Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
[verzoeker] ,
Het procesverloop
De beoordeling
- Belastingdienst, € 7.287,- (2013), € 5.522,- (2015) en € 1.806,- (2015);
- Florius, € 109.339,68 (2015);
- Interbank, € 29.037,20 (2009).
Rechtbank Overijssel
Op 20 september 2018 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een zaak betreffende de verzoeken van [verzoeker] en [verzoekster] tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling. De verzoekers, die getrouwd zijn in gemeenschap van goederen, hebben een aanzienlijke schuldenlast van € 161.528,75. [verzoeker] ontvangt een IOAW-uitkering van € 1.333,78 per maand, terwijl [verzoekster] geen inkomsten heeft. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoekers al sinds 2008 financiële problemen ondervinden en in 2015 een ontslagvergoeding van € 25.000,- hebben ontvangen, waarvan zij een groot deel hebben besteed aan de aankoop van een Yurt met toebehoren, in plaats van hun schulden af te lossen.
Tijdens de zitting op 11 september 2018 hebben de verzoekers verklaard dat zij in het verleden leningen zijn aangegaan en dat hun eigen woning gedwongen is verkocht, wat heeft geleid tot een restschuld. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verzoekers niet te goeder trouw zijn geweest in hun financiële handelen, vooral gezien het feit dat zij de ontslagvergoeding niet hebben aangewend voor het aflossen van hun schulden. De rechtbank heeft de verzoeken afgewezen op grond van artikel 288, lid 1, aanhef en onder b, van de Faillissementswet (Fw). Bovendien heeft de rechtbank overwogen dat een beroep op de hardheidsclausule niet mogelijk was, aangezien de schulden niet voortvloeien uit verslavingsproblematiek of psychische problemen.
De rechtbank heeft de verzoeken van [verzoeker] en [verzoekster] afgewezen en hen gewezen op hun recht van hoger beroep, dat binnen acht dagen na de uitspraak kan worden ingesteld bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.