4.3Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Het politieonderzoek1 is gestart naar aanleiding van meldingen in 2017 op grond van de Wet
ongebruikelijke transacties. Dit betrof een door verdachte (met bankbiljetten van 100 euro)
contant gedane betaling van €30.000,- op 21 juli 2017 aan [bedrijf 1] te
[vestigingsplaats] en een drietal (door de ING gesignaleerde) ongebruikelijke banktransacties
inzake branchevreemde betalingen (voor een totaalbedrag van € 1.033.445,84) op 20
september 2017 van recyclingbedrijf [bedrijf 2] BV aan respectievelijk:
- [bedrijf 3] BV ad € 365.195.84;
- [bedrijf 4] BV ad € 333.450.-;
- - [bedrijf 5] BV ad € 334.800,-2
Op 20 september 2017 is van elk van voornoemde bankrekeningen een geldbedrag van
€ 225.000,- overgemaakt naar de privé-bankrekening van verdachte bij de ING Bank.
Op 21september 201 7 zijn de navolgende geldbedragen overgemaakt naar de privé-
bankrekening van verdachte bij de ING Bank ( [rekeningnummer 1] ):
1. vanaf de bankrekening van [bedrijf 3] BV;
2. € 108.450,- vanaf de bankrekening van [bedrijf 4] BV;
3. € 109.800,00 vanaf de bankrekening van [bedrijf 5] BV.
Vanaf de bankrekeningen van verdachte bij de ING Bank ( [rekeningnummer 1] ) en de
ABNAMRO Bank ( [rekeningnummer 2] ) zijn in de periode van 23 juni 2017 tot en met
21 september 2017 diverse geldbedragen, voor een totaalbedrag van € 1.595.198,39,
overgemaakt naar de derdengeldrekening van notariskantoor [bedrijf 6] te [plaats 2] ten
behoeve van de aankoop door verdachte van het pand, gelegen aan de [adres 1]
, ten bedrage van € 1.540.000,-. Dit pand is op 21 september 2017 ten overstaan
van notaris [bedrijf 6] door verkopers aan verdachte geleverd.
Dit betreft de navolgende overboekingen:
Bankrekening
Datum
Bedrag in euro
[rekeningnummer 3]
23-06-2017
154.000,00
[rekeningnummer 3]
15-09-2017
80.000,00
[rekeningnummer 4]
15-09-2017
75.000,00
[rekeningnummer 3]
21-09-2017
372.000,00
[rekeningnummer 3]
21-09-2017
885.000,00
[rekeningnummer 4]
22-09-2017
30.000,00
[rekeningnummer 3]
22-09-2017
-801,61
Totaal
22-09-2017
1.595.198.39
1Proces-verbaal 26Ephraim-915 d.d. 9 augustus 2018 inzake onderzoek 26Ephraim /
LEREA 17006 van Landelijke Eenheid. Dienst Landelijke Recherche
2 Proces-verbaalnummer 26Ephraim-599 (bijlage 35), pagina 704-705
Ten behoeve van de betaling van voornoemd totaalbedrag zijn behalve de eerdergenoemde
gelden ad € 1.033.445,84 voor een totaalbedrag van circa € 560.000,- overboekingen gedaan
vanaf de privé-bankrekeningen van verdachte. Daarbij is vastgesteld dat die betalingen kort
daarvoor zijn voorafgegaan door overboekingen vanaf de bankrekeningen van respectievelijk
[bedrijf 4] BV, [bedrijf 3] BV, en [bedrijf 5] BV, de bankrekening van
zaalvoetbalvereniging [bedrijf 7] , alsmede de bankrekeningen van [naam 1]
(zus van verdachte) en [naam 2] (zoon van verdachte). In het geval de contante
bedragen op één of meer van bovenstaande rekeningen zijn gestort, werden de bedragen na
storting geheel of gedeeltelijk (direct en/of indirect) doorgeboekt naar één van voornoemde
privé-bankrekeningen van verdachte.3
In de periode van 24 oktober 2016 tot en met 5 december 2017 hebben voor een totaalbedrag
van € 1.082.950,- 117 verschillende contante geldstortingen plaatsgevonden op de
navolgende bankrekeningen:
- privérekening [verdachte] ING Bank: € 348.850,-;
- privérekening [verdachte] ABNAMRO Bank: € 132.750,-;
- - bankrekening [bedrijf 4] BV: € 262.450,-;
- - bankrekening [bedrijf 3] BV: € 170.850,-;4
- - bankrekening [bedrijf 5] BV: € l68.050,-.
Uit het opsporingsonderzoek blijkt voorts onder meer het navolgende:
- een groot deel van de contante geldstortingen op de bankrekening van de [bedrijven] -bedrijven is kort daarop overgeboekt naar de privé-bankrekeningen van verdachte5;
- voornoemde drie rechtspersonen [bedrijf 4] BV, [bedrijf 3] BV en [bedrijf 5] BV zijn op 5 juni 2014 ingeschreven in de Kamer van Koophandel met als omschrijving activiteit: “(Groot)handel in (onder andere) groenten en fruit; Markthandel in aardappelen, groenten en fruit”;
- [bedrijf 4] BV is (onder meer) gefinancierd met een bedrag van € 30.000,- dat op 9 juni 2014 is overgeboekt vanaf de privérekening van verdachte, welk geldbedrag enkele dagen eerder door middel van een contante geldstorting was bijgeschreven op de privérekening van verdachte;
- de activiteiten van voornoemde bedrijven zijn op 20 maart 2015 door de Kamer van Koophandel doorgehaald vanwege gebleken inactiviteit. Op 15 juni 2017 zijn voornoemde bedrijven uitgeschreven door de Kamer van Koophandel vanwege het ontbreken van bekende baten bij de rechtspersonen;
- behalve voornoemde bedrijven zijn op 5 juni 2014 bij de Kamer van Koophandel tevens ingeschreven [bedrijf 8] BV en Stichting [bedrijf 9] BV; voornoemde BV’s zijn eveneens uitgeschreven op 15 juni 2017;
- enig aandeelhouder van [bedrijf 3] BV was [bedrijf 4] BV, waarvan [bedrijf 5] BV weer enig aandeelhouder was; hiervan was [bedrijf 8] BV enig aandeelhouder; Stichting [bedrijf 9] was enig aandeelhouder was [bedrijf 8] BV; verdachte was bestuurder van Stichting [bedrijf 9] ;6
- blijkens een door de Belastingdienst op 5 maart 2015 uitgevoerde controle op het vestigingsadres van de [bedrijven] -bedrjven op het [adres 2] is er na het per 23 oktober 2014 aangaan door verdachte van de huurovereenkomst van kantoorruimte ter plaatse geen bedrijfsactiviteit waargenomen, zijn de maandelijkse huurtermijnen niet voldaan, staat de kantoorruimte leeg en is verdachte aldaar sinds het afsluiten van het huurcontract niet meer gezien7;
- behoudens een door verdachte overgelegd overzicht van inkoopbedragen ter zake van containers met fruit is niet gebleken van andere nota’s/facturen, transportformulieren en dergelijke, welke betrekking kunnen hebben op de bedrijfsactiviteiten van de [bedrijven] -bedrjven;
- behoudens de facturen betreffende betalingen die gedaan zijn door [adres 3] is niet gebleken van andere (door)leveringen door de [bedrijven] -bedrijven ter zake van de (door)verkoop van die containers met fruit en/of de inhoud daarvan, welke mogelijk een (begin van een) verklaring zouden kunnen vormen voor de diverse contante geldstortingen die in de periode van 24 oktober 2016 tot en met 5 december 2017 hebben plaatsgevonden op de bankrekeningen van de drie [bedrijven] -bedrijven;
- door of namens verdachte zijn geen jaarrekeningen en/of andere bedrijfsmatige stukken en/of fiscale aangiften ingebracht.8
3Proces-verbaal 26Ephraim-917 (bijlage 34), pagina 67 1-678
4Proces-verbaal 26Ephraim-83 (voorgeleidingsdossier), pagina 6
5Proces-verbaal26Ephraim-595 (bijlage 20), pagina 457
6 Proces-verbaal 26Ephraim-595 (bijlage 20), pagina 452-453
7Proces-verbaal 26Ephraim-595 (bijlage 20), pagina 454-455
8 Proces-verbaal Ephraim-581 (bijlage 19), pagina 446-448
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving
van witwassen opgenomen bestanddeel “uit enig misdrijf’ niet is vereist dat uit de
bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is
uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is vereist dat vaststaat dat dit voorwerp
afkomstig is uit enig misdrijf.
Daartoe zal allereerst moeten worden vastgesteld of de feiten en omstandigheden van dien
aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Indien die situatie
zich voordoet, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring heeft voor de
herkomst van het voorwerp. Een dergelijke verklaring dient concreet, min of meer
verifieerbaar en niet op voorhand onwaarschijnlijk te zijn.
Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen
tussen het voorwerp en een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat een
voorwerp “uit enig misdrijf’ afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en
omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp
uit enig misdrijf afkomstig is.
In dit geval zijn geen specifieke misdrijven aan te duiden waaruit het geld afkomstig is
geweest. Het strafblad van verdachte laat die conclusie niet toe en ook overigens valt
verdachte niet in verband te brengen met concrete (eigen of andermans) misdaden.
De rechtbank dient daarom te beoordelen of er feiten en omstandigheden zijn die doen
vermoeden dat sprake is van het witwassen van crimineel geld, in casu geld dat middellijk of
onmiddellijk uit enig misdrijf afkomstig is.
De rechtbank stelt in dat verband in de eerste plaats vast dat er sprake is van enkele
kenmerken die naar ervaring duiden op het witwassen van opbrengsten van misdrijven,
zogenoemde witwastypologieën.
Het is een feit van algemene bekendheid dat diverse vormen van criminaliteit gepaard gaan
met grote hoeveelheden contant geld. De frequentie en de omvang van de contante
geldstortingen is zeer ongebruikelijk, onder meer vanwege de veiligheidsrisico’s die daarmee
gepaard gaan.
De bankrekeningen van de drie [bedrijven] -bedrijven zijn voornamelijk “gevoed” met contante
geldstortingen, waarvan de herkomst onbekend is. Daarbij is sprake geweest van een
systematiek van stortingen van contante gelden door middel van een derde persoon op
diverse verschillende plaatsen en tijdstippen. Uit de frequentie van de geldstortingen op de
bankrekeningen van de drie [bedrijven] -bedrijven in combinatie met de omvang van de
geldstortingen kan worden afgeleid dat het kennelijk de bedoeling was om de zogenaamde
“rneldgrens” en/of legitimatieplicht bij de desbetreffende banken te ontduiken.
Bij verdachte is bovendien een grote hoeveelheid contant geld van bijna € 96.000,- in niet
gebruikelijke coupures aangetroffen alsmede een geldtelmachine.
Voornoemde omstandigheden rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank het
vermoeden van witwassen van opbrengsten van misdrijven. Gelet op dit vermoeden mag van
verdachte worden verwacht dat hij een voldoende concrete, verifieerbare en niet op voorhand
hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft over de herkomst van de contante geldstortingen.
De rechtbank komt op basis van de inhoud van de dossierstukken en hetgeen tijdens het
onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen tot het oordeel dat verdachte geen
verifieerbare gegevens heeft verstrekt die erop wijzen dat bovengenoemde geldbedragen uit
de contante geldstortingen op legale wijze zijn verkregen en overweegt daaromtrent het
navolgende.
Ten aanzien van het geldbedrag van € 1.082.950,- (contante stortingen op de
privébankrekeningen van verdachte en de bankrekeningen van de [bedrijven] -bedrijven)
Uit de inhoud van de dossierstukken is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken van
bedrijfsactiviteiten door de [bedrijven] -bedrijven welke een verklaring kunnen vormen voor de
diverse contante geldstortingen van substantiële omvang.
Behoudens het door verdachte overgelegde overzicht van inkoopbedragen ter zake van
containers met fruit is geen sluitende bedrijfsadministratie overgelegd en evenmin is
gebleken van andere feiten en omstandigheden op grond waarvan zou kunnen blijken van
reguliere handelsactiviteiten en daarmee van legale inkomsten, welke de contante
geldstortingen mogelijk zouden kunnen verklaren. De rechtbank stelt in dat verband vast dat
verdachte uitsluitend voor wat betreft de leveringen aan [adres 3] aannemelijk heeft
kunnen maken dat feitelijk sprake is geweest van levering van fruit.
De verklaring van verdachte voor de contante geldstortingen van de gelden op de
bankrekeningen van de [bedrijven] -bedrijven. zijnde de omzet van de [bedrijven] -bedrijven, leidt
naar het oordeel van de rechtbank niet tot de conclusie dat die gelden een legale herkomst
hebben. Daarbij klemt temeer dat verdachte pas ná daarover verschillende keren te zijn
bevraagd heeft aangegeven dat de (fruit)containers door hem werden gekocht tegen 30%
girale aanbetaling, en de overige 70% cash, en dat het gros van de betalingen aan verdachte
contant werden verricht. Verdachte heeft voor het overige naar het oordeel van de rechtbank
geen concrete, min of meer verifieerbare stukken overgelegd die erop (kunnen) duiden dat de
contante geldstortingen afkomstig zijn uit (bedrijfs)activiteiten, zoals de doorverkoop van
fruit, in ieder geval bedrijfsactiviteiten, in ieder geval een legale herkomst hebben. De
rechtbank hecht in dit verband ook betekenis aan het feit dat – bijvoorbeeld - ter zake van de
door verdachte gesteld doorverkoop van fruit aan de Aldi geen verkoopfactuur is overgelegd.
Waar het gaat om verkoop van grote partijen fruit, aan professionele partijen, is het
ongeloofwaardig dat dergelijke transacties contant en zonder facturen plaatsvinden.
De rechtbank acht de verklaring van verdachte dan ook ongeloofwaardig, nu die verklaring
niet of nauwelijks is onderbouwd en verantwoord met officiële stukken ter zake van de
gevoerde reguliere handelsactiviteiten.
Ten aanzien van het geldbedrag van € 1.033.445.- ( [bedrijf 2] -betalingen)
De stelling van verdachte dat voornoemd geldbedrag afkomstig is uit — kort samengevat — de
opbrengsten van de levering van schroot aan [bedrijf 2] BV, is naar het oordeel van de
rechtbank ongeloofwaardig. De rechtbank acht het in dit verband van betekenis dat verdachte
en [bedrijf 2] wisselende verklaringen hebben afgelegd, waarbij verdachte op onderdelen zijn
verklaring aan die van [bedrijf 2] heeft aangepast in relatie tot onder meer de vervoersbewijzen
die de levering van schroot met zich mee zou moeten brengen. Om te beginnen heeft
verdachte vaag, wisselend en volstrekt onverifieerbaar verklaard over de herkomst en
opslaglocatie van de (grote hoeveelheid) containers. De officier van justitie heeft er terecht
op gewezen dat het vervoeren van de containers en het afval naar [bedrijf 2] een enorme
logistieke operatie moet zijn geweest. Verdachte heeft echter geen enkel vervoersdocument
kunnen overleggen waaruit mogelijk een begin van een voldoende concrete, verifieerbare
verklaring zou kunnen volgen voor de door [bedrijf 2] gedane betalingen. Het door verdachte
overgelegde overzicht van inkoopbedragen ter zake van containers met fruit acht de
rechtbank daartoe volstrekt onvoldoende.
Verder heeft verdachte verklaard dat de containers en het sloopafval aan hem in privé
toekwamen, doch heeft hij zulks niet onderbouwd met enige (bedrijfs)administratie.
Verdachte heeft echter geen aannemelijke verklaring gegeven voor de redenen om de
betreffende betalingen over te (doen) maken op bankrekeningen van de drie verschillende
[bedrijven] -bedrijven, in plaats van rechtstreeks op zijn privé-rekening. De rechtbank hecht
daarbij betekenis aan de omstandigheid dat de [bedrijven] -bedrijven bedrijfsmatig al geruime
tijd niet meer actief waren en formeel al waren ontbonden, zoals blijkt uit de gegevens van
de Kamer van Koophandel, maar dat nog wel actief gebruik is gemaakt van de
bankrekeningen ten behoeve van betaling van de [omschrijving] .
Aldus ontbreekt evenzo een voldoende concrete, min of meer verifieerbare verklaring voor
de stortingen van die gelden ten gunste van de privébankrekeningen van verdachte bij de
ING Bank en ABNAMRO Bank.
Ook overigens biedt de inhoud van het strafdossier geen enkele aanwijzing dat
bovengenoemde geldbedragen op legale wijze zijn verkregen.
De rechtbank stelt tenslotte vast dat verdachte geen (inkomens- en/of fiscale) stukken heeft
willen of kunnen overleggen aangaande zijn volgens hem in Zwitserland ontvangen girale
inkomsten uit arbeid. De rechtbank stelt derhalve ook die eventuele legale inkomstenbron als
ongeloofwaardig terzijde.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan dan dat
bovengenoemde geldbedragen van € 1.033.445,- en € 1.082.950,-, middellijk of
onmiddellijk, uit misdrijf afkomstig zijn. Gelet op de voornoemde omstandigheden acht de
rechtbank bewezen dat verdachte wist dat voornoemde geldbedragen uit misdrijf afkomstig
waren.
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het
witwassen van geldbedragen van € 1.033.445,- en € 1.082.950,-, zoals onder 1 ten laste is
gelegd. Uit het vorenstaande volgt voorts dat de aankoop van het onroerend goed aan de
[adres 1] ad € 1.540.000,- heeft plaatsgevonden met crimineel geld en
dat verdachte zich voor voornoemd bedrag heeft schuldig gemaakt aan witwassen, zoals
onder 2 ten laste is gelegd.
De rechtbank is op grond van het voren overwogene van oordeel dat wettig en overtuigend
bewezen is dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan.
Voorwaardelijk verzoek tot het (nader) horen van getuigen
De rechtbank ziet geen aanleiding tot het (nader) horen van getuigen, zoals door de
verdediging subsidiair is verzocht, nu de verklaringen van die getuigen niet voor het bewijs
gebezigd worden.