4.2Het oordeel van de rechtbank
[Uitzendburo] BV (verder te noemen: Uitzendburo) is volgens het uittreksel van de Kamer van Koophandel op 18 juli 1996 opgericht en hield zich bezig met het exploiteren van een uitzendbureau. Verdachte was sinds 21 juli 2000 algemeen directeur en bestuurder en hij was naast drie andere aandeelhouders voor 49% aandeelhouder.
Medeverdachte [medeverdachte 1] (verder te noemen: [medeverdachte 1] ) stond sinds 29 januari 2013 bij de Kamer van Koophandel geregistreerd als aandeelhouder. Deze registratie is echter teruggedraaid omdat de aandelenoverdracht naar [medeverdachte 1] niet is doorgegaan in verband met het feit dat een medeaandeelhouder onbereikbaar was.
Uitzendburo is op 18 juni 2013 failliet verklaard waarbij mr. M.A. Pasma tot curator is aangesteld.
[Industrieservice] BV (verder te noemen: Industrieservice) is volgens het uittreksel van de Kamer van Koophandel op 22 augustus 2008 opgericht. Verdachte was tot 29 januari 2013 100% aandeelhouder en bestuurder van Industrieservice.
Vanaf 29 januari 2013 is [medeverdachte 1] 100% aandeelhouder en bestuurder van Industrieservice.
Industrieservice is op 17 december 2013 failliet verklaard waarbij mr. R.G.A. Luinstra tot curator is aangesteld.
Administratiekantoor [bedrijf 3] van medeverdachte [medeverdachte 2] (verder te noemen: [medeverdachte 2] ) staat ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel onder de handelsnaam Maatschap [bedrijf 4] . Administratiekantoor [bedrijf 3] was ten tijde van het faillissement van Uitzendburo en Industrieservice de boekhouder van beide bedrijven. Bij de doorzoeking op 26 mei 2015 zijn op de zolder van de privéwoning van [medeverdachte 2] fysieke administratieve stukken, een USB-stick met administratie en het ketendossier van Uitzendburo en Industrieservice over het jaar 2012 aangetroffen.
Ten aanzien van de feiten 1, 3 en 6
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van deze feiten op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte deze feiten heeft bekend – conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen.
- Een geschrift zijnde de aangifte van de curator mr. M.A. Pasma van 5 december 2014 (AG-001 blz. 245 en volgende);
- Een geschrift zijnde de aangifte van de curator mr. R.G.A. Luinstra van 8 december 2014 (AG-002 blz. 308 en volgende);
- Een geschrift zijnde het uittreksel van de Kamer van Koophandel betreffende [Uitzendburo] BV d.d. 10 april 2015 (DOC-001 blz. 569 en volgende);
- Een geschrift zijnde het uittreksel van de Kamer van Koophandel betreffende [Industrieservice] BV d.d. 3 april 2015 (DOC-002 blz. 576 en volgende);
- Een geschrift zijnde een brief van de Belastingdienst gericht aan [Industriemontage] BV d.d. 7 november 2013 (DOC-049, blz. 665);
- Het proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 19 augustus 2015 (V-001-02 blz. 467);
- Het proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 20 augustus 2015 (V-001-03 blz. 473 en 476);
- Het proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 21 augustus 2015 (V-001-04 blz. 482, 483 en 484).
Ten aanzien van de feiten 2 en 4
Artikel 15i, eerste lid van boek 3 Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt: Een ieder die een bedrijf of zelfstandig een beroep uitoefent, is verplicht van zijn vermogenstoestand en van alles betreffende zijn bedrijf of beroep, naar de eisen van dat bedrijf of beroep, op zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde zijn rechten en verplichtingen kunnen worden gekend.
Daarnaast is iedere ondernemer wettelijk verplicht de administratie zeven jaar te bewaren. Bij het voeren van een deugdelijke boekhouding, als bedoeld in de hiervoor weergegeven bepalingen uit het BW, gaat het in ieder geval om basisgegevens als:
- het grootboek;
- de debiteuren- en crediteurenadministratie;
- de voorraadadministratie;
- de in- en verkoopadministratie;
- de loonadministratie (bij personeel).
Degenen die aan deze administratieve verplichtingen zijn onderworpen, worden geacht te weten dat de administratie een leidraad is voor financieel verantwoord handelen en dat als in geval van een faillissement de curator niet kan beschikken over een deugdelijke administratie, dit benadeling van de (faillissements-)schuldeisers met zich meebrengt.
Verdachte was bestuurder en aandeelhouder van Uitzendburo. Tot 29 januari 2013 was [verdachte] ook aandeelhouder van Industrieservice. Ten aanzien van Industrieservice heeft de opvolgend aandeelhouder [medeverdachte 1] verklaard dat hij in opdracht van verdachte als katvanger zou fungeren, dat daarom de aandelen aan hem zijn overgedragen, dat hem door verdachte was verteld dat Industrieservice uiteindelijk failliet zou worden verklaard en dat [medeverdachte 1] zelf niets heeft gedaan binnen Industrieservice.
De getuige [getuige] heeft voorts bij de Belastingdienst/FIOD verklaard dat verdachte de feitelijke baas was van deze vennootschap.
Voor zover het verwijt ziet op de bewaar- en afgifteverplichting van de administratie na de overdracht van Industrieservice aan [medeverdachte 1] , overweegt de rechtbank dat die verplichting in beginsel rust op de bestuurder die op het moment van het faillissement (formeel) bestuurder is van de rechtspersoon. Dit is echter anders als de voormalig bestuurder een zogeheten katvanger naar voren heeft geschoven als opvolgend bestuurder, terwijl hij de zeggenschap binnen de rechtspersoon feitelijk zelf heeft behouden. In dat geval blijft de oude bestuurder (in casu verdachte) verantwoordelijk voor het bijhouden en de afgifte van de administratie van de vennootschap.
Nadat Uitzendburo en Industrieservice in staat van faillissement zijn verklaard, is verdachte gevraagd om de administratie van Uitzendburo en Industrieservice aan de curator te verstrekken. Verdachte heeft volgens beide curatoren tegenover hen verklaard niet meer over de administratie van de failliete rechtspersonen te beschikken. Bij de Belastingdienst/FIOD heeft verdachte daarover onder meer verklaard dat [medeverdachte 1] bij hem langs is geweest en daar een gedeelte van de papieren administratie van de desbetreffende rechtspersonen van hem heeft gekregen. Volgens verdachte was dat voordat hij en [medeverdachte 1] naar de notaris zijn geweest voor de overdacht van de voornoemde BV’s. Verdachte heeft verder verklaard dat hij een USB-stick met digitale gegevens bij de notaris aan [medeverdachte 1] heeft gegeven en dat de rest van de administratie zich bij [medeverdachte 2] op kantoor bevond. [medeverdachte 2] zou dat aan [medeverdachte 1] afgeven.
In de bij de boekhouder aangetroffen administratie is een document aangetroffen, gedateerd januari 2013 en ondertekend door [medeverdachte 1] , waarin staat dat [medeverdachte 1] de gehele boekhouding en administratie van Uitzendburo en Industrieservice heeft ontvangen. [medeverdachte 1] heeft erkend dat hij deze verklaring heeft ondertekend, terwijl hij in werkelijkheid helemaal geen administratie van Uitzendburo en Industrieservice had ontvangen. Die verklaring van [medeverdachte 1] vindt steun in het dossier.
De rechtbank schuift de verklaring van verdachte dat hij alle administratie aan [medeverdachte 1] had verstrekt, dan ook als ongeloofwaardig ter zijde. Naast het hiervoor overwogene neemt de rechtbank in dit verband mede in overweging verdachtes verklaring dat hij zich ten aanzien van de in voornoemde rechtspersonen bevindende activa schuldig heeft gemaakt aan faillissementsfraude en dat dit te maken had met het feit dat hij door zijn ziekte nog maar twee jaar te leven had, het daarom financieel nog goed wilde hebben en dat hij van de opbrengst van de fraude goed heeft geleefd.
Uiteindelijk hebben de curatoren geen administratie van Uitzendburo en Industrieservice gekregen van verdachte, noch van medeverdachte [medeverdachte 1] . Hierdoor hebben de curatoren niet kunnen controleren of er (meer) baten in deze faillissementen waren, en meer in zijn algemeenheid de rechten en verplichtingen van Uitzendburo en Industrieservice niet kunnen vaststellen, waardoor de rechten van de schuldeisers zijn verkort.
Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan Uitzendburo en Industrieservice terzake van het niet voldoen aan de op hen rustende verplichting ten opzichte van het voeren, bewaren en het – na aanmaning door de curator – tevoorschijn brengen van een administratie ingevolge artikel 15i, eerste lid, van boek 3 van het BW.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder 5 is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken. De rechtbank overweegt daartoe dat zich in het dossier geen bewijsmiddelen bevinden die aantonen dat [Beheer] BV zich wederrechtelijk goederen heeft toegeëigend. Derhalve is dit feit niet wettig en overtuigend bewezen.