ECLI:NL:RBOVE:2018:4962

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
21 december 2018
Publicatiedatum
21 december 2018
Zaaknummer
08/952070-17
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor cocaïnedelen bij FC Twente, maar veroordeling voor drugshandel vanuit woningen

Op 21 december 2018 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in de zaak tegen een 41-jarige man uit Enschede, die werd beschuldigd van het dealen van cocaïne. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de beschuldiging dat hij cocaïne verkocht in en bij Vak-P van FC Twente, maar vond hem wel schuldig aan het dealen van cocaïne vanuit drie woningen in Enschede. De rechtbank legde hem een gevangenisstraf op van 210 dagen, waarvan 96 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De zaak kwam voor de rechtbank na een onderzoek dat begon met een politie-infiltratie en telefoontaps, waarbij verdachte en zijn medeverdachten werden gevolgd tijdens thuiswedstrijden van FC Twente. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de drugshandel bij het stadion, maar dat er wel voldoende bewijs was voor de drugshandel vanuit de woningen, waar cocaïne en contant geld werden aangetroffen. De rechtbank overwoog dat het dealen van drugs vanuit woningen veel overlast voor omwonenden veroorzaakt en dat cocaïne schadelijk is voor de volksgezondheid. De verdachte had eerder een strafblad, maar de rechtbank hield rekening met de omstandigheden waaronder de feiten waren gepleegd en de hoeveelheid aangetroffen drugs. De rechtbank verklaarde het in beslag genomen geld verbeurd, omdat dit vermoedelijk afkomstig was van de drugshandel.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08/952070-17
Datum vonnis: 21 december 2018
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum 1] 1977 in [geboorteplaats 1] ,
wonende te [woonplaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 6 oktober 2017 en 7 december 2018.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officieren van justitie,
mrs. L. Grooters en M. van Turennout, en van hetgeen door verdachte en de raadsman,
mr. R.J.H. van der Wal, advocaat te Hengelo, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: in de periode van 1 augustus 2016 tot en met 21 juni 2017 cocaïne heeft gedeald;
feit 2: in dezelfde periode heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die zich bezighield met drugshandel;
feit 3: op 6 april 2017 een hoeveelheid cocaïne in zijn bezit heeft gehad;
feit 4: op 6 april 2017 pepperspray, een ploertendoder, een paralizer en een revolver voorhanden heeft gehad.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij, op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 augustus 2016 tot en met 21 juni 2017 te Enschede, gemeente Enschede, en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk
heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 2 ahf/ond B Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 4 Opiumwet
2
hij, op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 augustus 2016 tot en met 21 juni 2017 te Enschede, gemeente Enschede, en/of elders in Nederland,
heeft deelgenomen aan een organisatie,
bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten (onder andere)
[medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] ,
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van een of meer misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde, vierde, vijfde lid, 10a eerste lid, 11 derde, vijfde lid en/of 11a Opiumwet;
art 10 lid 4 Opiumwet
art 2 ahf/ond B Opiumwet
art llb lid 1 Opiumwet
3.
hij, op of omstreeks 6 april 2017 te Enschede, gemeente Enschede, en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk
aanwezig heeft gehad
een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne, zijnde cocaïne
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(zaaksdossier 1 en 2) art 2 ahf/ond C Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 3 Opiumwet
4.
hij, op of omstreeks 6 april 2017 te Enschede, gemeente Enschede,
- een bus pepperspray (merk Perfecta 110), zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met (een) giftige en/of verstikkende en/of weerloosmakende en/of traanverwekkende stof(fen) van de categorie II, onder 6°, en/of
- een ploertendoder, zijnde een wapen als bedoeld in categorie I, onder 3 0 van de Wet wapens en munitie, en/of
- een of meerdere paralizers, zijnde (een) wapen(s) als bedoeld in categorie II, onder 5° van de Wet wapens en munitie, en/of
- een revolver (Umarex 343c1866), zijnde een vuurwapen als bedoeld in categorie III, onder 10 van de Wet wapens en munitie,
voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officieren van justitie ontvankelijk zijn in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie stelt zich op het standpunt dat alle tenlastegelegde feiten bewezen kunnen worden. Dit standpunt is nader toegelicht in het overgelegde schriftelijke requisitoir. Kort samengevat komt dit op het volgende neer.
Ten aanzien van de feiten 1 en 2
Gedurende het onderzoek werden door de politie gedragingen van de verdachte en zijn medeverdachte(n) tijdens een aantal thuis wedstrijden van FC Twente in kaart gebracht. Voorafgaand aan de wedstrijd van 18 februari 2017 werden diverse telefoontaps aangesloten en tijdens de wedstrijd van 2 april 2017 kon het rechercheteam tevens beschikken over een verborgen camera in het supportershome van de supportersvereniging Vak-P (hierna: het supportershome). Op grond van de hierdoor verkregen informatie kon worden vastgesteld dat verdachte [verdachte] zich samen met (onder meer) de medeverdachten [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van handel in cocaïne en deelname aan een criminele organisatie die zich bezighield met drughandel. Op grond van de volgende feiten en omstandigheden kan worden gesteld dat sprake is geweest van een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur tussen de verdachten:
- verdachten controleren de toegang tot het supportershome en maken (exclusief) gebruik van ruimte 2 in het supportershome;
- verdachten hebben voorafgaand aan de wedstrijd telefonisch overleg over het meenemen van drugs naar het stadion;
- verdachten treffen elkaar voor de wedstrijd;
- verdachten worden bij verschillende thuis wedstrijden van Twente in het stadion van
FC Twente gezien terwijl zij in de gracht drugs dealen dan wel het verkopen van drugs faciliteren door andere verdachten in staat te stellen het stadion te betreden en de toegangscontrole te omzeilen.
In totaal werden tijdens de doorzoeking op 6 april 2017 in het supportershome 45 afgesloten ponypacks cocaïne aangetroffen.
Het bewijs van de dubbele opzet van verdachte, zowel op de deelname aan de organisatie als op het oogmerk van deze organisatie, volgt uit de bewijsmiddelen en uit de rol van verdachte. Uit het onderzoek is gebleken dat de verdachten [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] zich actief bezig hebben gehouden met de handel in drugs. Dit onder leiding van, althans samen met [medeverdachte 2] en [verdachte] . Met de telefoon van [verdachte] werden vanaf 17 januari 2017 261 gesprekken gevoerd, die als druggerelateerd werden aangemerkt door de politie. [medeverdachte 1] heeft in dit alles een faciliterende rol gespeeld, aldus het Openbaar Ministerie.
Daarnaast blijkt uit verschillende tapgesprekken blijkt dat verdachten [verdachte] en [medeverdachte 2] zich gezamenlijk bezighielden met het verkopen van drugs. De stelling dat de verdachte drugs heeft gedeald, blijkt niet alleen uit de tapgesprekken, maar ook uit de omstandigheid dat er daadwerkelijk cocaïne is aangetroffen op het adres [adres 1] , waar de afnemers van de cocaïne naartoe werden verwezen en op het adres van verdachte, [adres 2] .
Ten aanzien van feit 3 en 4
Tijdens de doorzoekingen is in de woning van de verdachte en in de woning van zijn schoonouders een hoeveelheid cocaïne aangetroffen. Tevens werd in de woningen geld aangetroffen. De drugs en het geld zijn aangetroffen op de locaties die overeen kwamen met de tapgesprekken die daarover werden gevoerd. In de woning van verdachte zelf zijn drie ponypacks cocaïne en een busje pepperspray aangetroffen. Op één van de wikkels cocaïne zat het DNA van de verdachte. In de woning aan de [adres 1] werden een ploertendoder, een stroomstootwapen en een gasrevolver aangetroffen. Nu verdachte op beide adressen zijn drugs en contant geld bewaarde is het niet uitgesloten dat hij de wapens heeft gebruikt of wilde gebruiken om zichzelf en/of de andere bewoners te beschermen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft een bewijsverweer gevoerd en stelt zich ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3 op het standpunt verdachte integraal moet worden vrijgesproken van de hem tenlastegelegde feiten wegens gebrek aan bewijs. Dit standpunt is nader toegelicht in de door de raadsman overgelegde pleitnota. Kort samengevat komt dit op het volgende neer.
Ten aanzien van de feiten 1 en 2
De verdediging stelt zich op het standpunt dat tapgesprekken die zich in het dossier bevinden niet enkel en alleen als druggerelateerd zijn aan te merken. Die conclusie is volgens de raadsman te voorbarig. Dat verdachte met grote regelmaat in de woning aan de [adres 1] verbleef, laat zich verklaren doordat zijn schoonouders daar wonen. De aangetroffen ponypacks in verdachtes eigen woning zijn voor zijn eigen gebruik. Het Openbaar Ministerie stelt dat er contacten hebben plaatsgevonden tussen verdachte en afnemers van verdovende middelen. Geen van deze vermeende afnemers is echter gehoord.
Verdachte betwist met klem deel uit te hebben gemaakt van enigerlei criminele organisatie. Uit het dossier blijkt dit onvoldoende, aldus de raadsman.
Ten aanzien van feit 3
Verdachte had de beschikking over een gebruikershoeveelheid cocaïne, waarvan geldt dat het bezit van deze hoeveelheid op de grens van het niet ontvankelijkheid ligt. Verdachte was de bezitter van de cocaïne die in de woning [adres 2] is aangetroffen, nu deze volgens de schoonvader van verdachte toebehoorde aan een ander.
Ten aanzien van feit 4
Verdachte dient van het eerste gedachtestreepje te worden vrijgesproken omdat er geen sprake was van een meer of minder mate van bewustheid van de aanwezigheid van het busje pepperspray. Ten aanzien van het 2e, 3e en 4e gedachtestreepje dient vrijspraak te volgen omdat deze voorwerpen niet aan de verdachte toebehoorden, maar aan zijn schoonvader.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1
Aan verdachte is onder 1 ten laste gelegd dat hij in de periode van 1 augustus 2016 tot en met 21 juni 2017 met (een) ander(en) drugs heeft gedeald in Enschede, in ieder geval in Nederland. In de tenlastelegging staat geen specifiekere plaats aanduiding. Uit het dossier leidt de rechtbank af dat verdachte wordt verweten dat hij in die periode cocaïne heeft gedeald in het supportershome en in/bij Vak-P bij thuiswedstrijden van FC Twente en daarnaast dat hij cocaïne heeft gedeald vanuit een aantal specifieke adressen in Enschede, te weten de [adres 1] , de [adres 2] en het [adres 3] .
De rechtbank overweegt ten aanzien van het dealen bij - kort gezegd - FC Twente het volgende.
Gedurende het onderzoek (Direk) werden door de politie de gedragingen van verdachte en medeverdachten tijdens een aantal thuis wedstrijden van FC Twente in kaart gebracht. Er zijn vanaf 17 januari 2017 telefoontaps aangesloten en er zijn cameraopnames gemaakt in het stadion van FC Twente, met name in Vak-P, en in het supportershome.
Op 6 april 2017 vond tijdens de wedstrijd FC Twente - PSV een doorzoeking plaats in het supportershome. Tijdens de doorzoeking werden op verschillende plekken in het supportershome 45 ponypacks met cocaïne aangetroffen. In het stadion werd in de toiletten en in de gracht bij Vak-P (onder de vakken 103 en 105) op meerdere plekken verpakkingsmateriaal aangetroffen, zogenaamde geopende ponypacks. Deze ponypacks zijn door de politie vergeleken met de ponypacks die in het supportershome werden aangetroffen en de ponypacks komen met elkaar overeen. Op basis van deze bevindingen zijn er aanhoudingen verricht. Eén van de aangehouden verdachten, [medeverdachte 5] , heeft verklaard dat hij op 6 april 2017 tijdens de eerste helft van de wedstrijd cocaïne heeft gekocht in het toilet in de gracht bij Vak-P. [medeverdachte 5] heeft verder verklaard dat hij wist dat er in de toiletten drugs verkocht werd en dat hij vaker daar drugs heeft gekocht. Hij weet niet van wie hij drugs heeft gekocht.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van bovenstaande bevindingen kan worden vastgesteld dat er tijdens de wedstrijd FC Twente - PSV cocaïne in het supportershome aanwezig was, dat er tijdens de wedstrijd in de toiletten onder de vakken 103 en 105 cocaïne werd gebruikt en waarschijnlijk ook verkocht. Daarnaast zijn er aanwijzingen, gelet op de hoeveelheid cocaïne die in het supportershome is aangetroffen en de verklaring van verdachte [medeverdachte 5] , dat er cocaïne werd gedeald.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte degene is die, al dan niet met (een) ander(en), cocaïne heeft gedeald bij FC Twente.
De rechtbank stelt vast dat verdachte en zijn medeverdachten in de tenlastegelegde periode, meerdere malen op verschillende data in elkaars gezelschap zijn geweest in het supportershome en bij thuiswedstrijden van FC Twente. Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting op 7 december 2018 is gebleken dat verdachte [verdachte] in de periode van 17 januari 2017 tot en met 6 april 2017 drie keer bij FC Twente aanwezig is geweest. Daarbij valt op dat verdachte, en ook medeverdachten, het merendeel van de wedstrijd niet op de tribune te vinden zijn, maar in de gracht voor de toiletten. Ook valt op dat verdachte met regelmaat het toilet (kort) bezoekt.
De rechtbank is echter van oordeel dat deze observaties in combinatie met tapgesprekken die mogelijk als druggerelateerd zijn aan te merken, onvoldoende zijn om te komen tot het wettig en overtuigend bewijs dat verdachte alleen of samen met (een) ander(en) cocaïne heeft gedeald bij FC Twente. Dit te meer nu er geen observaties zijn van daadwerkelijke cocaïnehandel, dan wel een verklaring van een afnemer die verklaart cocaïne te hebben gekocht bij FC Twente van verdachte of één van de medeverdachten. De enige afnemer, verdachte [medeverdachte 5] , die wel is gehoord geeft bovendien een signalement dat niet met dat van verdachte overeen komt. De rechtbank spreekt verdachte dan ook vrij van drugshandel bij FC Twente.
De rechtbank overweegt ten aanzien van het dealen vanuit de bovengenoemde woningen als volgt.
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen is vast komen te staan dat verdachte samen met zijn zwager, medeverdachte [medeverdachte 2] , cocaïne heeft gedeald. Dit deed hij in Enschede niet alleen vanuit zijn eigen woning op het adres [adres 2] , en op het adres van zijn schoonouders - de ouders van [medeverdachte 2] - op de [adres 1] , maar, na de inval in deze woningen op 6 april 2017, ook vanuit de woning van [medeverdachte 2] op het adres in de Enschedese wijk Dolphia, het [adres 3] . Uit de afgeluisterde en opgenomen telefoongesprekken is gebleken dat de verdachte vanaf 17 januari 2017 door verschillende mensen werd gebeld. Zij werden door hem verwezen naar nummer ‘ [adres 1] ’ of naar ‘ [adres 2] ’ en naar ‘Dolphia, [adres 3] ’. Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft zijn woning beschikbaar gesteld en hij werd telefonisch door verdachte geïnstrueerd. Uit de verklaring van verdachte op de terechtzitting komt naar voren dat hij en medeverdachte [medeverdachte 2] iedere dag contact met elkaar hadden en dat zij bij elkaar en bij hun (schoon)ouders de woning in en uit liepen. Uit de tapgesprekken is verder gebleken dat de verdachte, wanneer verdachte niet zelf thuis was, de afnemers instrueerde waar zij de cocaïne konden vinden en waar zij het geld voor die cocaïne konden achterlaten. Tijdens de doorzoeking van de woningen aan de [adres 1] en [adres 2] werd op die genoemde plekken ook daadwerkelijk cocaïne en geld aangetroffen. In de woning aan de [adres 1] werd, in het mandje waarin ook cocaïne lag, een bedrag van € 3.000,00 aangetroffen (in kleine coupures). In de brievenbus aan de [adres 2] werd in de brievenbus € 350,00 aangetroffen. De verklaring die verdachte, eerst ter terechtzitting, heeft gegeven voor de aanwezigheid van het geld op die plekken, acht de rechtbank in het licht van voornoemde feiten en omstandigheden ongeloofwaardig.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op het vorenstaande, wettig en overtuigend bewezen is dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachten [verdachte] en [medeverdachte 2] en dat zij samen in de periode van 17 januari 2017 tot en met 21 juni 2017 te Enschede cocaïne hebben gedeald.
Ten aanzien van feit 2
Onder feit 2 wordt verdachte verweten dat hij - kort gezegd - heeft deelgenomen aan een criminele organisatie als bedoeld in artikel 11b van de Opiumwet. De rechtbank is, gelet op hetgeen hiervoor reeds is overwogen, van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is om te komen tot het oordeel dat er sprake is van een georganiseerd samenwerkingsverband tussen verdachte en de in de tenlastelegging genoemde medeverdachten. Daarnaast is er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat dit samenwerkingsverband kan worden aangemerkt als een organisatie met het oogmerk op het dealen van drugs. De rechtbank spreekt verdachte dan ook vrij van deelname aan een criminele organisatie.
Ten aanzien van feit 3
Aan verdachte is onder 3 ten laste gelegd dat hij op 6 april 2017 met (een) ander(en) opzettelijk drugs aanwezig heeft gehad in Enschede, in ieder geval in Nederland. In de tenlastelegging staat geen specifiekere plaats aanduiding. Uit het dossier leidt de rechtbank af dat het Openbaar Ministerie doelt op de cocaïne die op 6 april 2017 is aangetroffen in de woning aan de [adres 1] en in de woning aan de [adres 2] . In de woningen aan de [adres 1] en nummer [adres 2] is een hoeveelheid cocaïne aangetroffen van 35,4 gram respectievelijk 1,5 gram. Verdachte heeft ter zitting bekend dat de cocaïne die op nummer [adres 2] is aangetroffen van hem is.
Ten aanzien van de cocaïne die is aangetroffen op nummer [adres 1] ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of die cocaïne zich in de machtssfeer van verdachte bevond. Gelet op hetgeen hiervoor ten aanzien van feit 1 reeds is overwogen over de beide woningen aan de [adres 1] acht de rechtbank feit 3 wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 4
Aan verdachte is onder 4 ten laste gelegd dat hij op 6 april 2017 wapens voorhanden heeft gehad. Het betreft hierbij een busje pepperspray dat in zijn eigen woning is aangetroffen en een aantal wapens dat in de woning [adres 1] is aangetroffen.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte een busje pepperspray voorhanden heeft gehad, nu er geen feiten en omstandigheden zijn aangevoerd die maken dat verdachte niet wist dat deze pepperspray zich in zijn woning bevond.
Ten aanzien van de overige gedachtestreepjes is de rechtbank van oordeel dat het enkele feit dat verdachte dagelijks in de woning van de [adres 1] kwam en dat hij vanuit die woning drugs dealde, niet maakt dat er wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte op de hoogte was van de wapens die op de zolder van die woning zijn aangetroffen.
Nu niet is gebleken dat verdachte op de hoogte was van de aanwezigheid van die wapens, acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte die onder die gedachtestreepjes genoemde wapens voorhanden heeft gehad en spreekt verdachte daarvan vrij.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
1.
hij
, op één of meer tijdstippenin
of omstreeksde periode van
1 augustus 201617 januari 2017 tot en met 21 juni 2017 te Enschede
, gemeente Enschede, en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met een
of meerander
en, althans alleen, opzettelijk
heeft
bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/ofverkocht en
/ofafgeleverd en
/ofverstrekt
en/of vervoerd,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij, op
of omstreeks6 april 2017 te Enschede,
gemeente Enschede, en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
4.
hij, op
of omstreeks6 april 2017 te Enschede
, gemeente Enschede,
- een bus pepperspray (merk Perfecta 110), zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met
(een
) giftige en/ofverstikkende
en/of weerloosmakende en/of traanverwekkendestof
(fen)van de categorie II, onder 6°,
en/of
- een ploertendoder, zijnde een wapen als bedoeld in categorie I, onder 3 0van de Wet wapens en munitie,
en/of
- een of meerdere paralizers, zijnde (een) wapen(s) als bedoeld in categorie II, onder 5° van de Wet wapens en munitie, en/of
- een revolver (Umarex 343c1866), zijnde een vuurwapen als bedoeld in categorie III, onder 10 van de Wet wapens en munitie,
voorhanden heeft gehad;
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 47 Wetboek van Strafrecht (Sr), artikel 10 van de Opiumwet en artikel 55 van de Wet wapens en munitie. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 3
het misdrijf: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 4
het misdrijf: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie heeft geëist dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden. Voorts is gevorderd dat de onder verdachte in beslaggenomen geldbedragen van € 3.000,00 en € 350,00 verbeurd worden verklaard.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gelet op zijn verweer tot vrijspraak ten aanzien van de feiten 1, 2 en 4 en het verweer tot partiële vrijspraak ten aanzien van feit 3, op het standpunt gesteld dat aan de verdachte een straf moet worden opgelegd die gelijk is aan de tijd die reeds door hem in voorlopige hechtenis is doorgebracht. De raadsman heeft teruggave aan de verdachte verzocht van het inbeslaggenomen geld en van een Iphone.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft gedurende een periode van vijf maanden cocaïne gedeald vanuit diverse woningen. Ook heeft hij een hoeveelheid cocaïne aanwezig gehad. Het dealen van drugs vanuit een woning veroorzaakt veel overlast voor omwonenden. Daarnaast is cocaïne zeer schadelijk voor de gezondheid. Bovendien is het algemeen bekend dat het gebruik van verdovende middelen een onaanvaardbaar gevaar oplevert voor de volksgezondheid in het algemeen en dat dit direct en indirect oorzaak is van vele vormen van criminaliteit. De verdachte heeft door zijn handelen bijgedragen aan het in standhouden en verder uitbreiden van de hieraan verwante maatschappelijke problemen. Daarnaast heeft verdachte een busje pepperspray voorhanden gehad.
Voor wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank gelet op het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 7 november 2018 waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld, maar dat de meest recente veroordeling dateert van 2010.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging gekeken naar de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) met betrekking tot het verkopen/afleveren/verstrekken van gebruikershoeveelheden harddrugs vanuit een pand. Wanneer dit gebeurt voor een periode van meer dan drie maanden, doch minder dan zes maanden, met enige regelmaat geldt als oriëntatiepunt acht maanden gevangenisstraf onvoorwaardelijk. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of er in dit concrete geval omstandigheden zijn die maken dat van die oriëntatiepunten naar boven of beneden afgeweken moet worden. De rechtbank houdt rekening met het feit dat er geen grote hoeveelheden cocaïne zijn aangetroffen en dat uit het dossier de frequentie van het dealen niet onomstotelijk blijkt.
Alles afwegende zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 210 dagen, zijnde zeven maanden, waarvan 96 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar opleggen. Het voorwaardelijk strafdeel dient er toe verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
De straf die de rechtbank oplegt is lager dan de straf door het Openbaar Ministerie gevorderd. De reden daarvoor is dat de rechtbank verdachte vrijspreekt van het dealen bij FC Twente, deelname aan een criminele organisatie en van het voorhanden hebben van een aantal wapens.
7.4
De inbeslaggenomen voorwerpen
De rechtbank is van oordeel dat het onder verdachte inbeslaggenomen geld, een bedrag van in totaal € 3.350,00, moet worden verbeurdverklaard, omdat hij het geheel of ten dele ten eigen bate kan aanwenden en het geldbedrag, gelet op de plaats waar dit is aangetroffen (in een mandje waar ook cocaïne lag en in de brievenbus) geheel of grotendeels door middel van of uit de baten van het onder feit 1 bewezenverklaarde strafbare feit is verkregen.
De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van de aan de verdachte toebehorende witte Iphone (pagina 1177 van het beslagdossier: B.05.01. 001, code 051081) nu het belang van strafvordering zich niet tegen teruggave verzet.

10.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 47 en 57 Sr.

11.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
  • verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
  • verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1
het misdrijf: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 3
het misdrijf: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 4
het misdrijf: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
s
trafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde;
straf
  • veroordeelt verdachte tot een
  • bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
  • stelt als
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
de inbeslaggenomen voorwerpen
  • verklaart verbeurd het inbeslaggenomen geldbedrag van € 3.350,00;
  • gelast de teruggave aan verdachte van een Iphone;
opheffing bevel voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Rikken, voorzitter, mr. M.A.H. Heijink en
mr. S.K. Huisman, rechters, in tegenwoordigheid van S. Wongsokerto, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 21 december 2018.