ECLI:NL:RBOVE:2018:5068

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
2 oktober 2018
Publicatiedatum
8 februari 2019
Zaaknummer
C/08/221598 / FT RK 18/844
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot vaststelling van een dwangakkoord wegens onvoldoende afloscapaciteit en weigering van schuldeiser

Op 2 oktober 2018 heeft de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek tot vaststelling van een dwangakkoord door [verzoeker]. Dit verzoek was ingediend op 13 augustus 2018, waarbij [verzoeker] een schuldregeling aan zijn schuldeisers had aangeboden. De rechtbank heeft het verzoek afgewezen, omdat het aangeboden percentage niet het uiterste was waartoe [verzoeker] financieel in staat moest worden geacht. De rechtbank oordeelde dat [verweerster], een van de schuldeisers, in redelijkheid kon weigeren in te stemmen met het akkoord, gezien de onevenredigheid tussen haar belang en dat van [verzoeker].

Tijdens de zitting op 18 september 2018 was [verzoeker] aanwezig, vergezeld van een vertegenwoordiger van Zuidweg & Partners. [verweerster] was niet ter zitting verschenen, maar had wel een verweerschrift ingediend. In dit verweerschrift werd betwist dat [verzoeker] enkel afhankelijk was van zijn arbeidsongeschiktheidsuitkering en werd gesteld dat hij ook andere inkomsten genereerde, die hij niet had vermeld in zijn verzoekschrift. De rechtbank heeft vastgesteld dat [verzoeker] onvoldoende bewijs heeft geleverd om zijn stelling te onderbouwen dat het aangeboden bedrag het uiterste was wat hij kon bieden.

De rechtbank concludeerde dat [verweerster] in redelijkheid tot haar weigering kon komen, gezien de omstandigheden en de informatie die zij had over de financiële situatie van [verzoeker]. Het verzoek tot vaststelling van het dwangakkoord werd dan ook afgewezen. De rechtbank zal in een afzonderlijk vonnis beslissen over het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Toezicht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer: C/08/221598 / FT RK 18/844
datum vonnis: 2 oktober 2018
Vonnis van de rechtbank Overijssel, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken, op het verzoek van:

[verzoeker] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [adres] ,
verzoeker, verder te noemen: [verzoeker] ,
tegen
de besloten vennootschap [verweerster] ,gevestigd te [vestigingsplaats 1] (gemeente Dinkelland), verweerster, verder te noemen: [verweerster] ,
gemachtigde mr. R.F.A. Rorink, advocaat te Hardenberg

Het procesverloop

[verzoeker] heeft op 13 augustus 2018 een verzoekschrift ex artikel 287a Faillissementswet (dwangakkoord) ingediend. Gelijktijdig heeft [verzoeker] een verzoekschrift ingediend tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling dat is geregistreerd onder nummer 221599 / FT RK 18/845.
Van [verweerster] is op 17 september 2018 een verweerschrift (met bijlagen) ontvangen.
Het verzoek tot vaststelling van een dwangakkoord is behandeld ter zitting van
18 september 2018, waar [verzoeker] is verschenen, vergezeld van mevrouw [B] , werkzaam bij Zuidweg & Partners te Drachten . [verweerster] is, met bericht van verhindering, niet ter zitting verschenen.
Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
Het vonnis is bepaald op vandaag.

De beoordeling van het verzoek en de motivering van de beslissing

De feiten
[verzoeker] heeft met behulp van Zuidweg & Partners te Drachten (hierna: Zuidweg) aan de schuldeisers een schuldregeling aangeboden tegen finale kwijting. Dit aanbod houdt – samengevat – in dat gedurende een periode van zesendertig maanden de afloscapaciteit van [verzoeker] wordt gereserveerd. Op basis van de ten tijde van het verzoekschrift bestaande situatie is een prognose gemaakt waaruit blijkt dat in de komende zesendertig maanden € 451,38 per maand kan worden gereserveerd. Hierbij is uitgegaan van de inkomsten die [verzoeker] ontvangt uit zijn arbeidsongeschiktheidsuitkering van € 2.014,84 per maand. De kosten van de beheerrekening bedragen € 6,-- per maand met een maximale looptijd van zesendertig maanden. Deze kosten worden van de gespaarde bedragen ingehouden.
Het uitkeringspercentage is thans geprognosticeerd op 8,71% voor de concurrente schuldeisers, maar het kan hoger of lager zijn, afhankelijk van de werkelijke stand van zaken.
Met de Coöperatieve Rabobank Noord en West Twente U.A., gevestigd te Almelo, is een overeenkomst niet-invordering gesloten waarbij de bank heeft verklaard dat de restantvordering van € 1.816.350,-- (onder ontbindende voorwaarden) buiten invordering wordt gesteld.
De ten behoeve van het dwangakkoord geïnventariseerde schuldenlast bedraagt € 163.874,43 (8 augustus 2018). [verweerster] heeft, met een schuldvordering van € 60.806,25, geweigerd in te stemmen met het akkoord. De schuldvordering van [verweerster] vertegenwoordigt 37,11% van de totale schuldenlast van € 163.874,43 (8 augustus 2018).
[verweerster] heeft haar weigering gemotiveerd.
Het standpunt van [verweerster]
heeft in het verweerschrift (met bijlagen) het navolgende aangevoerd. [verzoeker] doet ten aanzien van de feiten voorkomen momenteel enkel inkomsten te hebben wegens een arbeidsongeschiktheidsverzekering en daarmee een beperkte afloscapaciteit. [verweerster] betwist dit. Ter onderbouwing hiervan heeft [verweerster] een kopie van een krantenbericht uit 2016 overgelegd, waaruit blijkt dat [verzoeker] ’s nachts werkzaam is als taxibuschauffeur bij het familiebedrijf [C] . [verweerster] veronderstelt dat dergelijke nachtelijke ritten niet zonder vergoeding zullen plaatsvinden. In elk geval zijn deze ritten op geld waardeerbare prestaties. Opvallend is in elk geval dat [verzoeker] zulks in zijn persoonlijke relaas bij het verzoekschrift voor de wettelijke schuldsaneringsregeling onvermeld laat, aldus [verweerster] .
Voorts heeft [verweerster] een aantal bescheiden overgelegd die betrekking hebben op het bedrijf Scuderiasports B.V. uit Manderveen, een onderneming gevestigd op het woonadres van de ouders van [verzoeker] , gelegen naast het voormalige pand van [verzoeker] . De ouders van [verzoeker] , beiden ongeveer 80 jaar oud, zijn ingeschreven als de formele bestuurders van Scuderiasports B.V. en [C] B.V. Beide B.V.’s hebben blijkens de inschrijving in de KvK geen personeel. [verzoeker] zelf blijkt naar eigen zeggen als founder en commercieel directeur van Scuderiasport daar al sinds 2010 de directie te voeren. Ook dit laat [verzoeker] onvermeld in zijn verzoekschriften.
In een artikel in het motorblad Motoplus uit februari 2018 geeft [verzoeker] hoog op van zijn importeurschap van het motorhelmenmerk CMS Helmets. [verzoeker] blijkt daarbij zijn bekendheid als succesvol motorcoureur uit het verleden te vermarkten. In januari 2018 stond [verzoeker] in het blad Racesport zijn verhaal te doen als sponsor van het racetalent [D] . Als bekend, gaat in de wereld van het racen het grote geld om. De afgelopen jaren kwam [verzoeker] in het nieuws als manager van motorcoureur [E] en als organisator van Classic GP Parade te Tubbergen (eveneens 2014), en als actief commissielid bij diverse Carnavalsverenigingen.
Volgens [verweerster] suggereert [verzoeker] ten onrechte dat zijn leven in het teken staat van arbeidsongeschiktheid. Hij laat relevante activiteiten die op geld waardeerbaar zijn onvermeld. Tevens toont [verzoeker] niet aan de schuldeisers naar behoren over zijn privéomstandigheden te hebben geïnformeerd. Nu [verzoeker] in staat blijkt werkzaamheden te verrichten, is niet door hem aangetoond dat de aangeboden bedragen het uiterste is wat hij kan aanbieden. [verweerster] weerspreekt, kortom, gemotiveerd dat het aanbod het uiterste is waartoe [verzoeker] in staat moet worden geacht. Wat [verweerster] betreft heeft zij meer belang bij het aanzien van de kwestie en de mogelijkheid dat zij een hoger bedrag zal ontvangen van [verzoeker] , dan akkoord (moeten) gaan met wat [verzoeker] thans aanbiedt tegen finale kwijting.
[verweerster] heeft haar standpunt onderbouwd middels de bij het verweerschrift gevoegde bijlagen.
Het verzoek en de toelichting van en namens [verzoeker]
heeft de rechtbank verzocht de weigerende schuldeiser te bevelen in te stemmen met de aangeboden schuldregeling. De aangeboden schuldregeling is een prognoseakkoord, gebaseerd op de inkomenssituatie gedurende drie jaren. De afloscapaciteit van [verzoeker] is gebaseerd op inkomsten uit een arbeidsongeschiktheidsverzekering, uitgekeerd door De Amersfoortse. Hij heeft daarmee een inkomen van € 2.014,84, inclusief vakantiegeld en een beslagvrije voet plus nominaal bedrag en overheveling van € 1.563,46 per maand. Daarmee heeft [verzoeker] een afloscapaciteit van € 451,38 per maand.
[verzoeker] is ex-ondernemer. De ondernemingen, te weten besloten vennootschap “ [F] B.V.”, opgeheven sinds 1 oktober 2014 (faillissement opgeheven wegens gebrek aan baten), eenmanszaak “ [G] ”, opgeheven sinds 31 december 2007 en vennootschap onder firma “ [I] ”, opgeheven sinds 17 juli 2009, zijn uitgeschreven bij de Kamer van Koophandel. [verzoeker] is in privé aansprakelijk gesteld door diverse partijen. Na de verkoop van divers onroerend goed is een vaststellingsovereenkomst met de Rabobank opgesteld waarin is vastgesteld dat niet meer ingevorderd zal worden tenzij de wettelijke schuldsaneringsregeling of faillissement wordt uitgesproken. Deze overeenkomst is afgesloten voor een bedrag van ruim € 1.800.000,--. Namens [verzoeker] is ter zitting bevestigd dat het hier gaat om een definitieve overeenkomst.
Volgens [verzoeker] is het aanbod dat hij aan de schuldeisers heeft gedaan in de huidige situatie het uiterste waartoe hij financieel in staat moet worden geacht.
[verzoeker] heeft ter zitting over Scuderiasports B.V. desgevraagd verklaard dat deze B.V. van zijn moeder is en dat in de B.V. geen activiteiten plaatsvinden en/of geldstromen zijn. Wel wordt aangifte via de accountant gedaan. Het onroerend goed van zijn ouders is in deze bv’s ondergebracht. Enkel daarvoor zijn ook de BV’s toentertijd opgericht. Desgevraagd heeft [verzoeker] ontkend dat Scuderiasports B.V. er in 2010 ook al was en dat hij daar sindsdien de directie voert. Dat dit wel zo op zijn linkedIn pagina staat (productie 3 bij het verweerschrift) betreft volgens [verzoeker] een tikfout.
[verzoeker] heeft ter zitting voorts desgevraagd verklaard dat hij geen importeur is van het motorhelmenmerk CMS Helmets. Het klopt wel dat hij inderdaad in genoemde tijdschrift artikelen als zodanig staat vermeld. [verzoeker] genereert hier echter geen inkomsten mee, naar eigen zeggen. [verzoeker] is in 2013 in Brussel gestart met de opleiding sportmarketeer. Volgens [verzoeker] gaat het om een stageopdracht. De stageopdracht zou in januari 2018 zijn gestart. [verzoeker] heeft contact met meerdere leveranciers. Hij koopt nog geen helmen in. Hij is de markt nog aan het onderzoeken. Het onderzoeken van de markt is zijn stage-opdracht.
Wat betreft het optreden als manager van motorcoureurs, heeft [verzoeker] verklaard dat zijn hobby motorrijden is. Daarom komt hij vaak op het circuit. Volgens [verzoeker] kun je in de motorsport geen geld verdienen. Deze sport kost alleen maar geld.
[verzoeker] heeft ten aanzien van de nachtelijke werkzaamheden als taxibuschauffeur bij het familiebedrijf [verzoeker] Automotive verklaard dat hij niet eens de papieren heeft om op een bus te mogen rijden. Volgens [verzoeker] weet [verweerster] exact hoe alles reilt en zeilt in het bedrijf omdat [verweerster] de huisaccountant is geweest.
De overwegingen van de rechtbank
Gelet op het bepaalde in artikel 287a Faillissementswet (Fw) kan een verzoek als het onderhavige slechts worden toegewezen als [verweerster] in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de door [verzoeker] aangeboden schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van [verzoeker] of van de overige schuldeisers die door die weigering worden geschaad.
Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om instemming met een schuldregeling, inhoudende dat de vordering niet voor honderd procent wordt voldaan, te weigeren. Nu [verweerster] volgens het prognoseakkoord mogelijk slechts 8,71% van haar totale vordering uitgekeerd zal krijgen, staat haar belang vast.
Het voornaamste verweer is dat het aangeboden percentage niet het uiterste is waartoe [verzoeker] financieel gezien in staat moet worden geacht.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit de bij het verweerschrift overgelegde producties volgt dat [verzoeker] naast zijn arbeidsongeschiktheidsuitkering werkzaamheden verricht die mogelijk op geld waardeerbaar zijn. Zo staat op Linkedin.com dat hij vanaf maart 2010 tot en met heden ‘8 jaar 7 maanden’ founder – commercieel directeur is van Scuderiasports B.V.
Dat het bij de vermelding van het jaar 2010 zou gaan om een tikfout, acht de rechtbank niet aannemelijk. Dat hiermee geen inkomsten worden gegenereerd heeft [verzoeker] niet onderbouwd. [verzoeker] geen inzage gegeven in de financiële administratie van de onderneming.
Daarnaast volgt uit een artikel over Scuderiasports in het motorblad Motoplus uit februari 2018 dat [verzoeker] hoog opgeeft van zijn importeurschap van het motorhelmenmerk CMS Helmets. [verzoeker] blijkt daarbij zijn bekendheid als succesvol motorcoureur uit het verleden te vermarkten. Dat hij geen importeur is, maar dit slechts een stage-opdracht betreft voor een opleiding die hij volgt, heeft hij evenmin onderbouwd en acht de rechtbank niet aannemelijk.
Voorts stond [verzoeker] in januari 2018 in het blad Racesport zijn verhaal te doen als sponsor van het racetalent [D] en kwam hij de afgelopen jaren in het nieuws als manager van motorcoureur [E] en als organisator van Classic GP Parade te Tubbergen (2014). Volgens [verzoeker] heeft hij hiermee geen geld verdiend. [verzoeker] onderbouwt ook dit echter niet.
De rechtbank is van oordeel dat [verzoeker] de stelling van [verweerster] dat het aangeboden percentage niet het uiterste is waartoe [verzoeker] financieel gezien in staat moet worden geacht, onvoldoende heeft weersproken. Hierbij weegt tevens mee dat [verzoeker] ter zitting zelf heeft verklaard dat [verweerster] overal van af weet omdat [verweerster] de huisaccountant is geweest.
Geconcludeerd dient dan te worden dat [verweerster] in redelijkheid tot weigering van instemming met de door [verzoeker] aangeboden schuldregeling heeft kunnen komen. Het verzoek wordt dan ook afgewezen.
Op het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling zal bij afzonderlijk vonnis worden beslist.

De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek tot vaststelling van een dwangakkoord af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. Marsman, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 oktober 2018 in tegenwoordigheid van de griffier.