ECLI:NL:RBOVE:2018:4964

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
21 december 2018
Publicatiedatum
21 december 2018
Zaaknummer
08-994562-17 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een ambtenaar voor overtreding van de Ontgrondingenwet

Op 21 december 2018 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 65-jarige man, die als ambtenaar betrokken was bij een project van de gemeente Oldambt. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk ontgronden van een perceel zonder de vereiste vergunning, in strijd met de Ontgrondingenwet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, als projectleider, op de hoogte was van de ontgrondingen die door een aannemer, [bedrijf], op het gemeentelijk depot werden uitgevoerd. Ondanks zijn kennis van de illegale activiteiten heeft de verdachte niet ingegrepen. De officier van justitie eiste een taakstraf, maar de rechtbank legde uiteindelijk een voorwaardelijke geldboete van 1000 euro op, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk had toegelaten dat zonder vergunning werd ontgrond, en dat hij daarmee de wet had overtreden. De uitspraak is gedaan na een zorgvuldige afweging van de feiten en omstandigheden, waarbij de rechtbank ook rekening hield met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige economische kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer 08-994562-17 (P)
Datum vonnis: 21 december 2018
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1953 in [geboorteplaats] ,
wonende te [adres 1] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 7 juni 2018 en 13 december 2018.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. D. van Ieperen en van hetgeen door verdachte en de raadsvrouw mr. M.P. Waninge, advocaat te Groningen, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, na wijziging van de tenlastelegging van 7 juni 2018, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte,
primair
al dan niet samen met anderen, en al dan niet als functioneel dader, een (deel van een) perceel opzettelijk zonder vergunning heeft ontgrond, dan wel heeft toegelaten dat werd ontgrond;
subsidiair
al dan niet samen met anderen, opdracht heeft gegeven tot of feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, te weten dat de gemeente Oldambt al dan niet samen met anderen, en al dan niet als functioneel dader, een (deel van een) perceel opzettelijk zonder vergunning heeft ontgrond, dan wel heeft toegelaten dat werd ontgrond.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij in of omstreeks de periode van 02 jun 2014 tot en met 05 aug 2014 te Midwolda, gemeente Oldambt, tezamen en in vereniging met een ander of anderen danwel alleen, (al dan niet als functioneel dader) een (deel van een) perceel grond, kadastraal bekend onder gemeente Midwolda, sectie [nummer 1] , (het gemeentelijk depot), opzettelijk zonder vergunning heeft ontgrond, dan wel als eigenaar of gebruiker van genoemd perceel heeft toegelaten dat werd ontgrond,immers heeft/hebben hij verdachte en/of zijn mededader(s) toen, daar,(telkens) opzettelijk zonder vergunning in totaal (ongeveer) 16.000 m3, althans meer dan 10.000 m3 bodemmateriaal, te weten zand, geput/afgegraven, en/of doen putten/afgraven en/of zulks heeft/hebben toegelaten, uit voornoemd perceel, en/of was dat zand in depot gezet en/of naar elders afgevoerd;
althans, voor zover voor het vorenstaande geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, subsidiair ter zake dat
de gemeente Oldambt in of omstreeks de periode van 02 jun 2014 tot en met 05 aug 2014 te Midwolda, gemeente Oldambt, tezamen en in vereniging met een ander of anderen danwel alleen, (al dan niet als functioneel dader) een (deel van een) perceel grond, kadastraal bekend onder gemeente Midwolda, sectie L, [nummer 1] (het gemeentelijk depot), opzettelijk zonder vergunning heeft ontgrond,
dan wel als eigenaar of gebruiker van genoemd perceel heeft toegelaten dat werd ontgrond,
immers heeft de gemeente Oldambt en/of haar mededader(s) toen, daar, (telkens) opzettelijk zonder vergunning in totaal (ongeveer) 16.000 m3, althans meer dan 10.000 m3 bodemmateriaal, te weten zand, geput/afgegraven, en/of doen putten/afgraven en/of zulks heeft/hebben toegelaten, uit voornoemd perceel, en/of was dat zand in depot gezet en/of naar elders afgevoerd,
zulks terwijl verdachte samen en in vereniging met anderen of een ander danwel alleen tot vorenomschreven feit opdracht heeft gegeven en/of aan die verboden gedraging feitelijk leiding heeft gegeven.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Inleiding
De gemeente Oldambt is opdrachtgever van het project “Blauwe Passage”. Aanleiding voor dit project was om te komen tot de aanleg van drie bruggen en de realisatie van een vaarweg en een weg, gelegen in de gemeente Oldambt.
Voor dit project heeft de gemeente Oldambt een aanbestedingsprocedure uitgeschreven, te weten Blauwe Passage (fase 2), bestek 2013-26. [bedrijf] (hierna: [bedrijf] ) heeft op het project ingeschreven. Het project is vervolgens aan haar gegund.
Gedurende het project kon door [bedrijf] een opslaglocatie, te weten het gemeentelijk depot, worden gebruikt voor de tijdelijke opslag van vrijgekomen grond.
In het bestek was opgenomen dat 60.000 m3 klei, 20.000 m3 leem en 19.500 m3 zand zou vrijkomen. Dit kon weer worden gebruikt in het project. Voor de aanleg van de nieuwe weg was een hoeveelheid van 15.000 m3 zand nodig. Na de gunning van het project aan [bedrijf] is door haar nader grondonderzoek verricht. Hieruit bleek dat er andere hoeveelheden aan bodemmaterialen zouden vrijkomen. Er was in ieder geval veel minder dan de verwachtte 19.5000 m3 zand aanwezig.
Ook uit het project Niemandsland (dat een meerwerkopdracht van de gemeente Oldambt aan [bedrijf] was) kwam niet voldoende zand om aan de benodigde 15.000 m3 te komen.
Bij het project zijn namens [bedrijf] [naam 1] , als directeur en aandeelhouder van [bedrijf] , (hierna: [naam 1] ) en [naam 2] , als uitvoerder bij [bedrijf] , (hierna: [naam 2] ) betrokken.
Verdachte was projectleider namens de gemeente Oldambt.
[naam 3] , werkzaam als toezichthouder bij de Omgevingsdienst Groningen, heeft op 4 augustus 2014 geconstateerd dat op het gemeentelijk gronddepot zonder vergunning door [bedrijf] werd ontgrond. Hij heeft op 1 september 2014 aangifte gedaan.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft betoogd dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit.
Dit leidt de officier van justitie af uit de verklaring van [naam 2] , die wordt ondersteund door de verklaring van [naam 1] . Volgens [naam 2] heeft verdachte hem opdracht gegeven om zand te putten in het gemeentelijk gronddepot.
Verder staat vanaf 2 juni 2014 het zandputten op het gemeentedepot vermeld op de dagrapporten. De dagrapporten worden uiterlijk een week later in [programma] zichtbaar gemaakt. Verdachte heeft toegang tot deze informatie; zo blijkt uit de opmerkingen van verdachte die terug te zien zijn in [programma] .
Aangezien de meeste ontgrondingen in juni 2014 plaatsvonden, moeten er eind juni 2014 grote kuilen en bergen zichtbaar zijn geweest op het depot. Verdachte was in die periode dagelijks op het werk, zodat hij wetenschap van de ontgronding moet hebben gehad. Ook blijkt de wetenschap uit de e-mail van 25 juni 2014 van verdachte aan [naam 1] .
Hoewel verdachte wist van het zandputten, heeft hij niet ingegrepen.
Volgens de officier van justitie kan dan ook bewezen worden verklaard dat verdachte als medepleger samen met de gemeente (de eigenaar) opzettelijk heeft toegelaten dat zonder vergunning werd ontgrond.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde bepleit. Verdachte heeft de ontgronding niet aanvaard. Aan [bedrijf] is expliciet noch impliciet opdracht gegeven om het gemeentelijk depot te ontgronden. Dit volgt uit de verklaringen van [naam 4] , [naam 5] en verdachte zelf. Er is ook geen opdrachtbon. Niet alleen is er geen opdracht daartoe gegeven, maar het ontgronden was ook zeker niet de bedoeling. Op het moment dat verdachte op 25 juni 2014 meende te zien dat [bedrijf] aan het ontgronden was, heeft hij [naam 1] daar direct op aangesproken.
Nu verdachte het handelen niet impliciet of expliciet heeft aanvaard, is er geen sprake van functioneel daderschap.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het primair tenlastegelegde feit heeft begaan.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Vaststaat dat op het gemeentelijk depot zand is ontgraven door [bedrijf] en dat dit zonder de daartoe benodigde vergunning is gedaan.
Thans ligt voor de vraag of verdachte een perceel grond, kadastraal bekend onder gemeente Midwolda, [nummer 1] (het gemeentelijk depot) opzettelijk zonder vergunning heeft ontgrond, of dat heeft toegelaten zoals weergegeven onder het primair ten laste gelegde.
Op 1 september 2014 is door [naam 3] , medewerker van de Omgevingsdienst Groningen, aangifte gedaan van ontgronding op voormeld perceel (ter hoogte van [adres 2] te Midwolda) terwijl daarvoor geen vergunning was afgegeven. Dit zou zijn gebeurd in het kader van het zogeheten project “Blauwe Passage”.
Uiteindelijk is gebleken dat het ontgronden heeft plaatsgevonden door [bedrijf] .
Als uitvoerder namens (en in dienst van) [bedrijf] was [naam 2] op het project werkzaam. Hij heeft verklaard dat het gemeentelijk depot en Blauwe Passage als één werk werden gezien en dat ook een stuk land, aangeduid met de naam “Niemandsland”, tot dit werk behoorde en dus ook tot het gemeentelijk depot. Dit depot was volgens het bestek alleen bedoeld voor logistieke aan- en afvoer van grond (tussendepot).
[naam 2] heeft verklaard, en heeft dat ter terechtzitting als getuige nogmaals bevestigd, dat hij van verdachte de toestemming had verkregen dat er zand mocht worden geput uit dit depot.
[naam 2] verklaart voorts dat verdachte op de hoogte was van de ontgronding en met eigen ogen ook heeft gezien dat er onder het maaiveld ontgrond was. Dat er daadwerkelijk geput was blijkt ook uit de zogeheten dagrapporten waarin staat dat er vanaf 10 juni 2014 sprake was van “zandputten op gemeentedepot.”
Verdachte heeft verklaard bijna dagelijks op het werk aanwezig te zijn geweest. Hij ontkent opdrachten te hebben gegeven tot ontgronden. De formele contacten liepen volgens hem via [naam 1] en niet via [naam 2] die zich louter bezig hield met de aansturing van het personeel op de bouwplaats. Opdracht tot ontgronding heeft hij niet gegeven en daar kunnen ook geen misverstanden over zijn ontstaan, aldus verdachte tijdens het onderzoek ter terechtzitting.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte, die van de ontgronding op de hoogte was, minst genomen het ontgronden heeft toegestaan en aldus bewust aanvaard. Er is geen aanleiding te twijfelen aan de getuigenverklaringen van [naam 2] en de rechtbank ziet zich daarin overtuigd door de inhoud van het e-mailbericht van 25 juni 2014 waaruit kan worden geconcludeerd dat verdachte in elk geval op de hoogte was van de ontgronding op het depot.
Verdachte heeft behoudens het sturen van voornoemde e-mail geen actie ondernomen om een eind te maken aan deze illegale ontgronding.
De verklaring van verdachte dat hij eerst bij terugkeer van vakantie waarnam dat er sprake was geweest van ontgronding op het depot en pas toen op de hoogte kwam van dit handelen wordt gelogenstraft door informatie uit voormelde e-mail en het feit dat (blijkens de dagrapporten en het systeem [programma] ) al ver voor de vakantie van verdachte werd geput op het depot en dat dat dus ook op de bouwplaats zichtbaar was voor verdachte, die vrijwel dagelijks ter plekke was om onder meer de voortgang te bespreken. Verdachte wist ook van de afvoer en ontgronding op het depot.
Verdachte heeft, terwijl hij bekend was met de ontgronding door [bedrijf] op het gemeentelijk depot, niet, althans onvoldoende ingegrepen. De (inhoud van de) enkele e-mail d.d. 25 juni 2014 van verdachte aan [naam 1] terzake, acht de rechtbank niet alleen ambigue maar toch ook zeker onvoldoende om te kunnen gelden als een ondubbelzinnig, adequaat ingrijpen. Door dit nalaten waar ingrijpen was geboden, heeft verdachte op z’n minst bewust op de koop toegenomen (toegelaten) dat het betreffende perceel werd ontgrond.
Op basis van hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat hetgeen verdachte primair wordt ten laste gelegd als na te melden wettig en overtuigend kan worden bewezen.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
hij in de periode van 02 jun 2014 tot en met 05 aug 2014 te Midwolda, gemeente Oldambt, als functioneel dader een deel van een perceel grond, kadastraal bekend onder gemeente Midwolda, [nummer 1] (het gemeentelijk depot), opzettelijk zonder vergunning als (functioneel) eigenaar of gebruiker van genoemd perceel heeft toegelaten dat werd ontgrond,immers heeft hij, verdachte, toen, daar, opzettelijk zonder vergunning in totaal (ongeveer) 16.000 m3 bodemmateriaal, te weten zand, doen putten/afgraven en heeft toegelaten dat zand uit voornoemd perceel in depot is gezet en/of naar elders is afgevoerd.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 3 van de Ontgrondingenwet en artikel 1a van de Wet op de economische delicten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf:
overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 3, eerste lid, van de Ontgrondingenwet, opzettelijk begaan.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf zijnde een werkstraf voor de duur van 100 uren, bij niet verrichten te vervangen door 50 dagen hechtenis, waarvan 50 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat in vergelijkbare zaken geldboetes worden opgelegd en heeft de rechtbank verzocht dit ook te doen.
Verder heeft de raadsvrouw verzocht rekening te houden met een ernstige overschrijding van de redelijke termijn.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft toegelaten dat gedurende het project “Blauwe passage” een perceel grond (het gemeentelijk depot) werd ontgrond, zonder dat hiervoor een vergunning was. Verdachte heeft niet ingegrepen waar dat geboden was. Van verdachte, die handelt namens een overheidsorgaan, mag zeker worden verwacht dat wetten en regels worden nageleefd.
Uit een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 13 juli 2018 blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
De rechtbank houdt rekening met een forse overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank constateert verder dat de verdediging in deze zaak geen verwijt valt te maken ten aanzien van dit forse tijdsverloop. Een reden kan naar het oordeel van de rechtbank evenmin worden gevonden in de aard of de ingewikkeldheid van de zaak. De rechtbank is van oordeel dat deze overschrijding matiging van de op te leggen straf tot gevolg moet hebben.
Voornoemde factoren in aanmerking nemend acht de rechtbank een geheel voorwaardelijke geldboete van € 1.000,- , passend en geboden.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c en 91 van het Wetboek van Strafrecht, artikel 1 van de Ontgrondingenverordening Groningen 1998 en de artikelen 2, 6 en 87 van de Wet op de economische delicten.

11.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf:
overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 3, eerste lid, van de Ontgrondingenwet, opzettelijk begaan;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot betaling van een geldboete van
€ 1.000,- (zegge: duizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van twintig dagen;
- bepaalt dat deze geldboete
in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 2 (twee) jarende navolgende voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Aksu, voorzitter, mr. A.A.A.M. Schreuder en
mr. G.H. Meijer , rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.W. de Boer, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 21 december 2018.
Buiten staat
Mr. Schreuder is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de Eenheid Noord-Nederland, Dienst Regionale Recherche, met kenmerk [nummer 2] (Onderzoek Acrux). Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
1.
Het proces-verbaal van aangifte van [naam 3] , van 1 september 2014, pagina 16-18 onder meer inhoudende:
(…) Op maandag 4 augustus 2014 was ik aan de [adres 2] te Midwolda gelegen binnen de gemeente Oldambt. Ik zag dat daar op een perceel gelegen tegenover huisnummer [nummer 3] graafwerkzaamheden werden uitgevoerd. Deze locatie ligt op korte afstand van het project de Blauwe Passage. (…) Ik zag dat op het perceel grote bulten zwarte grond lagen en dat er een rupskraan bezig was met zand uit het diepe op te halen en wegzetten op de kant in een depot. Verder zag ik dat een andere rupskraan bezig was met het opladen van zwarte grond op een vrachtwagen. Ik vond dit vreemd omdat dit afgraven niets te maken had met het uitgraven van de Blauwe Passage. (…) Toen ik daar aanwezig was, kwam de uitvoerder van de [bedrijf] naar mij toe en stelde zich voor als zijnde [naam 6] . (…) Ik vroeg hem wat voor werkzaamheden op dit moment werden uitgevoerd. Hij antwoordde dat er zand werd ontgraven en dat dit werd toegepast in het cunet van de aan te leggen weg binnen het project van de Blauwe Passage. Op mijn vraag wat er met de ontstane laagte werd gedaan, antwoordde hij dat dit opgevuld werd met zwarte grond en vervolgens weer geschikt gemaakt zou worden voor de landbouw. (…)
Diezelfde dag nog heb ik contact opgenomen met [naam 7] , werkzaam bij de provincie Groningen, afdeling Vergunningverlening Ontgrondingen.
Wever vertelde mij dat er geen ontgrondingvergunning voor het werk aan de [adres 2] te Midwolda was aangevraagd en verleend (…).
2.
Een geschrift, zijnde een kadastraal bericht object, als bijlage gevoegd bij het aanvullend proces-verbaal van 20 juni 2017, opgemaakt door [verbalisant 1] en [verbalisant 2] verbalisanten,
onder meer inhoudende:
(…) Kadastrale aanduiding: MIDWOLDA L 954
Omschrijving
kadastraal object: TERREIN (AKKERBOUW)
Locatie: [adres 2]
MIDWOLDA (…)
3.
Een geschrift, zijnde een e-mail van verdachte aan [naam 1] van 25 juni 2014, pagina 979, onder meer inhoudende:
(…) Zand voor Niemandsland. Heeft voor mij geen haast. Ik heb al wel gezien dat je een beetje zand hebt geput uit het depot. (…)
4.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [naam 2] , opgemaakt door [verbalisant 3] en [verbalisant 4] , verbalisanten, van 13 februari 2015, pagina 149-154, onder meer inhoudende:
(…) V: Wat zag u precies als werkgebied bij aanvang van uw functie als uitvoerder van het project “De Blauwe Passage”.
A: Het gemeentelijk gronddepot en ook het stukje “Niemandsland” valt onder het project “De Blauwe Passage”. Ik heb dit ervaren als alles tezamen als EEN werk. (…)
V: Wat, was volgens u, de status van het gemeentelijke depot. Met andere woorden wat mocht u wel- en wat mocht u niet doen op het gemeentelijk depot.
A: (…) Wij mochten er grond aanvoeren en afvoeren binnen het werk voor het project “De Blauwe Passage”. (…)
V: Door wie is besloten dat er zand mocht worden geput op de locatie van het gemeentelijk depot gelegen tegenover [adres 2] te Midwolda.
A: Eerst nog even voor alle DUIDELIJKHEID, het werk ‘Niemandsland” is en behoort tot het gemeentelijk gronddepot. Het is besloten door [naam 8] (gemeente Oldambt) dat er in het gemeentelijk gronddepot zand mocht worden geput. [naam 8] heeft dit persoonlijk tegen mij gezegd. Wij zijn in week 24 op 10 juni 2014 begonnen met zand putten in het gemeentelijk gronddepot. Een paar weken daarvoor heeft [naam 8] dit tegen mij gezegd. (…) 15.000m3 zand zou nodig zijn voor aanleg van de nieuwe weg, het verlengstuk van de [adres 3] . Dit zand zou uit het werk “Niemandsland” komen. [naam 8] had 15.000m3 zand gekocht, wat uit het werk “Niemandsland” zou komen, zoals nodig en afgesproken was. Uit het werk “Niemandsland” kwam maar 6600m3 zand. [naam 8] kwam dus ongeveer 9000m3 zand te kort. [naam 8] heeft daardoor gezegd dat er zand geput moet worden uit het gemeentelijk gronddepot. Ik kreeg hierdoor dus rechtstreeks opdracht om zand te putten uit het gemeentelijk gronddepot, om in de buurt te komen van de betreffende 15.000m3 zand. (…)
5.
Geschriften, zijnde dagrapporten, opgemaakt door [naam 2] uitvoerder bij verdachte, voor het project Blauwe Passage Fase 2, pagina 1076-1083, onder meer inhoudende:
(…) Week : 24
Datum : 10-06-14 (…)
Opmerkingen (…)
Zandputten op gemeente depot (…)
(…) Week : 24
Datum : 11-06-14 (…)
Opmerkingen (…)
Zandputten op gemeente depot (…)
(…) Week : 25
Datum : 16-06-14 (…)
Opmerkingen (…)
Zandputten op gemeente depot (…).
(…) Week : 26
Datum : 24-06-14 (…)
Opmerkingen (…)
Zandputten op gemeente depot. (…)
6.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 8 februari 2018, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van verdachte:
(…) Ik [was] bijna dagelijks op het werk aanwezig (…). (…)
7.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 19 december 2018, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van getuige [naam 2] :
(…) Tijdens de werkzaamheden was [naam 8] op het werk. Ik heb samen met Huisman bij het gat op het gemeente depot gestaan dat was ontstaan doordat daar zand was geput. (…)