Thans ligt voor de vraag of verdachte een perceel grond, kadastraal bekend onder gemeente Midwolda, [nummer 1] (het gemeentelijk depot) opzettelijk zonder vergunning heeft ontgrond, of dat heeft toegelaten zoals weergegeven onder het primair ten laste gelegde.
Op 1 september 2014 is door [naam 3] , medewerker van de Omgevingsdienst Groningen, aangifte gedaan van ontgronding op voormeld perceel (ter hoogte van [adres 2] te Midwolda) terwijl daarvoor geen vergunning was afgegeven. Dit zou zijn gebeurd in het kader van het zogeheten project “Blauwe Passage”.
Uiteindelijk is gebleken dat het ontgronden heeft plaatsgevonden door [bedrijf] .
Als uitvoerder namens (en in dienst van) [bedrijf] was [naam 2] op het project werkzaam. Hij heeft verklaard dat het gemeentelijk depot en Blauwe Passage als één werk werden gezien en dat ook een stuk land, aangeduid met de naam “Niemandsland”, tot dit werk behoorde en dus ook tot het gemeentelijk depot. Dit depot was volgens het bestek alleen bedoeld voor logistieke aan- en afvoer van grond (tussendepot).
[naam 2] heeft verklaard, en heeft dat ter terechtzitting als getuige nogmaals bevestigd, dat hij van verdachte de toestemming had verkregen dat er zand mocht worden geput uit dit depot.
[naam 2] verklaart voorts dat verdachte op de hoogte was van de ontgronding en met eigen ogen ook heeft gezien dat er onder het maaiveld ontgrond was. Dat er daadwerkelijk geput was blijkt ook uit de zogeheten dagrapporten waarin staat dat er vanaf 10 juni 2014 sprake was van “zandputten op gemeentedepot.”
Verdachte heeft verklaard bijna dagelijks op het werk aanwezig te zijn geweest. Hij ontkent opdrachten te hebben gegeven tot ontgronden. De formele contacten liepen volgens hem via [naam 1] en niet via [naam 2] die zich louter bezig hield met de aansturing van het personeel op de bouwplaats. Opdracht tot ontgronding heeft hij niet gegeven en daar kunnen ook geen misverstanden over zijn ontstaan, aldus verdachte tijdens het onderzoek ter terechtzitting.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte, die van de ontgronding op de hoogte was, minst genomen het ontgronden heeft toegestaan en aldus bewust aanvaard. Er is geen aanleiding te twijfelen aan de getuigenverklaringen van [naam 2] en de rechtbank ziet zich daarin overtuigd door de inhoud van het e-mailbericht van 25 juni 2014 waaruit kan worden geconcludeerd dat verdachte in elk geval op de hoogte was van de ontgronding op het depot.
Verdachte heeft behoudens het sturen van voornoemde e-mail geen actie ondernomen om een eind te maken aan deze illegale ontgronding.
De verklaring van verdachte dat hij eerst bij terugkeer van vakantie waarnam dat er sprake was geweest van ontgronding op het depot en pas toen op de hoogte kwam van dit handelen wordt gelogenstraft door informatie uit voormelde e-mail en het feit dat (blijkens de dagrapporten en het systeem [programma] ) al ver voor de vakantie van verdachte werd geput op het depot en dat dat dus ook op de bouwplaats zichtbaar was voor verdachte, die vrijwel dagelijks ter plekke was om onder meer de voortgang te bespreken. Verdachte wist ook van de afvoer en ontgronding op het depot.
Verdachte heeft, terwijl hij bekend was met de ontgronding door [bedrijf] op het gemeentelijk depot, niet, althans onvoldoende ingegrepen. De (inhoud van de) enkele e-mail d.d. 25 juni 2014 van verdachte aan [naam 1] terzake, acht de rechtbank niet alleen ambigue maar toch ook zeker onvoldoende om te kunnen gelden als een ondubbelzinnig, adequaat ingrijpen. Door dit nalaten waar ingrijpen was geboden, heeft verdachte op z’n minst bewust op de koop toegenomen (toegelaten) dat het betreffende perceel werd ontgrond.
Op basis van hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat hetgeen verdachte primair wordt ten laste gelegd als na te melden wettig en overtuigend kan worden bewezen.