ECLI:NL:RBOVE:2018:514

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
19 februari 2018
Publicatiedatum
19 februari 2018
Zaaknummer
08/993006-16 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van boekhouder in faillissementsfraudezaak met Duitse medeverdachte

Op 19 februari 2018 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak betreffende faillissementsfraude. De zaak betrof een boekhouder die werd beschuldigd van medeplichtigheid aan bedrieglijke bankbreuk van twee bedrijven, [Uitzendburo] B.V. en [Industrieservice] B.V., die beide in staat van faillissement waren verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, geboren in 1957, geen opzet had op bedrieglijke bankbreuk en dat er geen overtuigend bewijs was dat hij financieel voordeel had genoten uit de handelingen van de failliete vennootschappen. De officier van justitie had gevorderd dat de verdachte schuldig werd verklaard, maar de verdediging stelde dat er geen causaal verband was tussen het achterhouden van de administratie en de bedrieglijke bankbreuk. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet verantwoordelijk kon worden gehouden voor de bedrieglijke handelingen van de bedrijven, en sprak hem vrij van de tenlastegelegde feiten. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer in Zwolle, waarbij de rechtbank de vordering van de officier van justitie niet heeft gevolgd.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Afdeling Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer 08/993006-16 (P)
Datum vonnis: 19 februari 2018
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1957 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [woonplaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
5 februari 2018.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. C.H.J. Bollen en van hetgeen door verdachte en diens raadsvrouw mr. M.P. Waninge, advocaat te Groningen, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:in de periode van 18 juni 2013 tot en met 26 mei 2015 medeplichtig is geweest aan het plegen van bedrieglijke bankbreuk door [Uitzendburo] BV, doordat die BV niet heeft voldaan aan de verplichting de administratie voor de curator te bewaren dan wel die administratie voor die curator tevoorschijn te brengen;
feit 2:in de periode van 17 december 2013 tot en met 26 mei 2015 medeplichtig is geweest aan het plegen van bedrieglijke bankbreuk door [Industrieservice] BV, doordat die BV niet heeft voldaan aan de verplichting de administratie voor de curator te bewaren dan wel die administratie voor die curator tevoorschijn te brengen.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
[Uitzendburo] B.V., welke rechtspersoon bij vonnis van de Rechtbank Noord
Nederland d.d. 18 juni 2013 in staat van faillissement is verklaard, in of
omstreeks de periode van 18 juni 2013 tot en met 26 mei 2015, in de
gemeente Delfzijl en/of de gemeente Groningen, althans in Nederland, tezamen
en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van zijn schuldeisers, niet heeft voldaan aan de op [Uitzendburo] B.V. rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 15i, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, en het bewaren en - daartoe uitgenodigd en aangemaand door de curator - tevoorschijn brengen van boeken,
bescheiden en gegevensdragers als in dat artikel bedoeld,
bij het plegen van bovenomschreven strafbare feit/feiten, verdachte in
voornoemde periode te [adres] gemeente Delfzijl, opzettelijk behulpzaam is
geweest, door voornoemde administratie in het pand aan de [adres]
, zijnde de (privé)woning van verdachte, op te slaan, en/of aanwezig
te hebben en/of voorhanden te hebben;
2.
[Industrieservice] BV, welke rechtspersoon bij vonnis van de Rechtbank Noord
Nederland d.d. 17 december 2013 in staat van faillissement is verklaard, in of
omstreeks de periode van 17 december 2013 tot en met 26 mei 2015, in de
gemeente Delfzijl en/of de gemeente Groningen, tezamen en in verenging met
een ander(en), ter bedrieglijke verkorting van de rechten van zijn
schuldeisers,
niet heeft voldaan aan de op S&B Industrie BV rustende verplichtingen ten
opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 15i, eerste
lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, en het bewaren en - daartoe
uitgenodigd en aangemaand door de curator - tevoorschijn brengen van boeken,
bescheiden en gegevensdragers als in dat artikel bedoeld,
bij het plegen van bovenomschreven strafbare feit/feiten, verdachte in
voornoemde periode te [adres] gemeente Delfzijl, opzettelijk behulpzaam is
geweest, door voornoemde administratie in het pand aan de [adres]
, zijnde de (privé)woning van verdachte, op te slaan, en/of aanwezig
te hebben en/of voorhanden te hebben.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Feitelijke gang van zaken
[Uitzendburo] BV (verder te noemen: Uitzendburo) is volgens het uittreksel van de Kamer van Koophandel op 18 juli 1996 opgericht en hield zich bezig met het exploiteren van een uitzendbureau. Medeverdachte [medeverdachte 1] (verder te noemen: [medeverdachte 1] ) was sinds 21 juli 2000 algemeen directeur en bestuurder van Uitzendburo en hij was naast drie andere aandeelhouders voor 49% aandeelhouder. Uitzendburo is op 18 juni 2013 failliet verklaard waarbij mr. M.A. Pasma tot curator is aangesteld.
[Industrieservice] BV (verder te noemen: Industrieservice) is volgens het uittreksel van de Kamer van Koophandel op 22 augustus 2008 opgericht. [medeverdachte 1] was tot 29 januari 2013 100% aandeelhouder en bestuurder van Industrieservice. Vanaf 29 januari 2013 is medeverdachte [medeverdachte 2] (verder te noemen: [medeverdachte 2] ) 100% aandeelhouder en bestuurder van Industrieservice. Industrieservice is op 17 december 2013 failliet verklaard waarbij mr. R.G.A. Luinstra tot curator is aangesteld.
Op 5 en 8 december 2014 hebben de curatoren Pasma en Luinstra aangifte gedaan van faillissementsfraude door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] omdat zij als bestuurders dan wel feitelijk leidinggevenden van Uitzendburo en Industrieservice niet hebben voldaan aan de op hen rustende verplichting tot het in ongeschonden staat tevoorschijn brengen van boeken, bescheiden of geschriften. Hierdoor hebben de curatoren niet kunnen controleren of er (meer) baten in deze faillissementen waren, en meer in zijn algemeenheid hebben zij de rechten en verplichtingen van Uitzendburo en Industrieservice niet kunnen vaststellen, waardoor de rechten van de schuldeisers zijn verkort.
Administratiekantoor [bedrijf 3] staat ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel onder de handelsnaam Maatschap [bedrijf 4] . De maatschap wordt gedreven voor rekening van verdachte en [naam] . Administratiekantoor [bedrijf 3] was ten tijde van het faillissement van Uitzendburo en Industrieservice de boekhouder van beide vennootschappen.
De Belastingdienst/Groningen heeft onderzoek ingesteld betreffende de faillissementen van Uitzendburo en Industrieservice en daarbij is op 9 mei 2014 contact opgenomen met het administratiekantoor [bedrijf 3] . Verdachte heeft toen gezegd dat [medeverdachte 1] en zijn BV’s geen klant meer waren, dat alle administratie aan [medeverdachte 1] was meegegeven en dat het kantoor geen administratie meer voorhanden had van de voornoemde BV’s, waarbij ook alle data zou zijn gewist.
Bij de doorzoeking van de privéwoning van verdachte op 26 mei 2015 zijn op de zolder echter wel fysieke administratieve stukken, zoals het ketendossier van Uitzendburo en Industrieservice over het jaar 2012, en een USB-stick met administratie, aangetroffen.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat het in 2012 duidelijk was dat Uitzendburo en Industrieservice in financieel zwaar weer verkeerden en dat toen met behulp van een financieel adviseur de mogelijkheid is besproken van overdracht van de bedrijfsactiviteiten, activa en de schuld aan de ABN AMRO-bank naar een nieuwe structuur zonder dat sprake zou zijn van benadeling van schuldeisers. Hierover is ook overleg gevoerd met de bank. Verdachte ging er vanuit dat de overdracht van de activa en schulden zou plaatsvinden en dat [medeverdachte 1] met de Belastingdienst en de overige schuldeisers een betalingsregeling zou treffen. Verdachte is ook niet betrokken geweest bij de overdracht van de aandelen van Industrieservice (en de poging tot aandelenoverdracht ter zake Uitzendburo) aan [medeverdachte 2] .
Door dit alles kwam de relatie met [medeverdachte 1] onder druk te staan, waardoor het vertrouwen ontbrak om de werkzaamheden voort te zetten en is uiteindelijk – mede ingegeven door de ziekte van verdachte’s vrouw en van hemzelf – besloten de relatie te verbreken.
Op verzoek van [medeverdachte 1] is de administratie over 2012 nog afgewikkeld en verwerkt in een concept-jaarrekening. Daarna heeft verdachte de bij hem aanwezige administratie van Uitzendburo en Industrieservice teruggegeven aan [medeverdachte 1] . Verdachte is er daarbij vanuit gegaan dat [medeverdachte 1] de administratie daadwerkelijk zou overdragen aan [medeverdachte 2] . [medeverdachte 2] was immers de bevoegde bestuurder van Industrieservice vanaf eind januari 2013. Dit alles heeft verdachte ook medegedeeld aan de curator en de betrokken medewerker van de Belastingdienst. Dat er bij de doorzoeking van verdachte’s woning toch administratie van de betrokken bedrijven is aangetroffen, heeft verdachte verbaasd. Deze administratie had volgens hem nooit op de zolder moeten belanden maar direct moeten worden geretourneerd aan [medeverdachte 1] .
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gelet op de inhoud van het dossier en de daarin opgenomen getuigenverklaringen en stukken gevorderd dat het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen wordt verklaard.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het hem tenlastegelegde nu hij geen opzet heeft gehad op bedrieglijke bankbreuk. Daarnaast bestaat er volgens de verdediging geen causaal verband tussen het achterhouden van de administratie en de bedrieglijke bankbreuk. Zou de curator de beschikking hebben gehad over deze administratie, dan had de curator nog steeds niet geweten wat er werkelijk was gebeurd met de activa van Uitzendburo en Industrieservice.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
Uit het dossier blijkt niet dat verdachte enig financieel voordeel heeft genoten uit de bedrieglijke bankbreuk die zou zijn gepleegd door Uitzendburo en Industrieservice. Daarnaast bevat het dossier naar het oordeel van de rechtbank geen feiten of omstandigheden op grond waarvan verdachtes verklaring dat hij geen opzet heeft gehad op bedrieglijke bankbreuk, als ongeloofwaardig ter zijde zou moeten worden gesteld. Bij gebrek aan overtuigend bewijs voor een opzettelijk en ter bedrieglijke verkorting handelen door verdachte, zal de rechtbank verdachte derhalve vrijspreken van de tenlastegelegde feiten.

5.De beslissing

De rechtbank:
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.M.F. Schreurs, voorzitter, mr. H. Stam en mr. M. Aksu, rechters, in tegenwoordigheid van H.J. Veldhuis, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 19 februari 2018.