ECLI:NL:RBOVE:2018:5130

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
26 november 2018
Publicatiedatum
2 oktober 2019
Zaaknummer
7301621 HA VERZ 18-111
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst en toekenning transitievergoeding na verstoorde arbeidsrelatie

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel op 26 november 2018 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen een besloten vennootschap en een werknemer. De werknemer, [verweerder], had een langdurige en verstoorde arbeidsrelatie met zijn leidinggevende, [naam 1]. De werkgever, [verzoeker], heeft zich herhaaldelijk ingespannen om de arbeidsverhouding te herstellen, onder andere door het aanbieden van een nieuwe functie en het inschakelen van mediation. Ondanks deze inspanningen heeft de werknemer de aangeboden functie geweigerd en is de situatie niet verbeterd. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsverhouding, waardoor ontbinding van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd is. De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst ontbonden met ingang van 1 maart 2019 en de werkgever veroordeeld tot betaling van een transitievergoeding van € 81.000,00 bruto aan de werknemer, te vermeerderen met wettelijke rente. De verzoeken van beide partijen om een billijke vergoeding zijn afgewezen, en de proceskosten zijn gecompenseerd.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer : 7301621 HA VERZ 18-111
Beschikking van de kantonrechter van 26 november 2018
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verzoeker],
gevestigd en kantoorhoudende te Hardenberg,
verzoekende partij, tevens verwerende partij,
hierna te noemen: [verzoeker] ,
gemachtigde mr. J.E. Middelveld,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verwerende partij, tevens verzoekende partij,
hierna te noemen: [verweerder] ,
gemachtigde mr. T.H.H. Nguyen-Pham.

1.De procedure

1.1.
De kantonrechter heeft kennisgenomen van:
  • het verzoekschrift met 51 producties, ter griffie ontvangen op 24 oktober 2018
  • het verweerschrift met vier producties
  • de nadere producties 52 tot en met 56 van [verzoeker] en de later opnieuw toegezonden productie 56 in een leesbare versie.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 12 november 2018. Namens [verzoeker] zijn [naam 1] , commercieel directeur, [naam 2] , algemeen directeur, en [naam 3] , HR-adviseur, verschenen, bijgestaan door mr. J.E. Middelveld. [verweerder] is verschenen, bijgestaan door mr. T.H.H. Nguyen-Pham. Beide partijen hebben ter zitting hun standpunten nader toegelicht.
1.3.
Tegelijk met de mondelinge behandeling in de ontbindingsprocedure heeft de behandeling plaatsgevonden van het door [verweerder] ingediende kort geding, bij de rechtbank bekend onder zaaknummer 7305854 VV EXPL 18-83. De stukken in de kort gedingprocedure maken eveneens onderdeel uit van de ontbindingsprocedure.
1.4.
Ten slotte is een datum bepaald voor de beschikking.

2.De feiten

2.1.
[verzoeker] , voormalig onderdeel van de [groep] en thans onderdeel van de Franse holdingmaatschappij [holdingmaatschap] , is producent van huishoudelijke verpakkingen. Het hoofdkantoor van [holdingmaatschap] is gevestigd in Parijs. De vestiging in Hardenberg houdt zich voornamelijk bezig met de exploitatie van huisvuilzakken. Het managementteam (MT) van [verzoeker] bestaat uit [naam 1] (hierna: [naam 1] ), commercieel directeur, en [naam 2] (hierna: [naam 2] ), algemeen directeur en statutair bestuurder. De functie van [naam 2] is van tijdelijke aard in verband met het overlijden van diens voorganger, [naam 4] (hierna: [naam 4] ).
2.2.
[verweerder] , geboren op [geboortedatum] 1961, heeft vanaf 14 september 1979 als scholier gewerkt bij de rechtsvoorganger van [verzoeker] . Per 1 maart 1984 is hij aansluitend in dienst getreden bij de rechtsvoorganger van [verzoeker] . Zijn huidige functie is accountmanager. Het salaris bedraagt € 5.526,00 bruto per maand, exclusief 8% vakantietoeslag. Op de arbeidsovereenkomst is de cao OWASE-bedrijven van toepassing.
2.3.
[verweerder] is werkzaam op de Salesafdeling. Die afdeling wordt aangestuurd door [naam 1] . [naam 1] is de leidinggevende van [verweerder] . [verweerder] is op 28 april 2014 uitgenodigd voor een functioneringsgesprek. [verweerder] heeft daarop afwijzend gereageerd. [naam 1] heeft daarover aan [naam 4] het volgende gemaild:
‘Ik heb [verweerder] vanochtend gevraagd wanneer we zijn functioneringsgesprek houden. Zijn reactie daarop was dat hij geen functioneringsgesprek met mij wilden. Zijn letterlijk worden “ik ga geen functioneringsgesprek met jou voeren want dat wordt toch oorlog”. Mijn reactie hierop was dat we er dan iemand moeten bijhalen om dit gesprek als nog te laten plaatsvinden. Ik heb [verweerder] vanmiddag gevraagd om een gesprek met hem, jou en mijzelf. Hierop was zijn reactie dat hij ook geen gesprek met jou ( [naam 4] ) wil en dat hij bepaalt wie er bij het functioneringsgesprek komt te zitten. Ik heb daarop gevraagd om op korte termijn met mij een afspraak te plannen zodat we het functioneringsgesprek kunnen laten plaatsvinden. Hierop was zijn reactie dat dit na zijn vakantie (lees begin juni) kan plaatsvinden. Hij zal dan iemand meenemen.
Hoe nu verder?’
2.4.
Op 29 april 2014 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [verweerder] , [naam 1] en [naam 4] . [naam 4] heeft in dat gesprek aangegeven dat partijen mogelijk een mediator moeten inschakelen om tot een oplossing te komen. Partijen hebben afgesproken om kort daarna weer samen te komen om te bekijken welke verdere stappen nodig zijn.
2.5.
Het gesprek van 29 april 2014 is opgevolgd door een gesprek op 16 mei 2014. In dat gesprek is naar voren gekomen dat [verweerder] nog niet heeft nagedacht over een oplossing. [verweerder] heeft verder aangegeven zich niets aan te trekken van zijn leidinggevende. Partijen hebben afgesproken om na de vakantie van [verweerder] met elkaar in gesprek te gaan in bijzijn van een externe partij, [bedrijf] (hierna: [bedrijf] ). [verweerder] heeft voorafgaand aan de gesprekken met [bedrijf] een assessment gemaakt, waarvan een persoonlijke analyse deel uitmaakt.
2.6.
In bijzijn van medewerkers van [bedrijf] hebben [verweerder] en [naam 4] in de periode van 2 juli 2014 tot en met 13 januari 2015 vijf gesprekken gevoerd. In die gesprekken is onder meer naar voren gekomen dat [verweerder] geen vertrouwen heeft in [naam 1] . [verweerder] heeft in het kader van de gesprekken kenbaar gemaakt dat hij een andere functie ambieert, waarbij het hem is toegestaan beslissingen te nemen en het proces te sturen. Tevens heeft [verweerder] aangegeven een rol in het MT te ambiëren. [naam 4] heeft zich vervolgens ingespannen om, binnen de mogelijkheden van [verzoeker] , een passende functie voor [verweerder] te vinden.
2.7.
De gesprekken met [bedrijf] hebben niet geleid tot een andere functie voor [verweerder] . Partijen hebben daarom afgesproken dat [verweerder] in zijn huidige functie werkzaam zou blijven met [naam 1] als leidinggevende.
2.8.
In verband met de arbeidsongeschiktheid wegens ziekte van een collega, [naam 5] , productiechef, heeft [verweerder] in de periode van februari 2015 tot september 2015 een deel van diens taken overgenomen. [naam 4] heeft zich ingespannen om, met inachtneming van de re-integratie van [naam 5] , een functie voor [verweerder] te creëren, waarbij [verweerder] meer op zijn plek zou zijn. [verweerder] is vervolgens een functie aangeboden met een rol in het Productie Management Team. Tussen [naam 4] , [naam 1] en [verweerder] heeft op 25 september 2015 een gesprek plaatsgevonden in bijzijn van [naam 3] (hierna: [naam 3] ), HR-adviseur. In het gespreksverslag is onder meer opgenomen:
‘Werknemer is zeer content met de functie-inhoud, maar blijft tijdens het gesprek steken op “aanzien” en “status”. Werknemer stelt zich in het standpunt enkel zijn werkzaamheden voort te zetten onder de volgende voorwaarden:
- Lid worden van het MT ( [naam 4] en [naam 1] )
- Hiërarchisch aansturen teamleiders
- De functie moet worden beschreven en gewogen (werknemer vindt het een grote verantwoordelijkheid en wil daar ook een passend salaris voor ontvangen in zijn ogen is deze salariëring dan gelijk aan de beloning van de twee MT-leden).
Werknemer stelt zich op het standpunt deze functie niet te accepteren als niet voldaan kan worden aan de gestelde voorwaarden en dan weer terug te gaan naar zijn oude werkplek op de afdeling Sales, wetende dat hij hier niet op de juiste plaats zit, niet kan/wil samenwerken met de leidinggevende en hij op deze afdeling niet de mogelijkheden heeft voor doorgroei/functieverrijking.’
[verweerder] heeft het gespreksverslag niet ondertekend.
2.9.
[verzoeker] heeft aan [verweerder] uitdrukkelijk kenbaar gemaakt dat er geen mogelijkheid is tot het lid worden van het MT. Voorts is door [verzoeker] , in de persoon van [naam 4] , uitgesproken dat zij ernstig teleurgesteld is in de weigering van [verweerder] de functie te accepteren. [verweerder] is de kans geboden nog enkele dagen na te denken over zijn weigering.
2.10.
[verweerder] heeft tijdens een gesprek op 29 september 2015 aan [verzoeker] medegedeeld de aangeboden functie niet te accepteren en terug te gaan naar de functie van accountmanager. In het gesprek en nadien bij brief van 6 oktober 2015 heeft [naam 4] nogmaals toegelicht dat de aangeboden functie geen MT-functie betreft, dat er bovendien voor een tweehoofdig MT is gekozen en dat de salariëring van de functie nog zou worden beoordeeld door een externe specialist.
2.11.
Ten behoeve van de terugkeer naar de functie van accountmanager heeft [naam 1] tijdens een gesprek met [verweerder] op 20 oktober 2015 een addendum opgesteld met werkafspraken. [verweerder] heeft het addendum niet willen ondertekenen en heeft in plaats daarvan onder het addendum geschreven:
‘Jij ruïneert mijn leven door intimidatie, provocatie en kinderlijke behandeling.’
2.12.
Partijen hebben vervolgens op 13 november 2015, 24 november 2015 en 19 januari 2016 gesproken over het addendum, de bezwaren van [verweerder] daartegen en de conflictsituatie tussen [verweerder] en [naam 1] . In het gesprek van 19 januari 2016, later aan [verweerder] bevestigd per e-mail van diezelfde dag, is aan [verweerder] medegedeeld dat het hem is toegestaan een adviseur mee te nemen naar de gesprekken en dat [verzoeker] bereid is de kosten van die adviseur voor haar rekening te nemen.
2.13.
Partijen hebben naast voornoemde gesprekken veelvuldig schriftelijk met elkaar gecommuniceerd. [verzoeker] heeft [verweerder] verzocht om aan te geven of hij openstaat voor een mediationtraject. [verweerder] heeft hierop gereageerd met de schriftelijke uitlating:
‘Dus begin nu niet alsof het weer aan mij ligt, ik wil best meewerken maar niet met arrogante kwasten of schooljuffen.’
Uit een latere brief van [verweerder] blijkt dat [verweerder] met deze zinsnede heeft bedoeld aan te geven dat hij mee wil werken aan mediation.
2.14.
In de periode van mei 2016 tot en met oktober 2016 hebben partijen onder leiding van een mediator, [mediator] , gesprekken met elkaar gevoerd. Dit mediationtraject heeft geleid tot een vaststellingsovereenkomst, waarin partijen afspraken hebben gemaakt met betrekking tot de toekomstige samenwerking. Nadien is echter gebleken dat het arbeidsconflict tussen [verweerder] en [verzoeker] niet is hersteld.
2.15.
In 2017 heeft [verzoeker] een nieuw automatiseringssysteem ingevoerd, waarbij zij diverse autorisaties van haar werknemers, onder wie [verweerder] , heeft ingeperkt.
2.16.
Op 9 januari 2018 heeft [verweerder] zich ziekgemeld. De bedrijfsarts heeft vastgesteld dat [verweerder] vanwege forse beperkingen voor zijn persoonlijk en sociaal functioneren geen arbeidsmogelijkheden heeft. Verder heeft de bedrijfsarts [verzoeker] geadviseerd alleen belangstellend contact te onderhouden met [verweerder] . [naam 4] en [naam 1] hebben beiden belangstellend contact gezocht, maar [verweerder] heeft laten weten dit contact niet op prijs te stellen.
2.17.
Op 19 juni 2018 heeft de bedrijfsarts [verweerder] op medische gronden volledig arbeidsgeschikt geacht. In verband met het nog bestaande arbeidsconflict heeft de bedrijfsarts geadviseerd een interventieperiode van twee weken in te lassen teneinde partijen de gelegenheid te geven een oplossing te zoeken voor het arbeidsconflict.
2.18.
Na de interventieperiode heeft op 28 juni 2018 een gesprek plaatsgevonden tussen partijen. In dat gesprek zijn verschillende mogelijkheden besproken ter oplossing van het arbeidsconflict dan wel ter beëindiging van de arbeidsrelatie.
2.19.
Op 9 juli 2018 heeft [verweerder] aan [naam 4] laten weten dat hij kiest voor een mediationtraject.
2.20.
Op 10 juli 2018 is [naam 4] overleden. [verzoeker] heeft hierop het traject met [verweerder] on hold gezet tot medio september en heeft [verweerder] laten weten dat zij hem vrijstelt van werkzaamheden, onder behoud van zijn salaris.
2.21.
Op 4 oktober 2018 heeft een mediationgesprek plaatsgevonden, wederom onder begeleiding van [mediator] . [mediator] heeft nadien een beëindigingsbericht opgesteld, waarin onder meer is vermeld:
‘In het mediationgesprek van 4-10-2018 is na uitgebreid hoor en wederhoor (anderhalf uur) op basis van de input van beide partijen en een bedenktijd tot 13-10-2018 gebleken dat de herleving van het arbeidsconflict van 2016 niet kon worden opgelost en partijen niet tot een gezamenlijk akkoord konden komen ter beëindiging van dit conflict.
(…)
De mediator heeft de mediation beëindigd op 15-10-2018. Zij heeft partijen geïnformeerd over deze beëindiging en de opstelling van de beëindigingsbrief.’

3.Het verzoek

3.1.
[verzoeker] heeft de kantonrechter verzocht om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:
de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst te ontbinden en bij het bepalen van de datum van de ontbinding rekening te houden met de duur gelegen tussen de ontvangst van het verzoekschrift en de dagtekening van de ontbindingsbeschikking;
te bepalen dat [verweerder] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld of nagelaten en dientengevolge geen recht heeft op een transitievergoeding, althans slechts recht heeft op een gedeeltelijke transitievergoeding;
een eventuele veroordeling van [verzoeker] tot betaling van een (transitie)vergoeding niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren;
[verweerder] te veroordelen in de kosten van de procedure.
3.2.
[verweerder] heeft verweer gevoerd en heeft de kantonrechter verzocht om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
1. het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst af te wijzen.
subsidiair, voor het geval de arbeidsovereenkomst wel wordt ontbonden:
2. [verzoeker] te veroordelen om aan [verweerder] een transitievergoeding te betalen van € 81.000,00 bruto, dan wel een door de kantonrechter vast te stellen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het tijdstip van opeisbaarheid tot de dag van volledige betaling;
3. vast te stellen dat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen zijdens [verzoeker] en [verzoeker] te veroordelen om aan [verweerder] een billijke vergoeding te betalen van € 235.739,16 bruto, dan wel een door de kantonrechter vast te stellen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het tijdstip van opeisbaarheid tot de dag van volledige betaling;
4. om bij het bepalen van de einddatum van de arbeidsovereenkomst rekening te houden met de geldende opzegtermijn, zonder aftrek van de periode die is gelegen tussen de ontvangst van het verzoekschrift en de dagtekening van de beschikking;
primair en subsidiair:
5. [verzoeker] te veroordelen in de kosten van de procedure.
3.3.
[verzoeker] heeft de verzoeken van [verweerder] weersproken.
3.4.
Op de standpunten van partijen wordt hierna – voor zover van belang – nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.
In deze zaak moet beoordeeld worden of de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst moet worden ontbonden. In het geval de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden, moet tevens worden beoordeeld of aan [verweerder] een transitievergoeding en een billijke vergoeding moeten worden toegekend.
4.2.
Gesteld noch gebleken is dat een opzegverbod van toepassing is.
4.3.
De kantonrechter stelt voorop dat uit artikel 7:669 lid 1 BW volgt dat de arbeidsovereenkomst alleen kan worden ontbonden indien daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt. In artikel 7:669 lid 3 BW is nader omschreven wat onder een redelijke grond moet worden verstaan.
4.4.
[verzoeker] heeft aangevoerd dat de redelijke grond voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst is gelegen in een verstoorde arbeidsverhouding, zodanig dat van [verzoeker] in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsverhouding te laten voortduren. [verzoeker] heeft daartoe gesteld dat de arbeidsverhouding tussen [verzoeker] en [verweerder] al jaren, vooral ten aanzien van de arbeidsrelatie tussen [verweerder] en diens leidinggevenden, moeizaam verloopt. Partijen hebben vele gesprekken met elkaar gevoerd en hebben verschillende mediationtrajecten doorlopen. [verzoeker] heeft zich kosten noch moeite gespaard om de arbeidsverhouding te herstellen. In 2015 is [verweerder] een speciaal voor hem gecreëerde functie aangeboden, zodat grotendeels werd tegemoetgekomen aan de wensen van [verweerder] . [verweerder] heeft die functie echter geweigerd, omdat hem niet gelijktijdig een rol in het MT met bijbehorend salaris werd aangeboden. Die ruimte is er echter niet. Het hoofdkantoor in Parijs heeft beslist dat met een tweehoofdig MT wordt volstaan. Bovendien betreft de aangeboden functie geen MT-functie. De arbeidsverhouding is inmiddels al jaren verstoord en de samenwerking tussen [verweerder] en diens leidinggevende, [naam 1] , is niet meer te herstellen, aldus [verzoeker] .
4.5.
[verweerder] heeft aangevoerd dat geen sprake is van een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsverhouding. Zou de arbeidsverhouding al verstoord zijn, dan is dat te wijten aan [verzoeker] , aldus [verweerder] . [verweerder] heeft erkend dat tussen hem en [naam 1] vele discussies hebben plaatsgevonden. Een deel daarvan is het gevolg van het gebruik van krijt als vulmiddel bij de productie van vuilniszakken. [verweerder] is het met deze handelwijze niet eens en heeft dat eens te meer aan het MT laten weten. [verweerder] vindt echter geen gehoor bij het MT in de door hem gewenste zin dat niet langer krijt als vulmiddel wordt gebruikt. [verweerder] wenst vooral daarom een rol in het MT, zodat hij inspraak heeft in het productieproces. [verweerder] heeft verder aangevoerd dat de hem aangeboden functie in 2015 een zwaardere functie is en dat daarbij een rol in het MT past. [verweerder] heeft ervoor gekozen terug te gaan naar zijn oude functie, maar die terugkeer is hem onmogelijk gemaakt, omdat [verzoeker] zijn autorisaties heeft ingeperkt en omdat zij een addendum heeft willen sluiten met onhaalbare doelstellingen. [naam 1] beperkte bovendien de vrijheid die [verweerder] eerder wel had om zijn werk te doen. [verweerder] heeft ten slotte aangevoerd dat hij het eerder doorlopen mediationtraject bij [mediator] niet onpartijdig vond verlopen. Het laatste mediationtraject in oktober 2018 is een farce geweest, omdat dit gesprek al na een kwartier is geëindigd, aldus [verweerder] .
4.6.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Als uitgangspunt geldt dat uit artikel 7:669 lid 3 sub g BW volgt dat de arbeidsovereenkomst kan worden ontbonden als sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding, zodanig dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Die verstoring van de arbeidsverhouding moet ernstig en duurzaam zijn, wil de verstoorde arbeidsverhouding leiden tot het einde van de arbeidsovereenkomst. De kantonrechter volgt [verweerder] niet in zijn stelling dat van een verstoorde arbeidsverhouding in het geheel geen sprake is. Uit de stukken en stellingen van partijen komt duidelijk naar voren dat [verweerder] al jaren onenigheid heeft met zijn leidinggevende en dat verschillende interventiepogingen geen verbetering hebben gebracht. Partijen hebben talloze gesprekken gevoerd, meestal in bijzijn van [naam 4] , om te komen tot een goed werkbare arbeidsverhouding. De communicatiestijl van [verweerder] , waar het gaat om zijn verhouding ten opzichte van [naam 1] , laat aan duidelijkheid niets te wensen over. [verweerder] steekt ten opzichte van het management, waartoe ook [naam 1] behoort, niet onder stoelen of banken hoe hij over [naam 1] denkt. Deze stroeve samenwerking, waarbij [verweerder] allerlei verwijten uit jegens [verzoeker] en [naam 1] , kwalificeert als een verstoorde arbeidsverhouding.
4.7.
De verstoorde arbeidsverhouding is bovendien ernstig en duurzaam. [verzoeker] heeft, vooral in de persoon van [naam 4] , haar uiterste best gedaan om de verstoorde arbeidsverhouding te herstellen. Partijen hebben aanvankelijk een mediationtraject gevolgd bij [bedrijf] , hetgeen niet tot het gewenste resultaat heeft geleid. [verzoeker] heeft zich de wens van [verweerder] om een uitdagender functie te gaan vervullen, aangetrokken en heeft zich ingespannen om een andere functie voor [verweerder] te creëren. Die functie is [verweerder] aangeboden in september 2015, maar [verweerder] heeft de functie, waarvan hij heeft erkend dat die functie op hem toegesneden was, niet aangenomen. De weigering van [verweerder] is grotendeels het gevolg van het niet voldoen aan de wens van [verweerder] om te worden toegelaten tot het MT. Naar het oordeel van de kantonrechter staat het [verzoeker] vrij om te beslissen of zij haar MT uitbreidt en zo ja, met wie. Het staat [verweerder] uiteraard eveneens vrij om de functie om die reden te weigeren, maar die weigering heeft de verhoudingen wel verder op scherp gesteld.
4.8.
Bij de terugkeer van [verweerder] in zijn oude functie is een addendum opgesteld dat wederom voor veel onrust heeft gezorgd. Partijen hebben hierover verschillende gesprekken gevoerd die niet tot een oplossing hebben geleid. Nadien hebben partijen gedurende zes maanden een mediationtraject gevolgd. Dat traject heeft weliswaar geleid tot een vaststellingsovereenkomst, maar desondanks is de arbeidsverhouding blijvend verstoord. De kantonrechter volgt [verweerder] niet in zijn standpunt dat de mediator partijdig is geweest. [verzoeker] heeft bij de keuze voor een mediator voldoende zorg betracht en heeft [verweerder] de mogelijkheid gegeven om zelf een mediator aan te dragen. [verweerder] heeft van die mogelijkheid geen gebruik gemaakt, waarna [verzoeker] zelf een mediator heeft voorgesteld. [verweerder] heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd, waaruit moet volgen dat de mediator partijdig is opgetreden, noch aangevoerd op welke manier die (gestelde) partijdigheid van invloed is geweest op de inhoud van de vaststellingsovereenkomst.
4.9.
Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de kantonrechter afdoende dat sprake is van een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsrelatie. Tijdens de ziekte van [verweerder] , die hiervan het gevolg is, heeft [verzoeker] zich conform de aanwijzingen van de bedrijfsarts alleen belangstellend opgesteld. [verweerder] heeft aangegeven die belangstelling niet te waarderen, terwijl hij op een later tijdstip [verzoeker] juist verwijt dat er geen contact is opgenomen. [verzoeker] heeft, toen geen sprake meer was van arbeidsongeschiktheid, zich gehouden aan de door de bedrijfsarts voorgestelde interventieperiode en heeft – onder loondoorbetaling – [verweerder] gevraagd naar zijn zienswijze omtrent het herstel van de arbeidsverhouding. [verweerder] heeft uiteindelijk gekozen voor het volgen van een mediationtraject. Het overlijden van [naam 4] heeft tot gevolg gehad dat [verweerder] langer dan voorzien thuis is gebleven, terwijl hij niet ziek was. [verzoeker] heeft [verweerder] toegezegd gedurende die periode het loon door te betalen. In oktober 2018 heeft een eerste mediationgesprek plaatsgevonden, maar partijen zijn daar niet mee verder gegaan. De kantonrechter passeert het verweer van [verweerder] dat slechts sprake was van een kwartier durend gesprek. Uit het beëindigingsbericht van de mediator is gebleken dat het gesprek ongeveer anderhalf uur heeft geduurd.
4.10.
Al hetgeen hiervoor is besproken brengt de kantonrechter tot het oordeel dat de arbeidsovereenkomst ernstig en duurzaam is verstoord en dat van [verzoeker] niet behoeft te worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Evenmin ligt herplaatsing van [verweerder] in de rede. De kantonrechter zal de arbeidsovereenkomst dan ook met inachtneming van artikel 7:671b lid 8 BW ontbinden met ingang van 1 maart 2019. De kantonrechter is van oordeel dat er geen aanleiding bestaat om de proceduretijd niet in mindering te brengen, zoals door [verweerder] is verzocht.
4.11.
Partijen hebben over en weer aangevoerd dat sprake is van ernstige verwijtbaarheid. In dat kader heeft [verzoeker] de kantonrechter verzocht om aan [verweerder] geen transitievergoeding toe te kennen en heeft [verweerder] juist verzocht om hem naast de transitievergoeding een billijke vergoeding toe te kennen. De kantonrechter is van oordeel dat, gelet op alle omstandigheden, aan geen van partijen kan worden verweten dat zij ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. [verzoeker] heeft zich meer dan voldoende ingespannen om de arbeidsverhouding te herstellen en heeft kosten noch moeite gespaard om [verweerder] binnen haar organisatie te behouden. De kantonrechter ziet dan ook geen enkele grond voor het oordeel dat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen aan de zijde van [verzoeker] . Evenmin kan worden geoordeeld dat [verweerder] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. Weliswaar heeft [verweerder] zich niet steeds coöperatief opgesteld en heeft [verweerder] , zoals hij ter zitting ook heeft erkend, zich soms onbehoorlijk uitgelaten over zijn leidinggevende, dat maakt nog niet dat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen. De oorzaak van het arbeidsconflict ligt vermoedelijk veeleer in de onverenigbaarheid van karakters van [verweerder] en [naam 1] en het vermoedelijke onvermogen van [verweerder] om daar goed mee om te gaan. De kantonrechter zal daarom aan [verweerder] de transitievergoeding toekennen en het verzoek tot het toekennen van een billijke vergoeding afwijzen.
4.12.
De transitievergoeding wordt op grond van artikel 7:673 lid 3 en lid 4 jo. de Regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 9 oktober 2018, tot wijziging van het bedrag, genoemd in artikel 7:673 BW, vastgesteld op € 81.000,00. De rente is op grond van artikel 7:686a lid 1 BW toewijsbaar vanaf 1 april 2019. De kantonrechter wijst het verzoek van [verzoeker] , om de veroordeling tot betaling van de transitievergoeding niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, af. Gesteld noch gebleken is dat zich omstandigheden voordoen, zoals een restitutierisico, die ertoe leiden dat de door [verweerder] gevraagde uitvoerbaarheid bij voorraad moet worden afgewezen.
4.13.
Gelet op de uitkomst van de procedure, waarbij beide partijen over en weer in het gelijk en ongelijk zijn gesteld, zal de kantonrechter de kosten van de procedure tussen partijen compenseren in die zin dat beide partijen hun eigen kosten dragen.

5.De beslissing

De kantonrechter:
op het verzoek:
5.1.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 maart 2019;
5.2.
wijst het meer of anders verzochte af;
op het tegenverzoek:
5.3.
veroordeelt [verzoeker] om aan [verweerder] de transitievergoeding te betalen van € 81.000,00 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 april 2019 tot de dag van volledige betaling;
5.4.
wijst het meer of anders verzochte af;
op het verzoek en op het tegenverzoek:
5.5.
compenseert de proceskosten in die zin dat beide partijen de eigen kosten dragen;
5.6.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. F. Koster, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 26 november 2018. (SvW)