ECLI:NL:RBOVE:2018:5048

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
20 september 2018
Publicatiedatum
18 januari 2019
Zaaknummer
C/08/220969 / FT RK 18/774 en C/08/220912 / FT RK 18/775
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot schuldsaneringsregeling wegens niet te goeder trouw handelen ten aanzien van schulden

Op 20 september 2018 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een zaak betreffende de verzoeken van [verzoeker] en [verzoekster] tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling. De verzoekers, die getrouwd zijn in gemeenschap van goederen, hebben een aanzienlijke schuldenlast van € 161.528,75. [verzoeker] ontvangt een IOAW-uitkering van € 1.333,78 per maand, terwijl [verzoekster] geen inkomsten heeft. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoekers al sinds 2008 financiële problemen ondervinden en in 2015 een ontslagvergoeding van € 25.000,- hebben ontvangen, waarvan zij een groot deel hebben besteed aan de aankoop van een Yurt met toebehoren, in plaats van hun schulden af te lossen.

Tijdens de zitting op 11 september 2018 hebben de verzoekers verklaard dat zij in het verleden leningen zijn aangegaan en dat hun eigen woning gedwongen is verkocht, wat heeft geleid tot een restschuld. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verzoekers niet te goeder trouw zijn geweest in hun financiële handelen, vooral gezien het feit dat zij de ontslagvergoeding niet hebben aangewend voor het aflossen van hun schulden. De rechtbank heeft de verzoeken afgewezen op grond van artikel 288, lid 1, aanhef en onder b, van de Faillissementswet (Fw). Bovendien heeft de rechtbank overwogen dat een beroep op de hardheidsclausule niet mogelijk was, aangezien de schulden niet voortvloeien uit verslavingsproblematiek of psychische problemen.

De rechtbank heeft de verzoeken van [verzoeker] en [verzoekster] afgewezen en hen gewezen op hun recht van hoger beroep, dat binnen acht dagen na de uitspraak kan worden ingesteld bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Toezicht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: C/08/220969 / FT RK 18/774 en C/08/220912 / FT RK 18/775
Datum uitspraak: 20 september 2018
Vonnis van de rechtbank Overijssel, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken, op het verzoek van:

[verzoeker] ,

geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats] ,
en
[verzoekster] ,
geboren op [geboortedatum 2] te [geboorteplaats] ,
beiden wonende te [woonplaats] , [adres] ,
verzoekers, verder ook te noemen: [verzoeker] en [verzoekster] .
Bij beschikkingen van deze rechtbank van 14 juli 2016 is over alle goederen, die toebehoren of zullen toebehoren aan [verzoeker] en [verzoekster] , bewind ingesteld, waarbij Schulphulp Oost Nederland B.V., gevestigd te Hengelo, tot (beschermings)bewindvoerder is benoemd.

Het procesverloop

[verzoeker] en [verzoekster] hebben een verzoekschrift ingediend tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling.
De verzoeken zijn behandeld ter terechtzitting van 11 september 2018, waar [verzoeker] en [verzoekster] zijn verschenen, vergezeld de heren [X] en [Z] , werkzaam bij Schuldhulp Oost Nederland B.V. te Hengelo. Van de behandeling heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
Het vonnis is bepaald op vandaag.

De beoordeling

De feiten
[verzoeker] en [verzoekster] zijn getrouwd in gemeenschap van goederen. [verzoeker] ontvangt een IOAW-uitkering van € 1.333,78 per maand. [verzoekster] heeft geen inkomsten.
De schuldenlast van [verzoeker] en [verzoekster] bedraagt volgens het verzoekschrift in totaal
€ 161.528,75, waaronder de volgende schulden:
  • Belastingdienst, € 7.287,- (2013), € 5.522,- (2015) en € 1.806,- (2015);
  • Florius, € 109.339,68 (2015);
  • Interbank, € 29.037,20 (2009).
De – zakelijk weergegeven – toelichting van [verzoeker] en [verzoekster]
[verzoeker] en [verzoekster] hebben ter zitting desgevraagd bevestigd dat zij in 2008 al financiële problemen hadden. In 2009 zijn zij weer een nieuwe lening aangegaan waarvan zij schulden hebben betaald en onder meer de goten en riolering van de eigen woning hebben vernieuwd. In 2015 is de eigen woning gedwongen verkocht, waardoor een restschuld is ontstaan.
[verzoekster] heeft ter zitting verder desgevraagd verklaard dat zij in 2015 van haar toenmalige werkgever een ontslagvergoeding heeft ontvangen van € 25.000,-. [verzoeker] en [verzoekster] hebben daarvan een Yurt met toebehoren gekocht. In totaal is ruim € 20.000,- aan de Yurt met toebehoren besteed. Het resterende bedrag is gebruikt om de leningen bij vrienden en kennissen af te betalen.
De overwegingen van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende aannemelijk geworden dat [verzoeker] en [verzoekster] ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van hun schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend te goeder trouw zijn geweest. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting blijkt dat [verzoeker] en [verzoekster] al vanaf 2008 aanzienlijke schulden hebben, waaronder schulden aan Interbank, de Belastingdienst en Florius. Desondanks hebben zij de in 2015 ontvangen ontslagvergoeding van € 25.000,- voor in totaal € 20.000,- aangewend voor de aanschaf van de Yurt met toebehoren. Het resterende bedrag is aangewend om schulden af te betalen bij vrienden en kennissen. Indien zij het volledige bedrag van € 25.000,- hadden aangewend voor de aflossing van hun schulden was hun totale schuldenlast van € 161.528,75 ruim € 20.000,- lager geweest. Wellicht hadden zij hun schuldeisers zelfs een akkoord kunnen bieden. Thans is de ontslagvergoeding weloverwogen voor het overgrote deel aangewend voor de aankoop van de Yurt met toebehoren. Daarmee is vast komen te staan dat [verzoeker] en [verzoekster] ten aanzien van het onbetaald laten van hun schulden niet te goeder trouw zijn geweest.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verzoeken moeten worden afgewezen op grond van artikel 288, lid 1, aanhef en onder b, Faillissementswet (Fw).
Een beroep op de hardheidsclausule van artikel 288, lid 3, Fw hebben [verzoeker] en [verzoekster] niet gedaan. Ambtshalve overweegt de rechtbank dat [verzoeker] en [verzoekster] , indien zij dit beroep wel hadden gedaan, niet op grond van deze hardheidsclausule tot de wettelijke schuldsaneringsregeling hadden kunnen worden toegelaten, nu de schulden niet voortvloeien uit verslavingsproblematiek of psychische problemen. Ook overigens ziet de rechtbank geen aanleiding de hardheidsclausule toe te passen. Dit klemt temeer nu zowel uit de ingezonden eigen toelichting als uit de verklaring ter zitting naar voren komt dat de aanschaf van de Yurt met toebehoren een weloverwogen keuze van [verzoeker] en [verzoekster] is geweest teneinde zo dicht mogelijk bij de natuur te leven.

De beslissing

de rechtbank:
wijst de verzoeken af.
Gewezen door mr. E. Venekatte, lid van genoemde kamer, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 september 2018, in tegenwoordigheid van de griffier.
De schuldenaar heeft gedurendeacht dagen na de dag van deze uitspraakhet recht van hoger beroep. Het hoger beroep kan uitsluitend worden ingesteld bij door een advocaat ondertekend verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.