In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, op 18 december 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de heffingsambtenaar van de gemeente Hellendoorn over de onroerende-zaakbelasting (OZB) voor een object dat door eiseres als woning werd gekwalificeerd. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een aanslag onroerende-zaakbelasting die was opgelegd voor het object, dat door de gemeente was aangemerkt als niet-woning. De aanslag was gebaseerd op een WOZ-waarde van € 3.520.000,-, wat resulteerde in een belastingaanslag van € 9.768,-. Eiseres stelde dat meer dan 70% van de WOZ-waarde betrekking had op delen die dienstbaar zijn aan woondoeleinden, en dat de aanslag ten onrechte was berekend naar het tarief voor niet-woningen.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gevoerd op 5 oktober 2018, waarbij eiseres werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde en een taxateur. De gemeente werd vertegenwoordigd door de heffingsambtenaar en een taxateur. Na het sluiten van het onderzoek heeft de rechtbank de feiten en argumenten van beide partijen gewogen. De rechtbank oordeelde dat het object inderdaad als woning moest worden gekwalificeerd, waardoor het lagere woningtarief van toepassing was. De rechtbank heeft de uitspraak op bezwaar vernietigd en de OZB-aanslag verlaagd naar € 5.167,36.
Daarnaast heeft de rechtbank verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die zijn vastgesteld op € 2.892,-. De uitspraak is openbaar uitgesproken door mr. J.W.M. Bunt, met H. Blekkenhorst als griffier. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.