procedure

1.1.
Op 8 december 2017 heeft Van Zuidam, de gemachtigde van [verzoekster] , het verzoek tot wraking gedaan van mr. M. van Bruggen, rechter in deze rechtbank en in die hoedanigheid belast met de behandeling van de strafzaak die is geregistreerd onder parketnummer 08-184841-17.
1.2.
De reactie van mr. Van Bruggen is op 12 januari 2018 ontvangen. Daarbij heeft zij kenbaar gemaakt niet in de wraking te berusten.
1.3.
Op 19 januari 2018 is het wrakingsverzoek in het openbaar behandeld. Van Zuidam is namens [verzoekster] verschenen. Mr. Van Bruggen heeft laten weten niet te zullen verschijnen.

2.De feiten

2.1.
[verzoekster] is de moeder van de minderjarige dochter [naam 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2004 (hierna: [naam 1] ).
2.2.
De hoofdzaak betreft een leerplichtzaak, waarin een beroep is gedaan op vrijstelling van de leerplicht voor [naam 1] op grond van overwegende bedenkingen tegen de richting van het onderwijs, zoals bedoeld in artikel 5b van de Leerplichtwet (hierna: Lpw).
2.3.
Bij e-mails van 4 en 7 december 2017 heeft Van Zuidam een verzoek tot aanhouding van de behandeling van de leerplichtzaak ingediend, omdat in deze zaak zijns inziens de noodzaak bestaat tot een langere zittingsduur dan de geplande twintig minuten. Daaraan heeft hij, kort gezegd, het volgende ten grondslag gelegd. Het beroep van [verzoekster] op de vrijstellingsgrond van artikel 5b Lpw wordt beperkt door artikel 8, tweede lid Lpw, inhoudende dat geen vrijstelling mogelijk is indien de jongere eerder geplaatst is geweest op een school waartegen thans bedenkingen worden geuit. Van Zuidam neemt het standpunt in dat deze beperking in het geval van [naam 1] in strijd is met artikel 8 EVRM, nu zij adequaat thuisonderwijs volgt en aldus het recht op onderwijs is vervuld. [verzoekster] heeft door de Stichting Keurmerk Thuisonderwijs onderzoek laten doen naar de kwaliteit van dit onderwijs en Van Zuidam heeft het positieve rapport daarvan in de procedure ingebracht. Daarnaast heeft Van Zuidam een drietal publicaties overgelegd van de secretaris van deze Stichting, dr. [naam 2] , die mede betrokken is geweest bij genoemd onderzoek en bovendien bereid is om als deskundige te getuigen in deze zaak. De geplande zittingsduur van twintig minuten maakt het onwaarschijnlijk dat de heer [naam 2] als deskundige kan worden gehoord en dat daarnaast een inhoudelijke behandeling van het verweer van Van Zuidam kan plaatsvinden.
2.4.
Bij e-mail van 8 december 2017 (16:32 uur) heeft mr. Van Bruggen het aanhoudingsverzoek afgewezen. Daarin staat:
In deze zaak is een beroep gedaan op de vrijstellingsgrond (overwegende bedenkingen tegen de richting van het onderwijs) als omschreven in artikel 5b van de Leerplichtwet. De kantonrechter moet dus onderzoeken of een beroep op die vrijstellingsgrond kan slagen. Een debat of betoog over thuisonderwijs is gelet hierop niet relevant. Bovendien is thuisonderwijs niet aangemerkt als vrijstellingsgrond. In dat licht acht de kantonrechter het horen van de door u voorgestelde getuige niet noodzakelijk.
Gelet op het vorenstaande kan bespreking van de stukken over thuisonderwijs achterwege blijven. Daarmee vervalt de reden voor verlenging van de spreektijd. De kantonrechter ziet geen reden om de zaak aan te houden.
2.5.
Daarop heeft Van Zuidam op 8 december 2017 (18:08 uur) het wrakingsverzoek ingediend.
2.6.
Op 11 december 2017 heeft in deze zaak een zitting plaatsgevonden. [verzoekster] noch Van Zuidam zijn verschenen. Blijkens het proces-verbaal van de zitting heeft mr. Van Bruggen het onderzoek voor onbepaalde tijd geschorst, teneinde de beslissing van de wrakingskamer af te wachten.

3.Het wrakingsverzoek

3.1.
Van Zuidam heeft bij brief van 4 december 2017 en het aanhoudingsverzoek van 7 december 2017 de door hem te voeren verweerstrategie uitgebreid toegelicht en bewijs geleverd voor zijn standpunt dat de beperking van artikel 8 lid 2 Lpw in het geval van [naam 1] in strijd is met artikel 8 EVRM, nu zij deugdelijk thuisonderwijs volgt en het recht op onderwijs aldus wordt vervuld. Mr. Van Bruggen heeft Van Zuidam op voorhand de vrijheid ontnomen om de door hem verkozen verweerstrategie te voeren, zonder op de inhoud daarvan te zijn ingegaan dan wel deze aan te horen. Dit komt neer op rechtsweigering en leidt tot het vermoeden dat mr. Van Bruggen jegens [verzoekster] een vooringenomenheid koestert.

4.Het standpunt van mr. Van Bruggen

4.1.
Mr. Van Bruggen berust niet in het wrakingsverzoek. Volgens mr. Van Bruggen is in de Lpw thuisonderwijs niet als vrijstellingsgrond opgenomen, hetgeen wordt bevestigd in de jurisprudentie van de Hoge Raad. Tegen die achtergrond heeft mr. Van Bruggen in haar reactie op het verzoek om aanhouding laten weten dat zij een betoog over thuisonderwijs niet aan de orde acht. Daarmee heeft zij niet gezegd en ook niet willen zeggen dat Van Zuidam zijn stellingen met betrekking tot de artikelen 8 en 9 van het EVRM niet naar voren zou mogen brengen. Integendeel, uit het verdedigingsbelang volgt dat hij daartoe het recht heeft. Die gelegenheid zou hij dan ook ter zitting hebben gekregen, aldus mr. Van Bruggen. Voor de zaak was de voor een leerplichtzaak gebruikelijke behandeltijd van twintig minuten uitgetrokken. Het komt voor dat een zaak iets uitloopt, omdat er langer wordt gesproken. Dat zou ook in deze zaak geen punt zijn geweest. Het verdedigingsbelang strekt echter niet zo ver dat elk verzoek om langer te mogen spreken, moet worden toegewezen. Een uur behandeltijd achtte mr. Van Bruggen in dit geval niet proportioneel. De beslissing is het resultaat van een proceseconomische afweging. Van vooringenomenheid is geen sprake.

5.De beoordeling

5.1.
Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet, die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een partij bij een geding een vooringenomenheid koestert. De vrees dat dit het geval zal zijn, dient objectief gerechtvaardigd te zijn. Dat betekent dat sprake moet zijn van concrete feiten en omstandigheden waaruit objectief de vrees voor partijdigheid van de rechter kan worden afgeleid. Daarnaast kan er onder omstandigheden reden zijn voor wraking, indien - geheel afgezien van de persoonlijke opstelling van de rechter in de hoofdzaak - de bij een partij bestaande vrees voor partijdigheid van die rechter objectief gerechtvaardigd is, waarbij rekening moet worden gehouden met uiterlijke schijn.
5.2.
Het wrakingsverzoek rust op twee pijlers: a) de weigering van de kantonrechter tot verlenging van de geplande behandelingstijd omdat zij het horen van de voorgestelde getuige niet noodzakelijk oordeelde en b) de gestelde weigering om ter zitting een bepaald verweer, gestoeld op de artikelen 8 en 9 EVRM aan de orde te laten komen.
Beide beslissingen zijn naar het oordeel van de wrakingskamer procesbeslissingen. Dergelijke beslissingen vormen in beginsel geen grond voor een wraking. Slechts indien die beslissingen zo onbegrijpelijk zijn dat deze een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees voor een dergelijke vooringenomenheid naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is, kan dit tot een ander oordeel leiden. Dergelijke omstandigheden hebben zich naar het oordeel van de wrakingskamer in dit geval niet voorgedaan.
5.3.
De wrakingskamer stelt vast dat mr. Van Bruggen het verzoek van Van Zuidam tot het horen van getuige de heer [naam 2] terecht met toepassing van het noodzaakcriterium heeft beoordeeld. Van Zuidam heeft dit verzoek blijkens de stukken immers pas enkele dagen voor de zitting gedaan. Toepassing van dit criterium, indien een getuige kort voor de zitting (in dit geval vijf dagen) wordt aangemeld, is geheel overeenkomstig staande praktijk en daarom kan niet worden gezegd dat als deze toepassing tot een voor verzoeker negatieve beslissing leidt daaruit enige aanwijzing voor vooringenomenheid van de rechter kan worden geput.
5.4.
Van Zuidam stelt dat mr. Van Bruggen er in haar mailbericht van 8 december 2017 blijk van heeft gegeven niet open te staan voor een debat of betoog over thuisonderwijs, omdat zij kennelijk van oordeel is dat haar rol beperkt is tot de toets van artikel 8, tweede lid Lpw in verbinding met artikel 5 Lpw. En dat, terwijl hij, Van Zuidam, juist wenst te betogen dat artikel 8, tweede lid Lpw in het geval van [naam 1] toepassing mist. Hij meent dat de kantonrechter hem aldus op voorhand een belangrijk wapen / speerpunt in zijn verdediging uit handen heeft geslagen.
5.5.
De wrakingskamer volgt Van Zuidam niet in dit standpunt. De kantonrechter heeft in haar mailbericht van 8 december 2017 het wettelijk toetsingskader weergegeven; daarvan kan geenszins worden gezegd dat haar zienswijze en opvolgende beslissing zo onbegrijpelijk zijn dat daarin een zinvolle wrakingsgrond wegens vooringenomenheid is gelegen. Zij heeft er in een “bovendien” aan toegevoegd dat thuisonderwijs niet is aangemerkt als vrijstellingsgrond en ook daarvan kan niet worden gezegd dat deze opmerking in het licht van de huidige stand van wetgeving en jurisprudentie onbegrijpelijk is. In zijn mailbericht van 7 december 2017 erkent Van Zuidam dat hij een “gezien de staat van de jurisprudentie ongebruikelijk verweer” voert.
5.6.
Terecht voert Van Zuidam aan dat hij een standpunt mag innemen dat niet of niet geheel in lijn is met het wettelijk voorgeschreven toetsingskader en de bestaande jurisprudentie en dat hij ook in de gelegenheid moet worden gesteld om dit standpunt tijdens de mondelinge behandeling van de zaak aan de rechter voor te leggen. Uit het korte mailbericht van mr. Van Bruggen d.d. 8 december 2017 valt niet op te maken dat zij die gelegenheid nimmer zou willen bieden; uit dat mailbericht valt slechts op te maken dat zij er niet drie keer zoveel tijd als gepland voor wilde reserveren. Waar Van Zuidam in dit korte mailbericht de inhoudelijke afwijzing leest van zijn verweer, inhoudende dat artikel 8, tweede lid Lpw onverbindend is of in deze zaak buiten toepassing moet blijven omdat het zijns inziens strijdt met de artikelen
8 en 9 EVRM, is de wrakingskamer van oordeel dat hij er meer in leest dan er staat, nu het in deze mail slechts ging om een reactie op een aanhoudingsverzoek dan wel verzoek tot verlenging van de behandeltijd voor het horen van een getuige. Overigens heeft mr. Van Bruggen in haar reactie op het wrakingsverzoek uitdrukkelijk aangegeven dat Van Zuidam ter zitting in de gelegenheid zou zijn gesteld om zijn stellingen over thuisonderwijs naar voren te brengen.
5.7.
De slotsom moet zijn dat het wrakingsverzoek niet kan slagen.

6.De beslissing

De wrakingskamer:
6.1.
wijst af het verzoek tot wraking.
Deze beslissing is gegeven door de mrs. J.A.O.M. van Aerde, A.L. Smit en A.M. Rikken in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.K. van Haren en in het openbaar uitgesproken op
8 februari 2018.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.