ECLI:NL:RBOVE:2018:5084

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
26 november 2018
Publicatiedatum
15 maart 2019
Zaaknummer
993114-17
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingfraude door feitelijk leidinggevende van ondernemingen met onjuiste aangiften omzetbelasting

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 26 november 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 50-jarige man, die als feitelijk leidinggevende van twee ondernemingen, [bedrijf 1] B.V. en [maatschap], werd beschuldigd van belastingfraude. De verdachte werd verweten opzettelijk onjuiste belastingaangiften te hebben gedaan en geen adequate administratie te hebben gevoerd, wat resulteerde in te weinig afgedragen omzetbelasting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan het indienen van onjuiste aangiften omzetbelasting over de jaren 2008 tot en met 2013, en dat hij niet heeft voldaan aan de verplichting om suppletieaangiften te doen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld, ondanks herhaalde waarschuwingen van boekhouders over de noodzaak van correctie van de aangiften. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 120 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank overwoog dat de verdachte, gezien zijn gezondheidstoestand en blanco strafblad, niet onvoorwaardelijk moest worden gestraft, maar dat de ernst van de feiten en de betrokken gemeenschapsbelangen een strafrechtelijke reactie vereisten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer 08-993114-17 (P)
Datum vonnis: 26 november 2018
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1968 in [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 26 maart 2018 en 12 november 2018.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. E.L. Edens en van hetgeen door verdachte en de raadsman mr. P. Keijzer, advocaat te Emmen, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:
samen met anderen feitelijk leiding heeft gegeven aan het door [bedrijf 1] BV opzettelijk niet, onjuist of onvolledig verstrekken van inlichtingen, gegevens of aanwijzingen, door telkens opzettelijk niet een suppletie te doen voor de omzetbelasting over 2012 en 2013;
subsidiair: samen met [bedrijf 1] BV en/of anderen, opzettelijk niet, onjuist of onvolledig inlichtingen, gegevens of aanwijzingen heeft verstrekt, door geen suppletie te doen voor de omzetbelasting over 2012 en 2013;
feit 2:
samen met anderen feitelijk leiding heeft gegeven aan het door [bedrijf 1] BV onjuist of onvolledig doen van aangiften omzetbelasting over de jaren 2008 tot en met 2013, door telkens een te laag belastbaar bedrag op te geven;
subsidiair: samen met [bedrijf 1] BV en/of anderen opzettelijk onjuist of onvolledig aangiften omzetbelasting heeft gedaan over de jaren 2008 tot en met 2013, door telkens een te laag belastbaar bedrag op te geven;
feit 3:
samen met anderen feitelijk leiding heeft gegeven aan het door [maatschap] opzettelijk niet een administratie overeenkomstig de bij de Belastingwet gestelde eisen voeren;
subsidiair: samen met [maatschap] en/of anderen opzettelijk niet een administratie overeenkomstig de bij de Belastingwet gestelde eisen heeft gevoerd;
feit 4:
De verdenking onder dit feit komt erop neer dat de [maatschap] opzettelijk onjuist of onvolledig aangiften omzetbelasting heeft gedaan over de jaren 2010 tot en met 2013, door telkens een te laag belastbaar bedrag op te geven;
subsidiair: (dat verdachte) samen met [maatschap] en/of anderen, opzettelijk onjuist of onvolledig aangiften omzetbelasting heeft gedaan over de jaren 2010 tot en met 2013, door telkens een te laag belastbaar bedrag op te geven.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
de besloten vennootschap [bedrijf 1] B.V. op één of meer tijdstippen in of omstreeks
de periode 01 januari 2012 tot en met 4 januari 2017 in de gemeente Emmen
en/of Apeldoorn, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een)
ander(en), althans alleen,
(telkens) als degene die ingevolge de Belastingwet verplicht was tot het
verstrekken van inlichtingen, gegevens of aanwijzingen,
te weten de verplichting ingevolge artikel 10A Algemene Wet inzake
Rijksbelastingen juncto artikel 15 Uitvoeringsbesluit Omzetbelasting juncto
artikel 68 lid 1 onder a en juncto artikel 69 lid 1 Algemene Wet inzake
Rijksbelastingen,
opzettelijk deze niet, onjuist of onvolledig heeft verstrekt, terwijl dat feit
ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven,
immers heeft/hebben de besloten vennootschap [bedrijf 1] B.V. en/of die ander(en) de
in de hierboven vermelde regelgeving opgenomen verplichting tot het doen van
een suppletie, door (alsnog) verstrekken van de juiste en volledige
inlichtingen, gegevens of wijzigingen, betrekking hebbende op de aangiften
voor de omzetbelasting over het:
- eerste en/of tweede en/of derde en/of vierde kwartaal 2012; en/of
- eerste en/of tweede en/of derde en/of vierde kwartaal 2013,
(telkens) opzettelijk niet gedaan,
tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte, al dan niet tezamen met één of meer andere(n), (telkens) opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte al dan
niet tezamen met één of meer anderen, (telkens) feitelijke leiding heeft
gegeven;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 01 januari 2012 tot
en met 4 januari 2017 in de gemeente Emmen en/of Apeldoorn, althans in
Nederland, tezamen en in vereniging met de besloten vennootschap [bedrijf 1] B.V.
en/of (een) ander(en), althans alleen,
(telkens) als degene die ingevolge de Belastingwet verplicht was tot het
verstrekken van inlichtingen, gegevens of aanwijzingen,
te weten de verplichting ingevolge artikel 10A Algemene Wet inzake
Rijksbelastingen juncto artikel 15 Uitvoeringsbesluit Omzetbelasting juncto
artikel 68 lid 1 onder a en juncto artikel 69 lid 1 Algemene Wet inzake
Rijksbelastingen,
opzettelijk deze niet, onjuist of onvolledig heeft verstrekt, terwijl dat feit
ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven,
immers heeft/hebben verdachte en/of de besloten vennootschap [bedrijf 1] B.V. en/of
die ander(en) de in de hierboven vermelde regelgeving opgenomen verplichting
tot het doen van een suppletie, door (alsnog) verstrekken van de juiste en
volledige inlichtingen, gegevens of wijzigingen, betrekking hebbende op de
aangiften voor de omzetbelasting over het:
- eerste en/of tweede en/of derde en/of vierde kwartaal 2012; en/of
- eerste en/of tweede en/of derde en/of vierde kwartaal 2013,
(telkens) opzettelijk niet gedaan,
2.
de besloten vennootschap [bedrijf 1] B.V. op één of meer tijdstippen in of omstreeks
de periode van 28 april 2008 tot en met 31 januari 2014 in de gemeente Emmen
en/of Apeldoorn, althans elders in Nederland, tezamen en in vereniging met
één of meer ander(en), althans alleen,
(telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als
bedoeld in de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen, te weten (een) aangifte(n)
voor de omzetbelasting over het eerste en/of tweede en/of derde en/of vierde
kwarta(a)l(en) in het/de jaar/jaren 2008 en/of 2009 en/of 2010 en/of 2011
en/of 2012 en/of 2013 onjuist en/of onvolledig heeft gedaan,
immers heeft/hebben [bedrijf 1] B.V. en/of die ander(en) (telkens) opzettelijk op het
bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst te Emmen en/of
Apeldoorn ingeleverde aangiftebiljet(ten) en/of ingediende electronische
aangifte omzetbelasting over het eerste en/of tweede en/of derde en/of vierde
kwarta(a)l(en) in het/de jaar/jaren 2008 en/of 2009 en/of 2010 en/of 2011
en/of 2012 en/of 2013, (telkens) een te laag belastbaar bedrag, althans
(telkens) een te laag bedrag aan belasting opgegeven, terwijl dat feit
(telkens) er toe strekte dat te weinig belasting werd geheven;
tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte, al
dan niet tezamen met één of meer andere(n), (telkens) opdracht heeft gegeven,
dan wel aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte al dan
niet tezamen met één of meer anderen, (telkens) feitelijke leiding heeft
gegeven;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 2 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
hij, op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 28 april 2008
tot en met 31 januari 2014 in de gemeente Emmen en/of Apeldoorn, althans
elders in Nederland, tezamen en in vereniging met de besloten vennootschap [bedrijf 1]
B.V. en/of één of meer ander(en), althans alleen,
(telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als
bedoeld in de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen, te weten (een) aangifte(n)
voor de omzetbelasting over het eerste en/of tweede en/of derde en/of vierde
kwarta(a)l(en) in het/de jaar/jaren 2008 en/of 2009 en/of 2010 en/of 2011
en/of 2012 en/of 2013 onjuist en/of onvolledig heeft gedaan,
immers heeft/hebben verdachte en/of [bedrijf 1] B.V. en/of die ander(en) (telkens)
opzettelijk op het bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst te
Emmen en/of Apeldoorn ingeleverde aangiftebiljet(ten) en/of ingediende
electronische aangifte omzetbelasting over het eerste en/of tweede en/of derde
en/of vierde kwarta(a)l(en) in het/de jaar/jaren 2008 en/of 2009 en/of 2010
en/of 2011 en/of 2012 en/of 2013, (telkens) een te laag belastbaar bedrag,
althans (telkens) een te laag bedrag aan belasting opgegeven, terwijl dat feit
(telkens) er toe strekte dat te weinig belasting werd geheven;
3.
[maatschap] , op één of meer tijdstippen in of omstreeks de
periode van 01 januari 2010 tot en met 31 december 2013 in de gemeente Emmen,
althans in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer ander(en),
(telkens) als degene die ingevolge de Belastingwet verplicht was tot het
voeren van een administratie overeenkomstig de daaraan bij of krachtens de
Belastingwet gestelde eisen, opzettelijk een zodanige administratie niet heeft
gevoerd, terwijl dat feit (telkens) ertoe strekte dat te weinig belasting werd
geheven,
immers heeft/hebben [maatschap] en/of die ander(en),op
geen enkele wijze een administratie bijgehouden op basis waarvan de rechten
en verplichtingen van de Maatschap inzichtelijk werden gemaakt,
tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte, al
dan niet tezamen met één of meer andere(n), (telkens) opdracht heeft gegeven,
dan wel aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte al dan
niet tezamen met één of meer anderen, (telkens) feitelijke leiding heeft
gegeven;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 3 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
hij, op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 januari 2010
tot en met 31 december 2013 in de gemeente Emmen, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met [maatschap] en/of één of meer
ander(en),
(telkens) als degene die ingevolge de Belastingwet verplicht was tot het
voeren van een administratie overeenkomstig de daaraan bij of krachtens de
Belastingwet gestelde eisen, opzettelijk een zodanige administratie niet heeft
gevoerd, terwijl dat feit (telkens) ertoe strekte dat te weinig belasting werd
geheven,
immers heeft/hebben verdachte en/of [maatschap] en/of die
ander(en),op geen enkele wijze een administratie bijgehouden op basis waarvan
de rechten en verplichtingen van de Maatschap inzichtelijk werden gemaakt;
4.
[maatschap] op één of meer tijdstippen in of omstreeks de
periode van 25 februari 2010 tot en met 30 januari 2014 in de gemeente Emmen
en/of Apeldoorn, althans elders in Nederland, tezamen en in vereniging met
één of meer ander(en), althans alleen,
(telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als
bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (een) aangifte(n)
voor de omzetbelasting over het eerste en/of tweede en/of derde en/of vierde
kwarta(a)l(en) in het/de jaar/jaren 2010 en/of 2011 en/of 2012 en/of 2013
onjuist en/of onvolledig heeft gedaan,
immers heeft/hebben [maatschap] en/of die ander(en),
(telkens) opzettelijk op het bij de Inspecteur der belastingen of de
Belastingdienst te Emmen en/of Apeldoorn ingeleverde aangiftebiljet(ten)
en/of ingediende electronische aangifte omzetbelasting over het eerste en/of
tweede en/of derde en/of vierde kwarta(a)l(en) in het/de jaar/jaren 2010 en/of
2011 en/of 2012 en/of 2013 (telkens) een te laag belastbaar bedrag, althans
(telkens) een te laag bedrag aan belasting opgegeven, terwijl dat feit
(telkens) er toe strekte dat te weinig belasting werd geheven;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 4 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 25 februari 2010
tot en met 30 januari 2014 in de gemeente Emmen en/of Apeldoorn, althans
elders in Nederland, tezamen en in vereniging met [maatschap]
en/of één of meer ander(en), althans alleen,
(telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als
bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (een) aangifte(n)
voor de omzetbelasting over het eerste en/of tweede en/of derde en/of vierde
kwarta(a)l(en) in het/de jaar/jaren 2010 en/of 2011 en/of 2012 en/of 2013
onjuist en/of onvolledig heeft gedaan,
immers heeft/hebben verdachte en/of [maatschap] en/of die
ander(en), (telkens) opzettelijk op het bij de Inspecteur der belastingen of
de Belastingdienst te Emmen en/of Apeldoorn ingeleverde aangiftebiljet(ten)
en/of ingediende electronische aangifte omzetbelasting over het eerste en/of
tweede en/of derde en/of vierde kwarta(a)l(en) in het/de jaar/jaren 2010 en/of
2011 en/of 2012 en/of 2013 (telkens) een te laag belastbaar bedrag, althans
(telkens) een te laag bedrag aan belasting opgegeven, terwijl dat feit
(telkens) er toe strekte dat te weinig belasting werd geheven.

3.De voorvragen

Het verweer van de verdediging
De verdediging heeft gesteld dat de tenlastelegging ten aanzien van feit 4 primair nietig is en heeft daartoe, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat niet duidelijk en begrijpelijk is welk verwijt verdachte wordt gemaakt.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat de tenlastelegging wel geldig is. De uitwerking van de feitelijkheden is voldoende duidelijk waardoor verdachte weet wat hem wordt verweten.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt met betrekking tot de geldigheid van de dagvaarding als volgt.
In de tenlastelegging onder 4 primair wordt aan verdachte verweten dat door de [maatschap] samen met (een) ander(en) in de periode van 25 februari 2010 tot en met 30 januari 2014 opzettelijk onjuiste of onvolledige aangiften omzetbelasting over de jaren 2010 tot en met 2013 zijn gedaan, door telkens een te laag belastbaar bedrag op te geven, waardoor te weinig belasting werd geheven. In de tenlastelegging zijn de door voornoemde maatschap gepleegde feitelijke handelingen vervolgens nader uitgewerkt, zonder dat duidelijk wordt welk verwijt verdachte terzake persoonlijk wordt gemaakt.
Nu niet duidelijk is waartegen verdachte zich dient te verweren verklaart de rechtbank de dagvaarding partieel nietig voor zover het betreft het onder 4 primair ten laste gelegde.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding voor het overige geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De bewijsoverwegingen [1]
4.1
Inleiding
[bedrijf 1] B.V. (verder te noemen: [bedrijf 1] ) handelend onder de naam [naam 1] is opgericht op 14 februari 2001 en houdt zich bezig met het in- en verkopen en (doen) installeren van hardware en software, alsmede het verlenen van service en onderhoud op het gebied van automatisering. [bedrijf 1] B.V. is bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijf 1] . Bestuurder van [bedrijf 1] B.V. was in de tenlastegelegde periode [getuige 1] , de moeder van verdachte. [2]
[maatschap] (verder te noemen: de Maatschap) is op 1 januari 2002 opgericht en houdt zich bezig met verhuur van onroerend goed. In de tenlastegelegde periode waren verdachte, zijn moeder, voornoemde [getuige 1] , en zijn vader, [naam 2] , maten van de Maatschap. [3]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij feitelijk leiding heeft gegeven aan zowel [bedrijf 1] als aan de Maatschap. [4] Ook de getuige [getuige 1] heeft verklaard dat verdachte de feitelijk leidinggevende is geweest van zowel [bedrijf 1] als de Maatschap. [5]
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gelet op de inhoud van het dossier en de daarin opgenomen getuigenverklaringen en stukken gevorderd dat het onder 1 primair, 2 primair, 3 primair en 4 primair ten laste gelegde bewezen wordt verklaard.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van feit 1 primair en subsidiair betoogd dat vaststaat dat er geen suppletieaangiften zijn ingediend door [bedrijf 1] , maar dat [bedrijf 1] ook niet verplicht was om dat te doen. Verdachte heeft nimmer geconstateerd dat hij namens [bedrijf 1] onjuiste aangiften omzetbelasting had gedaan omdat verdachte van oordeel was dat in de facturen van [bedrijf 2] omzetbelasting was begrepen, die als voorbelasting in mindering kon worden gebracht. Pas in 2014 werd verdachte duidelijk dat zijn interpretatie van de facturen van [bedrijf 2] weleens onjuist zou kunnen zijn en hij heeft toen zijn accountantsbureau ( [bedrijf 3] ) opdracht gegeven dit met de Belastingdienst op te nemen. Zolang hierover geen duidelijkheid bestond kon [bedrijf 1] niet constateren dat de aangiften onjuist waren gedaan.
Nu [bedrijf 1] in de veronderstelling verkeerde dat zij de juiste aangiften omzetbelasting had gedaan heeft zij bovendien niet opzettelijk geen suppleties gedaan.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman verder bepleit dat verdachte hiervan moet worden vrijgesproken nu hij niet als belastingplichtige voor de omzetbelasting kan worden aangemerkt en derhalve het feit niet kan hebben medegepleegd.
Verder heeft de raadsman betoogd dat indien het feit bewezen kan worden ontslag van rechtsvervolging moet volgen nu de wetgever niet heeft (willen) voorzien in de mogelijkheid van een strafrechtelijke vervolging van overtreding van artikel 10a AWR jo. artikel 15 van het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968. Het bewezen verklaarde feit levert daarom volgens de wet geen strafbaar feit op. Een tweede grond waarop ontslag van alle rechtsvervolging dient te volgen is dat de suppletieplicht van de artikelen 10a AWR jo 15 van het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968 in strijd is met het nemo-teneturbeginsel, oftewel het verbod van zelfincriminatie, zoals volgt uit artikel 6, tweede lid, van het EVRM en artikel 48, eerste lid, van het Handvest van de Grondrechten van Europese Unie. Wegens die strijdigheid dienen die genoemde fiscale bepalingen jegens de verdachte buiten toepassing te blijven.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman betoogd dat de aangiften omzetbelasting niet onjuist zijn ingediend nu op de facturen van [bedrijf 2] geheel onderaan telkens is opgenomen: “Totaal inclusief BTW”. Hieruit heeft verdachte volgens de raadsman opgemaakt dat er wel degelijk een BTW-component in het factuurbedrag was opgenomen. Verdachte heeft geen opzet gehad op het doen van onjuiste aangiften omzetbelasting nu hij er vanuit ging dat de aangiften, gelet op het hiervoor gestelde, correct waren ingediend.
Ten aanzien van feit 3 primair en subsidiair heeft de raadsman betoogd dat de Maatschap geen wettelijke verplichting heeft om jaarcijfers te produceren. In de aangiften inkomstenbelasting van de maten moet wel een vermogensontwikkeling worden opgenomen alsmede een fiscale specificatie van de ontvangsten en uitgaven. Nu dit heeft plaatsgevonden is ten onrechte geconcludeerd dat de Maatschap een niet zodanige administratie heeft gevoerd, waardoor te weinig belasting werd of kon worden geheven.
Daarnaast heeft de raadsman betoogd dat er wel degelijk een administratie aanwezig was en dat deze ook is gebruikt bij de aangiften inkomstenbelasting en dat deze aangiften ten onrechte buiten dit onderzoek zijn gelaten. De administratie bestond voornamelijk uit facturen die betrekking hebben op de nieuwbouwwoning van verdachte.
De Maatschap heeft bovendien geen opzet gehad op het niet bijhouden van een administratie nu zij in de veronderstelling verkeerde dat zij aan haar verplichtingen voldeed.
Ten aanzien van het onder 3 subsidiair tenlastegelegde is verder betoogd dat verdachte hiervan moet worden vrijgesproken nu hij niet als belastingplichtige voor de omzetbelasting kan worden aangemerkt en derhalve het feit niet kan hebben medegepleegd.
Ten aanzien van feit 4 subsidiair heeft de raadsman betoogd dat verdachte hiervan moet worden vrijgesproken nu er geen sprake is van het opzettelijk onjuist indienen van aangiften omzetbelasting, aangezien de voorbelasting die in mindering is gebracht op de af te dragen omzetbelasting ziet op de bouwkosten van de nieuwbouwwoning van verdachte. Voorts kan verdachte niet als belastingplichtige voor de omzetbelasting worden aangemerkt en derhalve het feit niet hebben medegepleegd.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 2 primair
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij als feitelijk leidinggevende van [bedrijf 1] de aangiften voor de omzetbelasting over het eerste en tweede en derde en vierde
kwartaal in de jaren 2008, 2009, 2010, 2011, 2012 en 2013 heeft ingediend bij de Belastingdienst. [6] [7]
De getuige [getuige 2] , controlemedewerker van de Belastingdienst, heeft verklaard dat zij ten aanzien van [bedrijf 1] aan de hand van de aan haar ter beschikking gestelde administratieve bescheiden en digitale gegevens heeft vastgesteld, dat de door [bedrijf 1] ingediende aangiften voor de omzetbelasting structureel onjuist waren. [8]
Uit het onderzoek door de Belastingdienst is gebleken dat, als gevolg van die onjuiste aangiften omzetbelasting:
- er volgens de jaarrekening van [bedrijf 1] over 2013 op 31 december 2012 een omzetbelastingschuld was van € 146.355,-- en op 31 december 2013 een omzetbelastingschuld van € 140.381,--;
- dat volgens die jaarrekening de bezittingen op 31 december 2013 in totaal € 172.470,-- bedroegen;
- dat de omzetbelastingschuld per 31 december 2013 derhalve ruim 81,3% van de totale bezittingen omvatte;
- dat de basis van die omzetbelastingschuld kennelijk in 2008 is gelegd. [9]
Blijkens de jaarrekeningen van [bedrijf 1] bedraagt de op de balans van [bedrijf 1] opgenomen omzetbelastingschuld per 31 december 2008 tot en met 31 december 2013 achtereenvolgens:
- op 31-12-2008 € 24.225,-- [10]
- op 31-12-2009 € 46.526,-- [11]
- op 31-12-2010 € 86.474,-- [12]
- op 31-12-2011 € 131.292,-- [13]
- op 31-12-2012 € 146.355,-- [14]
- op 31-12-2013 € 140.381,--. [15]
Verdachte heeft verklaard dat deze balansposten omzetbelastingschuld samenhangen met de kwestie rondom facturen van [bedrijf 2] . Verdachte heeft facturen van leverancier [bedrijf 2] ontvangen en heeft ter zake deze facturen in zijn administratie ingevoerd dat in de factuurbedragen 19% BTW was opgenomen.
Uit de factuur van de Duitse onderneming [bedrijf 2] d.d. 28 mei 2010 blijkt echter, anders dan door de verdediging is gesteld, niet dat er BTW is betaald door [bedrijf 1] . In deze factuur staat expliciet “BTW EUR 0,00”. In de gedrukte stempel op deze factuur is daarnaast onmiskenbaar te lezen dat de BTW is verlegd. Voorts blijkt uit de factuur dat het te betalen bedrag moet worden gestort op het Duitse bankrekeningnummer van [bedrijf 2] . [16] Verdachte heeft zelf verklaard dat hij telkens soortgelijke facturen van [bedrijf 2] heeft ontvangen. [17]
Door telkens op dezelfde wijze aangifte omzetbelasting te doen, terwijl er jarenlang in de jaarrekening balansposten voor de omzetbelastingschuld zijn opgenomen én terwijl de uiterlijke kenmerken van de facturen geen enkele aanleiding geven tot de aanname dat BTW is betaald, heeft [bedrijf 1] op zijn minst genomen bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de door hem ingediende aangiften omzetbelasting over de jaren 2008 tot en met 2013 inzake [bedrijf 1] niet juist waren en dat er dientengevolge te weinig belasting werd geheven.
De rechtbank is van oordeel dat aan de voorwaarden voor strafbaarheid van [bedrijf 1] is voldaan, aangezien [bedrijf 1] geadresseerde is van de norm en de verboden gedragingen en de opzet aan [bedrijf 1] kunnen worden toegerekend. De rechtbank acht voorts wettig en overtuigend bewezen dat verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedragingen.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan het door [bedrijf 1] opzettelijk onjuist doen van 24 kwartaalaangiften Omzetbelasting over de jaren 2008 tot en met 2013.
Ten aanzien van feit 1 primair
Aan verdachte is voorts ten laste gelegd dat hij feitelijk leiding heeft gegeven aan het niet doen van suppletieaangiften door [bedrijf 1] .
Zodra de belastingplichtige constateert dat hij een aangifte over een tijdvak in de afgelopen vijf kalenderjaren onjuist of onvolledig heeft gedaan, waardoor te veel of te weinig belasting is betaald, is hij verplicht een suppletieaangifte te doen.
Hiervoor is overwogen dat [bedrijf 1] op z’n minst de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de aangiften omzetbelasting onjuist werden gedaan, en dat er dientengevolge te weinig belasting werd geheven.
Uit het dossier blijkt dat [bedrijf 1] en verdachte meerdere malen zijn gewezen op het omzetbelastingprobleem en de verplichting om suppletieaangiften te doen. Zo heeft de toenmalige boekhouder [bedrijf 4] bij herhaling erop gewezen dat suppletieaangiften gedaan moesten worden. [18] Ook door de opvolgend boekhouder, [bedrijf 3] , is de noodzaak van het doen van suppletieaangiften met verdachte besproken. [19] Dit blijkt ook uit de verklaring van getuige [getuige 3] , die werkzaam was bij [bedrijf 4] [20] . Ondanks dat [bedrijf 1] en verdachte telkens zijn gewezen op de verplichting daartoe zijn zij niet overgegaan tot het doen van suppletieaangifte. De e-mail van het administratiekantoor [bedrijf 4] [21] en de reactie hierop van verdachte maken zelfs inzichtelijk dat verdachte ten aanzien van het jaar 2010 uitdrukkelijk verzocht om geen suppleties in te dienen. [22]
Uit al het vorenstaande volgt dat er al jarenlang balansposten voor de omzetbelasting in de jaarrekening van [bedrijf 1] werden opgenomen. [bedrijf 1] en verdachte werden door meerdere ter zake deskundigen gewezen op de onjuistheden in de aangiftes omzetbelasting, maar [bedrijf 1] heeft desondanks geen suppletieaangiften gedaan. Gelet op dit alles kan het niet anders zijn dan dat [bedrijf 1] opzettelijk geen suppletieaangifte over 2012 en 2013 heeft gedaan.
Op grond van het vorenstaande en de gebezigde bewijsmiddelen, in
onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend
bewezen dat verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedragen.
Ten aanzien van feit 3 primair
De rechtbank stelt vast dat de Maatschap op grond van artikel 52 lid 2 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) juncto artikel 2 lid 1, letter b AWR onderworpen is aan de administratieplicht als omschreven in artikel 52 lid 1 AWR. Dit betekent onder meer dat de Maatschap verplicht is om van haar vermogenstoestand en van alles betreffende haar werkzaamheden op zodanige wijze een administratie te voeren, dat te allen tijde haar rechten en verplichtingen alsmede de voor de heffing van belasting overigens van belang zijnde gegevens hieruit duidelijk blijken.
De rechtbank begrijpt de tenlastelegging in die zin dat de officier van justitie heeft bedoeld tot uitdrukking te brengen dat de Maatschap volgens de belastingwet verplicht is een administratie te voeren op basis waarvan de rechten en plichten inzichtelijk worden gemaakt, maar dat zij voornoemde rechten en verplichtingen op geen enkele wijze inzichtelijk heeft gemaakt.
De controleambtenaar [getuige 2] heeft verklaard dat verdachte enkel bankafschriften van de Maatschap aan haar heeft overhandigd, geen onkostennota’s of overzicht van de inkomsten en uitgaven. [23]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij geen administratie voor de Maatschap heeft bijgehouden omdat hij van mening was dat dat niet nodig was. [24]
De raadsman heeft gesteld dat aan de fiscale administratieplicht is voldaan als in de aangifte inkomstenbelasting van verdachte een vermogensontwikkeling wordt opgenomen, alsmede een fiscale specificatie van de ontvangsten en uitgaven.
De rechtbank is echter van oordeel dat – afgezien van het feit dat niet gebleken is dat een dergelijke vermogensontwikkeling en fiscale specificatie in de aangiften inkomstenbelasting van verdachte zijn opgenomen – daarmee niet aan de in artikel 52 lid 1 AWR gestelde eisen wordt voldaan.
De raadsman van verdachte heeft verder ter terechtzitting een aantal facturen overgelegd ten bewijze dat verdachte namens de Maatschap wel degelijk een administratie heeft bijgehouden.
Naar het oordeel van de rechtbank kwalificeren de overgelegde facturen echter geenszins als een administratie zoals bedoeld in artikel 52 lid 1 AWR.
Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank bewezen dat de Maatschap onder feitelijke leiding van verdachte opzettelijk niet heeft voldaan aan de op haar rustende verplichting ten opzichte van het voeren van een administratie overeenkomstig de daaraan door de Belastingwet gestelde eisen.
Ten aanzien van feit 4 subsidiair
Uit de ingediende aangiftes omzetbelasting komt naar voren dat de Maatschap over de jaren 2010 tot en met 2013, in totaal de volgende bedragen aan voorbelasting heeft aangegeven en verrekend, en per saldo de volgende bedragen aan omzetbelasting terug ontvangen heeft:
Jaar: Totaalbedrag aan voorbelasting (€): Per saldo in totaal terugontvangen (€):
2010 24.265,-- 19.181,--
2011 31.554,-- 27.695,--
2012 36.046,-- 30.826,--
2013
10.212,-- 7.020,--
Totaal: 102.077,-- 84.722,-- [25]
Dit betekent dat de Maatschap middels de aangiften omzetbelasting heeft aangegeven, dat door andere ondernemers in 2010 tot en met 2013 in totaal € 102.077,-- aan omzetbelasting aan de Maatschap in rekening is gebracht vanwege door hen aan de Maatschap verrichte leveringen van goederen en/of verrichte diensten.
Dit heeft over 2010 tot en met 2013 geleid tot een teruggaaf van omzetbelasting van in totaal € 84.722,--.
Er is derhalve door de Maatschap voor een bedrag groot € 102.077,-- -/- € 302,-- (in verband met wél onderbouwde onkosten) = € 101.775,-- meer aan voorbelasting verrekenend, dan op grond van aangetroffen facturen te verklaren is. [26]
Verdachte heeft gesteld dat hij de omzetbelasting behorende bij de kosten van de door hem nieuw gebouwde woning als voorbelasting in aftrek heeft gebracht. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij ongeveer 30 uur per jaar werkzaam was vanuit zijn privéwoning voor de Maatschap. Voorts heeft verdachte verklaard dat er geen beginbalans terzake de Maatschap is opgemaakt waarop de woning als bedrijfsvermogen is geactiveerd. [27]
Nog daargelaten of de woning kan worden aangemerkt als keuzevermogen, zoals door de verdediging is gesteld, constateert de rechtbank dat nergens uit blijkt dat de woning als bedrijfsvermogen is geactiveerd. Noch uit de aangiften omzetbelasting van de Maatschap noch uit de aangiften inkomstenbelasting van verdachte [28] noch uit andere stukken blijkt hiervan. Dat de woning niet als bedrijfsvermogen is aangemerkt blijkt ten slotte ook uit het feit dat verdachte de aftrek van de hypotheekrente van zijn woning in 2011 en 2012 en 2013 in zijn aangiften inkomstenbelasting heeft opgevoerd. Door evenwel de BTW ter zake de bouw van de privéwoning als voorbelasting voor de Maatschap in aftrek te brengen, heeft de Maatschap opzettelijk onjuiste aangiften omzetbelasting gedaan.
Volgens vaste jurisprudentie is voor de kwalificatie medeplegen vereist dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen. Die kwalificatie is slechts gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde - intellectuele en/of materiele - bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. Nu verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat hij verantwoordelijk is geweest voor het indienen van voornoemde aangiften van de Maatschap heeft verdachte daarmee naar het oordeel van de rechtbank een wezenlijke bijdrage geleverd aan het plegen van het feit. De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging dat een kwaliteitsdelict niet kan worden medegepleegd door iemand die de desbetreffende kwaliteit mist, onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 21 juni 1926, NJ 1926.
Aldus acht de rechtbank bewezen dat de verdachte het bewezenverklaarde feit in vereniging heeft gepleegd met de Maatschap en daarmee 16 kwartaalaangiften omzetbelasting over de jaren 2010 tot en met 2013 opzettelijk onjuist heeft gedaan.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
1.
de besloten vennootschap [bedrijf 1] B.V. in de periode 1 januari 2012 tot en met 4 januari 2017 in Nederland, als degene die ingevolge de Belastingwet verplicht was tot het verstrekken van inlichtingen, gegevens of aanwijzingen, te weten de verplichting ingevolge artikel 10A Algemene Wet inzake Rijksbelastingen juncto artikel 15 Uitvoeringsbesluit Omzetbelasting,
opzettelijk deze niet heeft verstrekt, terwijl dat feit ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven,
immers heeft de besloten vennootschap [bedrijf 1] B.V. de in de hierboven vermelde regelgeving opgenomen verplichting tot het doen van een suppletie, door (alsnog) verstrekken van de juiste en volledige inlichtingen, gegevens of wijzigingen, betrekking hebbende op de aangiften voor de omzetbelasting over het:
- eerste en tweede en derde en vierde kwartaal 2012, en
- eerste en tweede en derde en vierde kwartaal 2013,
opzettelijk niet gedaan,
aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte feitelijk leiding heeft
gegeven;
2.
de besloten vennootschap [bedrijf 1] B.V. in de periode van 28 april 2008 tot en met 31 januari 2014 in Nederland, opzettelijk bij de Belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen, te weten aangiften voor de omzetbelasting over het eerste en tweede en derde en vierde kwartaal in het jaar 2008 en 2009 en 2010 en 2011 en 2012 en 2013 onjuist heeft gedaan,
immers heeft [bedrijf 1] B.V. opzettelijk op de bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst te Emmen en/of Apeldoorn ingeleverde aangiftebiljetten omzetbelasting over het eerste en tweede en derde en vierde kwartaal in het jaar 2008 en 2009 en 2010 en 2011 en 2012 en 2013, een te laag belastbaar bedrag opgegeven, terwijl dat feit er toe strekte dat te weinig belasting werd geheven,
aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte feitelijk leiding heeft
gegeven;
3.
[maatschap] in de periode van 1 januari 2010 tot en met 31 december 2013 in Nederland, als degene die ingevolge de Belastingwet verplicht was tot het voeren van een administratie overeenkomstig de daaraan bij of krachtens de Belastingwet gestelde eisen, opzettelijk een zodanige administratie niet heeft gevoerd, terwijl dat feit ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven,
immers heeft [maatschap] , op geen enkele wijze een administratie bijgehouden op basis waarvan de rechten en verplichtingen van de Maatschap inzichtelijk werden gemaakt,
aan welke bovenomschreven verboden gedraging verdachte feitelijke leiding heeft
gegeven;
4.
hij in de periode van 25 februari 2010 tot en met 30 januari 2014 in Nederland, tezamen en in vereniging met [maatschap] , opzettelijk bij de Belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten aangiften voor de omzetbelasting over het eerste en tweede en derde en vierde kwartaal in het jaar 2010 en 2011 en 2012 en 2013 onjuist heeft gedaan,
immers hebben verdachte en [maatschap] , opzettelijk op de bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst te Emmen en/of Apeldoorn ingeleverde aangiftebiljetten omzetbelasting over het eerste en tweede en derde en vierde kwartaal in het jaar 2010 en 2011 en 2012 en 2013 een te laag belastbaar bedrag opgegeven, terwijl dat feit er toe strekte dat te weinig belasting werd geheven.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder 1 primair, 2 primair, 3 primair en 4 subsidiair meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Met betrekking tot het onder feit 1 primair bewezen verklaarde overweegt de rechtbank dat de vervolging ter zake van voornoemde feit gebaseerd is op het overtreden van de suppletieplicht zoals vervat in de artikelen 10a van de AWR en 15 van het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968.
De wetgever heeft ervoor gekozen bepaalde gedragingen inzake voornoemde artikelen bestuursrechtelijk beboetbaar te stellen.
Sommige gedragingen, die bestuursrechtelijk beboetbaar zijn, vallen echter niet zonder meer onder het toepassingsbereik van het strafrecht. De rechtbank heeft in dat verband acht geslagen op de navolgende Kamerstukken.
“6.3. Overbrenging feiten strafrecht naar boeterecht
Zoals gezegd zijn met het oog op de belastingheffing de voornaamste verplichtingen voor belastingplichtigen het tijdig, juist en volledig doen van aangifte, het tijdig en volledig betalen van de verschuldigde belasting en de verplichtingen van de AWR die de controle door de Belastingdienst waarborgen. Daarnaast bevatten zowel de AWR als de afzonderlijke belastingwetten nog een groot aantal andere verplichtingen, die vaak zijn afgeleid van of samenhangen met de hoofdverplichtingen. In de AWR is een groot aantal van die meer
bijkomende verplichtingen strafbaar gesteld. Inmiddels moet geconstateerd worden dat handhaving via het strafrecht niet effectief is. Naar schatting laten bijvoorbeeld enkele duizenden belastingplichtigen per jaar na om te verzoeken om een uitnodiging tot het doen van aangifte. Strafrechtelijke vervolging komt echter nagenoeg niet voor. De voornaamste oorzaak daarvoor is dat deze specifieke strafbare feiten mede gelet op de beperkte capaciteit van het Openbaar Ministerie – als «te licht» worden beschouwd. Daaraan draagt
bij dat het niet voldoen aan de bedoelde verplichtingen zich niet direct vertaalt in een kwantificeerbaar fiscaal nadeel.
In het kader van de heroverweging van de fiscale boeten heeft het kabinet zich ook afgevraagd of strafrechtelijke sanctionering van de bedoelde verplichtingen nog het aangewezen middel is. Deze heroverweging is gebaseerd op de notitie «De keuze tussen sanctiestelsels en de betekenis van het Wetsvoorstel OM-afdoening daarvoor» en «de kabinetsnota over de uitgangspunten bij de keuze voor een sanctiestelsel».
Vastgesteld kan worden dat belastingheffing plaatsvindt in een gesloten context, en dat de
overtreding van de bedoelde verplichtingen niet snel tot een dispuut tussen de inspecteur en de belastingplichtige zal leiden. De normschending is immers eenvoudig vast te stellen en er zijn geen ingrijpende bevoegdheden nodig om te komen tot waarheidsvinding of straftoemeting. Verder zijn enkele kenmerkende indicaties voor strafrechtelijke sanctionering niet (meer) aanwezig. Zo is er geen bijzondere behoefte aan een openbare berechting van de normschending en is bedreiging met een vrijheidsbenemende straf niet langer gewenst. Bovendien dwingt de ernst van de normschending ook niet tot strafrechtelijke handhaving.
Gelet op het voorstaande merkt het kabinet voortaan het niet voldoen aan de genoemde bijkomende verplichtingen als een beboetbaar feit in plaats van een strafbaar feit aan. De voorgestelde herkwalificatie van het niet voldoen aan de bedoelde verplichtingen van strafbaar feit naar beboetbaar feit drukt overigens geenszins een verminderde afkeuring van dit gedrag uit, maar zorgt slechts voor een wettelijk sanctiestelsel dat beter aansluit bij de aard van de overtreding.” [29]
Uit de Kamerstukken II 2011-2012, 33 004, nr. 5 die zien op de invoering van artikel 10a van de AWR is niet gebleken dat op dit uitgangspunt is teruggekomen. [30]
De rechtbank heeft verder acht geslagen op de navolgende passages uit de parlementaire geschiedenis bij de invoering van deze suppletieverplichting.
Het voorstel voorziet in de mogelijkheid om het niet nakomen van de informatieverplichting of van de voorschriften aan te merken als een beboetbaar feit. Het opnemen van een boetemogelijkheid benadrukt het belang dat het kabinet aan de verplichting hecht. Het wetsvoorstel voorziet uitsluitend in de mogelijkheid om een vergrijpboete op te leggen.
(…)
Op het niet nakomen van de verplichting om actief informatie te verstrekken of het niet tijdig of niet op de voorgeschreven wijze verstrekken van die informatie kan een vergrijpboete gesteld worden. Ook op deze boete zijn de formele boetebepalingen die zijn opgenomen in hoofdstuk VIIIA, afdeling 2, van de AWR van toepassing. [31]
Uit de systematiek van het fiscale sanctierecht blijkt dat onderscheid wordt gemaakt tussen
overtredingen, niet zijnde strafbare feiten (ook wel: beboetbare feiten) en strafbare feiten in de vorm van overtredingen en misdrijven. De bestraffing van beboetbare feiten vindt alleen plaats in het bestuurlijke boeterecht en valt niet onder het bereik van het (nationale) strafrecht.
De rechtbank constateert dat in de parlementaire geschiedenis bij de invoering van artikel 10a van de AWR niets is vermeld omtrent de mogelijkheid tot strafvervolging bij overtreding van dat artikel, dat deze overtreding consequent is aangemerkt als beboetbaar feit en dat is vermeld dat tegen de sanctie bezwaar en beroep openstaat.
Over het toepassingsbereik van artikel 68 AWR merkt de rechtbank op dat de wetgever er niet voor gekozen heeft om artikel 10a van de AWR op te nemen in ‘Hoofdstuk VIII. Bijzondere bepalingen, Afdeling 2. Verplichtingen ten dienste van de belastingheffing’ AWR, waarin de ‘klassieke’ informatieverplichtingen zijn opgenomen. Uit de wetsgeschiedenis blijkt ook niet dat de wetgever het toepassingsbereik van 68 AWR – en in het verlengde daarvan artikel 69 AWR – heeft willen verruimen. De wetgever heeft bovendien kenbaar gemaakt enkel te willen voorzien in de mogelijkheid tot oplegging van een vergrijpboete.
De rechtbank merkt ten slotte op dat overtreding van artikel 10a AWR jo. artikel 15 Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968 (de rechtbank begrijpt: nadrukkelijk) niet expliciet bij wet is aangemerkt als strafbaar feit. Evenmin is het niet-nakomen van de suppletieplicht ex artikel 10a AWR in artikel 15 Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968 aangemerkt als een strafbaar feit (maar – naar de rechtbank begrijpt: nadrukkelijk – als een overtreding in niet-strafrechtelijke zin). Daarom vinden de artikelen 70 en 71 AWR geen toepassing.
Al het voorgaande in overweging genomen komt de rechtbank tot de conclusie dat de wetgever niet heeft (willen) voorzien in de mogelijkheid van een strafrechtelijke vervolging van overtreding van artikel 10a van de AWR jo. artikel 15 van het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968.
Het onder feit 1 primair bewezen verklaarde levert daarom volgens de wet geen
strafbaar feit op. De verdachte zal ter zake van dit feit worden ontslagen van alle
rechtsvervolging.
De raadsman heeft met betrekking tot het onder 4 subsidiair ten laste gelegde betoogd dat verdachte als (mede)pleger van dit feit dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging aangezien hij niet als belastingplichtige voor de Omzetbelasting kan worden aangemerkt. Met dit standpunt wordt echter miskend dat verdachte strafbaar kan worden geoordeeld nu zijn medepleger, de Maatschap, de vereiste kwaliteit van belastingplichtige bezit.
De overig bewezenverklaarde feiten zijn strafbaar gesteld in de artikelen 68 en 69 AWR en artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten onder 2 primair, 3 primair en 4 subsidiair uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert op:
feit 2 primair
het misdrijf:
opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, gepleegd door een rechtspersoon waaraan verdachte feitelijk leiding heeft gegeven, meermalen gepleegd;
feit 3 primair
het misdrijf:
ingevolge de belastingwet verplicht zijnde tot het voeren van een administratie overeenkomstig de daaraan bij of krachtens de belastingwet gestelde eisen en een zodanige administratie opzettelijk niet voeren, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, gepleegd door een rechtspersoon waaraan verdachte feitelijk leiding heeft gegeven;
feit 4 subsidiair
het misdrijf:
medeplegen van opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten 2 primair, 3 primair en 4 subsidiair.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht bij een eventuele strafoplegging rekening te houden met onder meer de gezondheidssituatie van verdachte en te volstaan met oplegging van een taakstraf in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf, een en ander onder aftrek van de tijd die in verzekering is doorgebracht.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich als feitelijk leidinggever van een tweetal ondernemingen schuldig gemaakt aan belastingfraude met omzetbelasting door opzettelijk onjuiste belastingaangiften te doen en bovendien geen adequate administratie te voeren. Als gevolg hiervan heeft verdachte te weinig omzetbelasting afgedragen. De rechtbank begroot dit nadeel op minimaal € 267.000,--.
Bij belastingheffing zijn in het algemeen gewichtige gemeenschapsbelangen betrokken. Met belastingheffing wordt immers beoogd de Staat der Nederlanden middelen te verschaffen die voor de taakvervulling van de Staat noodzakelijk zijn. Verdachte heeft door zijn handelwijze deze belangen geschonden. Dergelijk strafbaar gedrag leidt er uiteindelijk toe dat bonafide belastingplichtigen meer belasting moeten betalen. Voorts is het voor een goede werking van het systeem voor de heffing van omzetbelasting essentieel dat uitgegaan kan worden van de betrouwbaarheid, juistheid en volledigheid van de aangiften. Door aangiften te doen die niet stroken met de werkelijkheid wordt het systeem van de heffing van omzetbelasting ondergraven. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Blijkens een verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie is verdachte niet eerder veroordeeld wegens strafbare feiten. Daarnaast houdt de rechtbank rekening bij de strafoplegging met de broze gezondheidstoestand van verdachte en met de straffen die aan zowel [bedrijf 1] en de Maatschap zijn opgelegd zijnde een geldboete van
respectievelijk € 83.000,-- en € 50.000,--.
Hoewel gelet op de hoogte van het benadelingsbedrag een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in de rede zou liggen, acht de rechtbank, gelet op de gezondheid en het blanco strafblad van verdachte en het gegeven dat hij, via zijn ondernemingen, reeds in zijn vermogen wordt getroffen, in dit specifieke geval een taakstraf voor de duur van 120 uren passend en geboden. Ter voorkoming van recidive acht de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met een proeftijd van twee jaren eveneens op zijn plaats.
7.4
De inbeslaggenomen voorwerpen
De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van de aan hem toebehorende op de beslaglijst vermelde administratie, aangezien deze administratie niet vatbaar is voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en het belang van strafvordering zich niet tegen teruggave verzet.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47 en 57 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
geldigheid van de dagvaarding
- verklaart de tenlastelegging partieel nietig voor wat betreft het onder 4 primair ten laste gelegde;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 primair, 2 primair, 3 primair en 4 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 primair, 2 primair, 3 primair en 4 subsidiair meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart dat het onder 1 primair bewezenverklaarde geen strafbaar feit oplevert en ontslaat verdachte op dat onderdeel van alle rechtsvervolging;
- verklaart het onder 2 primair, 3 primair en 4 subsidiair bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 2 primair
het misdrijf:
opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, gepleegd door een rechtspersoon waaraan verdachte feitelijk leiding heeft gegeven, meermalen gepleegd;
feit 3 primair
het misdrijf:
ingevolge de belastingwet verplicht zijnde tot het voeren van een administratie overeenkomstig de daaraan bij of krachtens de belastingwet gestelde eisen en een zodanige administratie opzettelijk niet voeren, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, gepleegd door een rechtspersoon waaraan verdachte feitelijk leiding heeft gegeven;
feit 4 subsidiair
het misdrijf:
medeplegen van opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 2 primair, 3 primair en 4 subsidiair bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
120 uren;
- beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
60 dagen;
- beveelt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf in mindering wordt gebracht, waarbij als maatstaf geldt dat voor de eerste 60 in verzekering of voorlopige hechtenis doorgebrachte dagen, twee uren en voor de resterende dagen één uur per dag aftrek plaatsvindt;
- veroordeelt verdachte verder tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
zes maanden;
- bepaalt dat deze gevangenisstraf
in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van twee jarende navolgende voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
de inbeslaggenomen voorwerpen
- gelast de teruggave van de inbeslaggenomen administratie aan verdachte.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.M.F. Schreurs, voorzitter, mr. H. Stam en mr. M. Aksu, rechters, in tegenwoordigheid van H.J. Veldhuis, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 26 november 2018.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s zijn dit pagina’s uit het dossier van de Belastingdienst/FIOD met nummer 58336. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Een geschrift zijnde een uittreksel van de Kamer van Koophandel d.d. 30 augustus 2016
3.Een geschrift zijnde een uittreksel van de Kamer van Koophandel d.d. 30 augustus 2016
4.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 12 november 2018;
5.Proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 1] d.d. 4 januari 2017 (V-002-1 blz. 191);
6.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 26 maart 2018;
7.Geschriften zijnde overzichten uit IKB van de door [bedrijf 1] m.b.t. tot jaren 2008 tot en met 2013 ingediende aangiften omzetbelasting (DOC-071 t/m DOC082 blz. 588 t/m 606);
8.Verhoor van de getuige [getuige 2] d.d. 13 oktober 2016 (G-001-01 blz. 258);
9.Aanvangsproces-verbaal opgemaakt door de verbalisant [verbalisant] d.d. 26 juli 2017 (AMB-001 blz. 78 en 79);
10.Een geschrift zijnde de Jaarrekening [bedrijf 1] over 2010 (zie DOC-017, blz. 515);
11.Geschriften zijnde de Jaarrekening [bedrijf 1] over 2010 (zie DOC-017, blz. 515) en de Jaarrekening [bedrijf 1] over 2013 (zie DOC-010, blz. 386), in samenhang bezien;
12.Een geschrift zijnde de Jaarrekening [bedrijf 1] over 2011 (zie DOC-008, blz. 315);
13.Een geschrift zijnde de Jaarrekening [bedrijf 1] over 2011 (zie DOC-008, blz. 315);
14.Een geschrift zijnde de Jaarrekening [bedrijf 1] over 2012 (zie DOC-009, blz. 352);
15.Een geschrift zijnde de Jaarrekening [bedrijf 1] over 2013 (zie DOC-010, blz. 386);
16.Een geschrift zijnde een rekening van [bedrijf 2] gericht aan [naam 1] d.d. 28 mei 2010 (DOC-025 blz. 531 en 532);
17.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 26 maart 2018
18.Geschriften zijnde een e-mailbericht d.d. 14 juli 2012 (DOC-022, blz. 524) en een brief d.d. 21 januari 2013 (DOC-070, blz. 584)
19.Geschriften zijnde een besprekingsverslag van 26 juni 2014 (CD-01-01-005, blz. 152), een e-mailbericht d.d. 13 november 2015 (DOC-066, blz. 579) en een e-mailbericht d.d. 24 november 2015 (DOC-069, blz. 583)
20.Verhoor van de getuige [getuige 3] d.d. 5 januari 2017 (G-002-1 blz. 262);
21.Een geschrift zijnde een e-mail van [bedrijf 4] aan [naam 3] d.d. 14 juli 2012 (DOC022 blz. 524);
22.Een geschrift zijnde een e-mail van verdachte d.d. 16 juli 2012 (DOC-023 blz. 527);
23.Verhoor van de getuige [getuige 2] d.d. 13 oktober 2016 (G-001-01, blz. 258);
24.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 12 november 2018.
25.Geschriften zijnde ingediende aangiftes Omzetbelasting van de Maatschap over de jaren 2010 t/m 2013 (DOC-079 t/m DOC-082 blz. 600 t/m 607);
26.Eindproces-verbaal opgemaakt door de verbalisant [verbalisant] d.d. 26 juli 2017 (AMB-001 blz. 38);
27.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 12 november 2018;
28.Verklaring van de getuige [getuige 4] afgelegd ter terechtzitting van 12 november 2018
29.Kamerstukken II 2009-2010, 32 128, nr. 3 (Memorie van Toelichting);
30.Kamerstukken II 2011-2012, 33 004, nr. 5 (Nota naar aanleiding van het Verslag);
31.Kamerstukken II 2011-2012, 33 004, nr. 3 (Memorie van Toelichting);