ECLI:NL:RBOVE:2018:4963

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
21 december 2018
Publicatiedatum
21 december 2018
Zaaknummer
08-994563-17 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van publiekrechtelijke rechtspersoon voor ontgronding zonder vergunning

Op 21 december 2018 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een publiekrechtelijke rechtspersoon, die werd beschuldigd van het zonder vergunning ontgronden van een perceel. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen wettig en overtuigend bewijs was dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de tenlastelegging. De zaak kwam voort uit een onderzoek dat plaatsvond op de openbare terechtzittingen van 7 juni 2018 en 13 december 2018. De officier van justitie, mr. D. van Ieperen, had betoogd dat de verdachte verantwoordelijk was voor de ontgronding, omdat de projectleider, [naam 3], wetenschap had van de ontgronding. De verdediging, vertegenwoordigd door M.P. Waninge, pleitte echter voor vrijspraak, stellende dat [naam 3] niet expliciet toestemming had gegeven voor de ontgronding en dat [bedrijf] op eigen houtje had gehandeld.

De rechtbank overwoog dat voor toerekening van de gedragingen van [naam 3] aan de rechtspersoon, er bijkomende feiten of omstandigheden moesten zijn die deze toerekening rechtvaardigden. De rechtbank concludeerde dat het handelen van [naam 3] niet zonder meer kon worden toegerekend aan de verdachte, omdat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte op de hoogte was van de ontgronding of deze had goedgekeurd. Daarom sprak de rechtbank de verdachte vrij van de tenlastelegging.

Dit vonnis is gewezen door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum als de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige economische kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer 08-994563-17 (P)
Datum vonnis: 21 december 2018
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
zetelende aan [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 7 juni 2018 en 13 december 2018.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. D. van Ieperen en van hetgeen namens verdachte, ter terechtzitting vertegenwoordigd door C. Swagerman, en de raadsvrouw M.P. Waninge, advocaat te Groningen, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, na wijziging van de tenlastelegging van 7 juni 2018, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte al dan niet samen met anderen, en al dan niet als functioneel dader, een (deel van een) perceel opzettelijk zonder vergunning heeft ontgrond, dan wel heeft toegelaten dat werd ontgrond.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
zij in of omstreeks de periode van 02 jun 2014 tot en met 05 aug 2014 te Midwolda, gemeente Oldambt, tezamen en in vereniging met een ander of anderen danwel alleen, (al dan niet als functioneel dader) een (deel van een) perceel grond, kadastraal bekend onder gemeente Midwolda, sectie [nummer] , (het gemeentelijk depot), opzettelijk zonder vergunning heeft ontgrond, dan wel als eigenaar of gebruiker van genoemd perceel heeft toegelaten dat werd ontgrond,
immers heeft/hebben zij verdachte en/of haar mededader(s) toen, daar, (telkens) opzettelijk zonder vergunning in totaal (ongeveer) 16.000 m3, althans meer dan 10.000 m3 bodemmateriaal, te weten zand, geput/afgegraven, en/of doen putten/afgraven en/of zulks heeft/hebben toegelaten, uit voornoemd perceel, en/of was dat zand in depot gezet en/of naar elders afgevoerd.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Inleiding
Verdachte is opdrachtgever van het project “Blauwe Passage”. Aanleiding voor dit project was om te komen tot de aanleg van drie bruggen en de realisatie van een vaarweg en een weg, gelegen in de gemeente Oldambt.
Voor dit project heeft verdachte een aanbestedingsprocedure uitgeschreven, te weten Blauwe Passage (fase 2), bestek 2013-26. [bedrijf] (hierna: [bedrijf] ) heeft op het project ingeschreven. Het project is vervolgens aan haar gegund.
Gedurende het project kon door [bedrijf] een opslaglocatie, te weten het gemeentelijk depot, worden gebruikt voor de tijdelijke opslag van vrijgekomen grond.
In het bestek was opgenomen dat 60.000 m3 klei, 20.000 m3 leem en 19.500 m3 zand zou vrijkomen. Dit kon weer worden gebruikt in het project. Voor de aanleg van de nieuwe weg was een hoeveelheid van 15.000 m3 zand nodig. Na de gunning van het project aan [bedrijf] is door haar nader grondonderzoek verricht. Hieruit bleek dat er andere hoeveelheden aan bodemmaterialen zouden vrijkomen. Er was in ieder geval veel minder dan de verwachtte 19.5000 m3 zand aanwezig.
Ook uit het project Niemandsland (dat een meerwerkopdracht van verdachte aan [bedrijf] was) kwam niet voldoende zand om aan de benodigde 15.000 m3 te komen.
Bij het project zijn namens [bedrijf] [naam 1] , als directeur en aandeelhouder van [bedrijf] , (hierna: [naam 1] ) en [naam 2] , als uitvoerder bij [bedrijf] , (hierna: [naam 2] ) betrokken.
[naam 3] (hierna: [naam 3] ) was projectleider namens verdachte.
[naam 4] , werkzaam als toezichthouder bij de Omgevingsdienst Groningen, heeft op 4 augustus 2014 geconstateerd dat op het gemeentelijk gronddepot zonder vergunning door [bedrijf] werd ontgrond. Hij heeft op 1 september 2014 aangifte gedaan.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft betoogd dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit.
Volgens de officier van justitie was er bij [naam 3] wetenschap van de ontgronding. Aangezien [naam 3] wat betreft het project voor verdachte de spin in het web was, mag de wetenschap van [naam 3] ook aanwezig worden geacht bij verdachte. Het strafbare feit kan verdachte ook worden toegerekend en de strafbare gedragingen werden binnen de sfeer van verdachte verricht. Verder zijn de werkzaamheden verdachte dienstig geweest.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak van het ten laste gelegde bepleit. [naam 3] was weliswaar de projectleider, maar hij heeft niet impliciet of expliciet toestemming gegeven voor de ontgronding. [bedrijf] heeft op eigen houtje gehandeld. Er is dus geen sprake van toelaten.
Ook in het geval [naam 3] als functioneel dader van de ontgronding wordt aangemerkt, betekent dat niet dat dat handelen aan verdachte kan worden toegerekend, omdat uit niets blijkt dat verdachte dit soort gedrag heeft goedgekeurd dan wel weet had van de ontgronding.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de door [naam 3] verrichte gedragingen c.q. het door hem nagelaten ingrijpen waar dat geboden was, aan verdachte kunnen worden toegerekend.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad kan een rechtspersoon worden aangemerkt als dader van een strafbaar feit indien de desbetreffende gedraging redelijkerwijs aan die rechtspersoon kan worden toegerekend. De vraag of een (verboden) gedraging in redelijkheid kan worden toegerekend is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de (verboden) gedraging. Ofschoon een algemene regel zich bezwaarlijk laat formuleren is een belangrijk oriëntatiepunt dat de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Hiervan is sprake als zich een of meer van de volgende omstandigheden voordoen:
- het gaat om handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit anderen hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon,
- de gedraging past in de normale bedrijfsvoering of taakuitoefening van de rechtspersoon,
- de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het door hem uitgeoefende bedrijf of in diens taakuitoefening,
- de rechtspersoon vermocht erover te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar gedrag werd blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard. Onder bedoeld aanvaarden is mede begrepen het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kan worden gevergd met het oog op de voorkoming van de gedraging.
De rechtbank overweegt dat nog afgezien van de vraag of het handelen dan wel nalaten door [naam 3] als dienstig aan verdachte kan worden aangemerkt, uit het dossier niet zonder meer volgt dat sprake is geweest van een aanvaarden dan wel plegen te aanvaarden door verdachte van de feitelijke gang van zaken. Dat [naam 3] projectleider was, kan toerekening van diens handelen c.q. nalaten aan de gemeente niet zonder meer schragen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat, bij gebreke van bijkomende feiten of omstandigheden, het zelfstandig handelen c.q. nalaten van [naam 3] als op zichzelf staand moet worden beschouwd waarmee nog niet kan worden gesproken van gedragingen verricht binnen de sfeer van de rechtspersoon in die zin dat zijn handelen kan worden toegerekend aan verdachte.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte is ten laste gelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.

5.De beslissing

De rechtbank verklaart niet bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt haar daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Aksu, voorzitter, mr. A.A.A.M. Schreuder en mr. G.H. Meijer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.W. de Boer, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 21 december 2018.