4.3Het oordeel van de rechtbank
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat verdachte in de ten laste gelegde periode een eenmanszaak had en dat zijn bedrijf
- hoofdzakelijk - handelde in de in- en verkoop van tabletteermachines. Vooropgesteld moet worden dat het voorhanden hebben van c.q. het handelen in deze machines, waarmee allerhande tabletten en pillen kunnen worden gemaakt, op zichzelf niet strafbaar is. Verdachte wordt echter verweten dat hij deze machines, alsook vervoermiddelen, stoffen en gelden (hierna te noemen: middelen) voorhanden heeft gehad ter voorbereiding dan wel bevordering van de productie van harddrugs, een feit dat wél strafbaar is gesteld.
Voor een veroordeling voor het tenlastegelegde moet vast komen te staan dat de onder verdachte aangetroffen middelen bestemd waren voor de productie van harddrugs en dat verdachte dat wist of ernstige reden had dat te vermoeden.
De vraag of de in de tenlastelegging genoemde middelen bestemd waren voor de productie van harddrugs dient te worden beantwoord in het licht van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de uiterlijke verschijningsvorm van deze middelen, de handelingen die verdachte daarmee heeft verricht en het doel dat verdachte daarmee voor ogen stond. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Onder verdachte zijn onder meer verschillende machines, stempels, capsules, capsulevullers, stoffen/poeders, een Audi Q7, meerdere mobiele telefoons, een contant geldbedrag van ruim € 10.000,-, enkele wapens, een gasmasker en een hoeveelheid notities aangetroffen. Op een onderdeel van een granuleermachine is een zeer geringe hoeveelheid MDMA aangetroffen en in een speciekuip is een kleurloze vloeistof aangetroffen waarin geringe hoeveelheden BMK en amfetamine zijn aangetoond. In de Audi Q7 van verdachte zijn verder onder meer 7 XTC pillen en een flesje met GHB aangetroffen.
Het Openbaar Ministerie concludeert uit met name voornoemde omstandigheden dat voornoemde middelen bestemd waren voor de productie van harddrugs. Verdachte is hiermee geconfronteerd tijdens zijn verhoren bij de politie en ter terechtzitting en heeft voor de aanwezigheid van die middelen telkens een verklaring gegeven. Zakelijk weergegeven komen die verklaringen erop neer dat verdachte tabletteermachines inkocht en verkocht en dat bij die machines regelmatig capsules, stempels en andere aanverwante goederen werden meegeleverd en dat zodoende deze goederen, evenals de aangetroffen stoffen, in het kader van de normale bedrijfsvoering in de loods aanwezig waren. Ook het aangetroffen geldbedrag moet volgens verdachte in dat licht worden bezien; dit was afkomstig uit één of meer aanbetaling(en) voor een machine en verdachte was nog niet in de gelegenheid geweest dit bij zijn bank te storten.
Met betrekking tot de aangetroffen wapens en het gasmasker heeft verdachte verklaard dat hij die al geruime tijd geleden heeft aangeschaft. Voorts heeft verdachte verklaard dat een in de loods aangetroffen zwarte telefoon van het merk Samsung, met daarin opgeslagen als contactpersonen "Chloor" en "Aceton", niet aan hem toebehoort en dat hij op (een deel van) de aangetroffen notities zijn handschrift niet herkent.
Verdachte heeft verder verklaard dat hij niet wist van de aanwezigheid van MDMA op de schroef van een granuleermachine, noch van de aanwezigheid van BMK en amfetamine en dat hij, gelet op de geringe hoeveelheid, daarvan ook niet kon weten. Als mogelijke verklaring voor de aanwezigheid van deze stoffen heeft verdachte aangegeven dat ze zijn aangetroffen op (onderdelen van) tweedehands machines en dat deze stoffen mogelijk reeds aanwezig waren toen deze machines aan hem werden geleverd. Ten slotte heeft verdachte verklaard dat hij de in zijn Audi Q7 aangetroffen 7 XTC pillen en een flesje GHB voor eigen gebruik in bezit had.
De rechtbank overweegt dat de aangetroffen hoeveelheden MDMA, amfetamine en BMK zo gering zijn, dat de juistheid van de verklaring van verdachte, inhoudende dat hij van de aanwezigheid van deze stoffen niet heeft geweten en dat dit mogelijk restanten betreffen die met de levering van deze tweedehands machines zijn binnengekomen, niet zonder meer kan worden uitgesloten. Ook de verklaring van verdachte dat hij de in zijn auto aangetroffen drugs voor eigen gebruik in bezit had, komt de rechtbank, gelet op de aangetroffen hoeveelheid, niet zonder meer onaannemelijk voor. Dit brengt de rechtbank tot het oordeel dat er niet zonder meer een verband kan worden gelegd tussen de aangetroffen drugs en het bedrijf van verdachte.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de overige onder verdachte aangetroffen middelen - in samenhang met het voorgaande beschouwd - weliswaar vragen oproepen, die slechts gedeeltelijk door verdachte zijn beantwoord, maar dat een verband tussen die middelen en de productie van drugs op grond van de stukken daarmee nog niet kan worden vastgesteld. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat uit het dossier slechts kan worden afgeleid dat verdachte deze middelen voorhanden heeft gehad, terwijl niet is komen vast te staan dat deze middelen bestemd waren voor de productie van harddrugs.
De rechtbank komt, alles overziend, tot de slotsom dat het dossier onvoldoende concrete feiten en omstandigheden bevat op grond waarvan buiten gerede twijfel kan worden vastgesteld dat de onder verdachte aangetroffen middelen bestemd waren voor, kortgezegd, de productie van harddrugs. De rechtbank acht derhalve niet bewezen wat aan verdachte ten laste is gelegd en zal hem daarvan vrijspreken.
De rechtbank zal ten slotte de ad informandum gevoegde feiten, reeds omdat de raadsman en verdachte zich op het standpunt hebben gesteld dat deze niet meegenomen kunnen worden in onderhavige strafzaak, niet in haar oordeel betrekken.