4.3Het oordeel van de rechtbank
Aan verdachte is onder 1 ten laste gelegd dat hij in de periode van 1 augustus 2016 tot en met 21 juni 2017 met (een) ander(en) drugs heeft gedeald in Enschede, in ieder geval in Nederland. In de tenlastelegging staat geen specifiekere plaats aanduiding. Uit het dossier leidt de rechtbank af dat verdachte wordt verweten dat hij in die periode cocaïne heeft gedeald in het supportershome en in/bij Vak-P bij thuiswedstrijden van FC Twente en daarnaast dat hij cocaïne heeft gedeald vanuit een aantal specifieke adressen in Enschede, te weten de [adres 1] , de [adres 2] en het [adres 3] .
De rechtbank overweegt ten aanzien van het dealen bij - kort gezegd - FC Twente het volgende.
Gedurende het onderzoek (Direk) werden door de politie de gedragingen van verdachte en medeverdachten tijdens een aantal thuis wedstrijden van FC Twente in kaart gebracht. Er zijn vanaf 17 januari 2017 telefoontaps aangesloten en er zijn cameraopnames gemaakt in het stadion van FC Twente, met name in Vak-P, en in het supportershome.
Op 6 april 2017 vond tijdens de wedstrijd FC Twente - PSV een doorzoeking plaats in het supportershome. Tijdens de doorzoeking werden op verschillende plekken in het supportershome 45 ponypacks met cocaïne aangetroffen. In het stadion werd in de toiletten en in de gracht bij Vak-P (onder de vakken 103 en 105) op meerdere plekken verpakkingsmateriaal aangetroffen, zogenaamde geopende ponypacks. Deze ponypacks zijn door de politie vergeleken met de ponypacks die in het supportershome werden aangetroffen en de ponypacks komen met elkaar overeen. Op basis van deze bevindingen zijn er aanhoudingen verricht. Eén van de aangehouden verdachten, [medeverdachte 5] , heeft verklaard dat hij op 6 april 2017 tijdens de eerste helft van de wedstrijd cocaïne heeft gekocht in het toilet in de gracht bij Vak-P. [medeverdachte 5] heeft verder verklaard dat hij wist dat er in de toiletten drugs verkocht werd en dat hij vaker daar drugs heeft gekocht. Hij weet niet van wie hij drugs heeft gekocht.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van bovenstaande bevindingen kan worden vastgesteld dat er tijdens de wedstrijd FC Twente - PSV cocaïne in het supportershome aanwezig was, dat er tijdens de wedstrijd in de toiletten onder de vakken 103 en 105 cocaïne werd gebruikt en waarschijnlijk ook verkocht. Daarnaast zijn er aanwijzingen, gelet op de hoeveelheid cocaïne die in het supportershome is aangetroffen en de verklaring van verdachte [medeverdachte 5] , dat er cocaïne werd gedeald.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte degene is die, al dan niet met (een) ander(en), cocaïne heeft gedeald bij FC Twente.
De rechtbank stelt vast dat verdachte en zijn medeverdachten in de tenlastegelegde periode, meerdere malen op verschillende data in elkaars gezelschap zijn geweest in het supportershome en bij thuiswedstrijden van FC Twente. Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting op 7 december 2018 is gebleken dat verdachte [verdachte] in de periode van 17 januari 2017 tot en met 6 april 2017 drie keer bij FC Twente aanwezig is geweest. Daarbij valt op dat verdachte, en ook medeverdachten, het merendeel van de wedstrijd niet op de tribune te vinden zijn, maar in de gracht voor de toiletten. Ook valt op dat verdachte met regelmaat het toilet (kort) bezoekt.
De rechtbank is echter van oordeel dat deze observaties in combinatie met tapgesprekken die mogelijk als druggerelateerd zijn aan te merken, onvoldoende zijn om te komen tot het wettig en overtuigend bewijs dat verdachte alleen of samen met (een) ander(en) cocaïne heeft gedeald bij FC Twente. Dit te meer nu er geen observaties zijn van daadwerkelijke cocaïnehandel, dan wel een verklaring van een afnemer die verklaart cocaïne te hebben gekocht bij FC Twente van verdachte of één van de medeverdachten. De enige afnemer, verdachte [medeverdachte 5] , die wel is gehoord geeft bovendien een signalement dat niet met dat van verdachte overeen komt. De rechtbank spreekt verdachte dan ook vrij van drugshandel bij FC Twente.
De rechtbank overweegt ten aanzien van het dealen vanuit de bovengenoemde woningen als volgt.
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen is vast komen te staan dat verdachte samen met zijn zwager, medeverdachte [medeverdachte 2] , cocaïne heeft gedeald. Dit deed hij in Enschede niet alleen vanuit zijn eigen woning op het adres [adres 2] , en op het adres van zijn schoonouders - de ouders van [medeverdachte 2] - op de [adres 1] , maar, na de inval in deze woningen op 6 april 2017, ook vanuit de woning van [medeverdachte 2] op het adres in de Enschedese wijk Dolphia, het [adres 3] . Uit de afgeluisterde en opgenomen telefoongesprekken is gebleken dat de verdachte vanaf 17 januari 2017 door verschillende mensen werd gebeld. Zij werden door hem verwezen naar nummer ‘ [adres 1] ’ of naar ‘ [adres 2] ’ en naar ‘Dolphia, [adres 3] ’. Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft zijn woning beschikbaar gesteld en hij werd telefonisch door verdachte geïnstrueerd. Uit de verklaring van verdachte op de terechtzitting komt naar voren dat hij en medeverdachte [medeverdachte 2] iedere dag contact met elkaar hadden en dat zij bij elkaar en bij hun (schoon)ouders de woning in en uit liepen. Uit de tapgesprekken is verder gebleken dat de verdachte, wanneer verdachte niet zelf thuis was, de afnemers instrueerde waar zij de cocaïne konden vinden en waar zij het geld voor die cocaïne konden achterlaten. Tijdens de doorzoeking van de woningen aan de [adres 1] en [adres 2] werd op die genoemde plekken ook daadwerkelijk cocaïne en geld aangetroffen. In de woning aan de [adres 1] werd, in het mandje waarin ook cocaïne lag, een bedrag van € 3.000,00 aangetroffen (in kleine coupures). In de brievenbus aan de [adres 2] werd in de brievenbus € 350,00 aangetroffen. De verklaring die verdachte, eerst ter terechtzitting, heeft gegeven voor de aanwezigheid van het geld op die plekken, acht de rechtbank in het licht van voornoemde feiten en omstandigheden ongeloofwaardig.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op het vorenstaande, wettig en overtuigend bewezen is dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachten [verdachte] en [medeverdachte 2] en dat zij samen in de periode van 17 januari 2017 tot en met 21 juni 2017 te Enschede cocaïne hebben gedeald.
Onder feit 2 wordt verdachte verweten dat hij - kort gezegd - heeft deelgenomen aan een criminele organisatie als bedoeld in artikel 11b van de Opiumwet. De rechtbank is, gelet op hetgeen hiervoor reeds is overwogen, van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is om te komen tot het oordeel dat er sprake is van een georganiseerd samenwerkingsverband tussen verdachte en de in de tenlastelegging genoemde medeverdachten. Daarnaast is er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat dit samenwerkingsverband kan worden aangemerkt als een organisatie met het oogmerk op het dealen van drugs. De rechtbank spreekt verdachte dan ook vrij van deelname aan een criminele organisatie.
Aan verdachte is onder 3 ten laste gelegd dat hij op 6 april 2017 met (een) ander(en) opzettelijk drugs aanwezig heeft gehad in Enschede, in ieder geval in Nederland. In de tenlastelegging staat geen specifiekere plaats aanduiding. Uit het dossier leidt de rechtbank af dat het Openbaar Ministerie doelt op de cocaïne die op 6 april 2017 is aangetroffen in de woning aan de [adres 1] en in de woning aan de [adres 2] . In de woningen aan de [adres 1] en nummer [adres 2] is een hoeveelheid cocaïne aangetroffen van 35,4 gram respectievelijk 1,5 gram. Verdachte heeft ter zitting bekend dat de cocaïne die op nummer [adres 2] is aangetroffen van hem is.
Ten aanzien van de cocaïne die is aangetroffen op nummer [adres 1] ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of die cocaïne zich in de machtssfeer van verdachte bevond. Gelet op hetgeen hiervoor ten aanzien van feit 1 reeds is overwogen over de beide woningen aan de [adres 1] acht de rechtbank feit 3 wettig en overtuigend bewezen.
Aan verdachte is onder 4 ten laste gelegd dat hij op 6 april 2017 wapens voorhanden heeft gehad. Het betreft hierbij een busje pepperspray dat in zijn eigen woning is aangetroffen en een aantal wapens dat in de woning [adres 1] is aangetroffen.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte een busje pepperspray voorhanden heeft gehad, nu er geen feiten en omstandigheden zijn aangevoerd die maken dat verdachte niet wist dat deze pepperspray zich in zijn woning bevond.
Ten aanzien van de overige gedachtestreepjes is de rechtbank van oordeel dat het enkele feit dat verdachte dagelijks in de woning van de [adres 1] kwam en dat hij vanuit die woning drugs dealde, niet maakt dat er wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte op de hoogte was van de wapens die op de zolder van die woning zijn aangetroffen.
Nu niet is gebleken dat verdachte op de hoogte was van de aanwezigheid van die wapens, acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte die onder die gedachtestreepjes genoemde wapens voorhanden heeft gehad en spreekt verdachte daarvan vrij.