ECLI:NL:RBOVE:2018:4956

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
21 december 2018
Publicatiedatum
21 december 2018
Zaaknummer
08-994542-15 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling ingenieurs- en adviesbureau voor overtreding van de Wet milieubeheer

Op 21 december 2018 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een ingenieurs- en adviesbureau, dat werd beschuldigd van het opzettelijk ontgronden van een perceel zonder vergunning en het bedrijfsmatig handelen met afvalstoffen, wat nadelige gevolgen voor het milieu kon veroorzaken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 2 juni 2014 tot en met 5 augustus 2014 in Midwolda, gemeente Oldambt, opzettelijk handelingen heeft verricht die in strijd zijn met de Wet milieubeheer. De officier van justitie had een geldboete van € 10.000,- geëist, maar de rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was voor het eerste feit, namelijk het ontgronden zonder vergunning. De rechtbank sprak de verdachte vrij van dit feit, maar achtte het tweede feit, het handelen met afvalstoffen, wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank legde een voorwaardelijke geldboete op van € 5.000,- met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank hield rekening met de ernst van de overtredingen, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en de staat van de onderneming. De verdachte had zich niet aan de geldende regelgeving gehouden, wat schade aan het milieu kon veroorzaken. De rechtbank overwoog dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten was veroordeeld en dat zij het perceel had opgeruimd, wat in haar voordeel werd meegewogen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige economische kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer 08-994542-15 (P)
Datum vonnis: 21 december 2018
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,,
gevestigd aan de [adres 1] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 7 juni 2018 en 13 december 2018.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. D. van Ieperen en van hetgeen namens verdachte, ter terechtzitting vertegenwoordigd door W.R. Meijer, en de raadsman mr. W.J.Th. Bustin, advocaat te Veendam, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, na wijziging van de tenlastelegging van 7 juni 2018, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:al dan niet samen met anderen een (deel van een) perceel opzettelijk zonder vergunning heeft ontgrond, dan wel heeft toegelaten dat werd ontgrond;
feit 2:al dan niet samen met een ander opzettelijk bedrijfsmatig handelingen met afvalstoffen heeft verricht, terwijl zij wist of kon weten dat daardoor nadelige gevolgen voor het milieu ontstonden of konden ontstaan, dan wel
dat zij al dan niet samen met een ander handelingen heeft verricht, waarvan zij wist of kon vermoeden dat daardoor de bodem kon worden verontreinigd of aangetast, en opzettelijk niet alle maatregelen heeft genomen om de verontreiniging of aantasting te voorkomen of de directe gevolgen daarvan te beperken en zoveel mogelijk ongedaan te maken.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
zij in of omstreeks de periode van 02 jun 2014 tot en met 05 aug 2014 te Midwolda, gemeente Oldambt, tezamen en in vereniging met een ander of anderen danwel alleen, een (deel van een) perceel grond, kadastraal bekend onder gemeente Midwolda, sectie [nummer 1] , (het gemeentelijk depot), opzettelijk zonder vergunning heeft ontgrond, dan wel als gebruiker van genoemd perceel heeft toegelaten dat werd ontgrond, immers heeft/hebben zij verdachte en/of haar mededader(s) toen, daar,(telkens) opzettelijk zonder vergunning in totaal (ongeveer) 16.000 m3, althans meer dan 10.000 m3 bodemmateriaal, te weten zand, geput/afgegraven, en/of doen putten/afgraven en/of zulks heeft/hebben toegelaten, uit voornoemd perceel, en/of was dat zand in depot gezet en/of naar elders afgevoerd;
2
zij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 02 juni 2014 tot en met 05 augustus 2014, althans van 23 juli 2014 tot en met 4 augustus 2014 te Midwolda, gemeente Oldambt, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, danwel alleen, opzettelijk in strijd met artikel 10.1 lid 3 van de Wet milieubeheer bedrijfsmatig en/of in een omvang en/of op een wijze alsof deze bedrijfsmatig was, één of meer handeling(en) met betrekking tot afvalstoffen heeft verricht,
terwijl daardoor naar zij en/of haar mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs had(den) kunnen weten, nadelige gevolgen voor het milieu ontstonden of konden onstaan, immers heeft zij, verdachte, en/of haar mededader(s) toen,daar (telkens) (beton)puin en/of mest laten storten en/of gestort in een zandput die was gelegen op het gemeentelijk depot, kadastraal bekend gemeente Midwolda, sectie [nummer 1] ;
althans, voor zover voor het vorenstaande geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, subsidiair ter zake dat
zij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 02 juni 2014 tot en met 05 augustus 2014, althans van 23 juli 2014 tot en met 4 augustus 2014 te Midwolda, gemeente Oldambt, tezamen en in vereniging met een ander of anderen danwel alleen, op of in de bodem (een) handeling(en) heeft verricht, te weten het (laten) storten van (beton)puin en/of mest in een zandput die was gelegen op het gemeentelijk depot, kadastraal bekend gemeente Midwolda, sectie [nummer 1] , terwijl zij en/of haar mededader(s) wist(en) althans redelijkerwijs had kunnen vermoeden, dat door die handeling(en) de bodem kon worden verontreinigd en/of aangetast, en opzettelijk niet aan haar verplichting heeft voldaan alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van haar en/of haar mededader(s) konden/kunnen worden gevergd, teneinde die verontreiniging en/of aantasting te voorkomen dan wel, terwijl die verontreiniging en/of aantasting zich voordeed, de verontreiniging of de aantasting en de directe gevolgen daarvan te beperken
en zoveel mogelijk ongedaan te maken.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Inleiding
De gemeente Oldambt is opdrachtgever van het project “Blauwe Passage”. Aanleiding voor dit project was om te komen tot de aanleg van drie bruggen en de realisatie van een vaarweg en een weg, gelegen in de gemeente Oldambt.
Voor dit project heeft de gemeente Oldambt een aanbestedingsprocedure uitgeschreven, te weten Blauwe Passage (fase 2), bestek 2013-26. Verdachte heeft op het project ingeschreven. Het project is vervolgens aan haar gegund.
Gedurende het project kon door verdachte een opslaglocatie, te weten het gemeentelijk depot, worden gebruikt voor de tijdelijke opslag van vrijgekomen grond.
In het bestek was opgenomen dat 60.000 m3 klei, 20.000 m3 leem en 19.500 m3 zand zou vrijkomen. Dit kon weer worden gebruikt in het project. Voor de aanleg van de nieuwe weg was een hoeveelheid van 15.000 m3 zand nodig. Na de gunning van het project aan verdachte is door haar nader grondonderzoek verricht. Hieruit bleek dat er andere hoeveelheden aan bodemmaterialen zouden vrijkomen. Er was in ieder geval veel minder dan de verwachtte 19.5000 m3 zand aanwezig.
Ook uit het project Niemandsland (dat een meerwerkopdracht van de gemeente Oldambt aan verdachte was) kwam niet voldoende zand om aan de benodigde 15.000 m3 te komen.
Bij het project zijn namens verdachte betrokken [naam 1] , als directeur en aandeelhouder van verdachte, (hierna: [naam 1] ) en [naam 2] , als uitvoerder bij verdachte, (hierna: [naam 2] ).
[naam 3] (hierna: [naam 3] ) was projectleider namens de gemeente Oldambt.
De heer [naam 4] , werkzaam als toezichthouder bij de Omgevingsdienst Groningen, heeft op 4 augustus 2014 geconstateerd dat op het gemeentelijk gronddepot zonder vergunning door [verdachte] werd ontgrond. Hij heeft op 1 september 2014 aangifte gedaan.
Naar aanleiding hiervan is een onderzoek naar de bodemgesteldheid uitgevoerd door [bedrijf 1] . (hierna: [bedrijf 1] ).
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
Feit 1
De officier van justitie heeft betoogd dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit.
De feitelijke ontgronding is door verdachte verricht, terwijl voor die ontgronding geen vergunning aanwezig was. Nu verdachte degene was die ontgrondde, rustte de verplichting tot het aanvragen van de vergunning ook op haar. Verdachte is een professionele partij met een eigen verantwoordelijkheid daarin. Door geen vergunning aan te vragen en ook niet de gemeente Oldambt te vragen om dit te doen, is er sprake van kleurloos opzet.
Feit 2
De officier van justitie heeft betoogd dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit.
Verdachte heeft puin en/of mest gestort in het gat dat was ontstaan nadat het zand was geput op het gemeentelijk depot. Aangezien verdachte zich wilde ontdoen van dit puin en mest gaat het in casu om afvalstoffen. Uit de dagrapporten van de weken 30, 31 en 32 blijkt dat er diverse keren puin en mest naar het gemeentelijk depot zijn gebracht. Dit leidt de officier van justitie ook af uit de verklaringen van [naam 5] en [naam 2] . Uit het rapport van [bedrijf 1] blijkt dat er afvalstoffen in de grond zijn aangebracht en dat er recent mest is aangebracht met een dikte van ongeveer één meter.
Door deze handelingen konden er nadelige gevolgen voor het milieu ontstaan.
Volgens de officier van justitie kan ook de opzet worden bewezen omdat het in de bodem verwerken van puin en mest een bewuste handeling is geweest.
4.3
Het standpunt van de verdediging
Feit 1
De raadsman heeft vrijspraak bepleit. Verdachte ontkent niet dat zij zand heeft geput uit het gemeentelijk depot, maar wel dat zij dat opzettelijk zonder vergunning heeft gedaan. Verdachte ging er vanuit dat, als er al een vergunning nodig was voor deze werkzaamheden, de vergunning door de gemeente Oldambt zou zijn aangevraagd.
Feit 2
De raadsman heeft ook voor feit 2 primair en subsidiair vrijspraak bepleit. Hij heeft aangevoerd dat een puinmengsel afkomstig van de stal van een te slopen boerderij tijdelijk is opgeslagen op het gemeentelijk depot en verwerkt in het werk, terwijl het mestrestant (zijnde een heel kleine hoeveelheid) tijdelijk is opgeslagen op het gemeentelijk depot. Uit het rapport van [bedrijf 1] blijkt niet dat de mest in het ontgraven gedeelte is gestort.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte is ten laste gelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.
De rechtbank overweegt daartoe dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte opzettelijk zonder vergunning op het gemeentelijk depot heeft ontgrond. Verdachte heeft weliswaar bewust ontgrond, maar de rechtbank heeft geen aanleiding om te twijfelen aan de verklaringen die namens verdachte zijn afgelegd, dat zij heeft vertrouwd op de gemeente Oldambt voor wat betreft de benodigde vergunningen en op dat binnen de wettelijke kaders werd gehandeld. Verdachte had zich wellicht wel rekenschap moeten geven van de kaders waarbinnen moest worden gewerkt en of de al dan niet benodigde vergunningen aanwezig waren, maar de rechtbank is van oordeel dat (voorwaardelijk) opzet ontbreekt, juist vanwege de taakverdeling, waarbij de vergunningaanvraag contractueel was neergelegd bij de gemeente.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte geen voorwaardelijk opzet heeft gehad op het zonder vergunning ontgronden van het gemeentelijk depot.
Feit 2
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Uit het rapport van [bedrijf 1] van 27 augustus 2014 volgt dat uit een groot aantal boringen op het gemeentelijk depot blijkt dat de bodem tot een diepte van 2,5 meter onder het maaiveld bestaat uit geroerde/vergraven humeuze grond. Volgens [bedrijf 1] is deze grond waarschijnlijk recentelijk (korter dan een half jaar geleden) aangebracht. Plaatselijk bevat de geroerde grond bijmengingen met onder andere puindelen (voornamelijk delen van bakstenen), kleibrokken en leembrokken. Volgens getuige [naam 2] zijn door een eerdere aannemer achtergelaten puindelen door verdachte in de ontgraving verwerkt. Verder blijkt uit de dagrapporten dat diverse keren betonpuin van de [adres 2] naar het gemeentelijk depot is gebracht. Hiermee voldoen de door verdachte in de bodem gebrachte puindelen aan de omschrijving van afvalstoffen. Immers, volgens artikel 1.1 van de Wet milieubeheer worden onder afvalstoffen verstaan alle stoffen, preparaten of voorwerpen, waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat het puin in een zandput is gestort en niet, zoals door de raadsman is aangevoerd, tijdelijk is opgeslagen op het gemeentelijk depot.
Ten aanzien van de ten laste gelegde mest is door verdachte niet weersproken dat zij de mest naar het gemeentelijk depot heeft gebracht, maar wel dat deze mest in het ontgraven gedeelte is gestort. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het rapport van [bedrijf 1] dat ter plaatse van vier boringen op een diepte van 1,2 tot 2,4 meter onder het maaiveld mest is aangetroffen. Gezien de diepte waarop de mest is aangetroffen, kan redelijkerwijs niet meer worden gesproken van tijdelijke opslag op het gemeentelijk depot.
Naar de uiterlijke verschijningsvorm betreft dit in de grond van het gemeentelijk depot brengen van puin en mest, waarvan verdachte zich heeft willen ontdoen, zonder zich te houden aan de in de Wet Milieubeheer ter zake gestelde eisen, een gedraging opzettelijk in strijd met artikel 10.1 lid 3 van de Wet Milieubeheer, terwijl verdachte op zijn minst redelijkerwijs had moeten weten dat daardoor nadelige gevolgen voor het milieu konden ontstaan.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
2 zij in de periode van 02 juni 2014 tot en met 05 augustus 2014 te Midwolda, gemeente Oldambt, opzettelijk in strijd met artikel 10.1 lid 3 van de Wet milieubeheer bedrijfsmatig handelingen met betrekking tot afvalstoffen heeft verricht,
terwijl daardoor naar zij redelijkerwijs had kunnen weten, nadelige gevolgen voor het milieu ontstonden of konden ontstaan, immers heeft zij, verdachte toen, daar (telkens) (beton)puin en mest laten storten en/of gestort in een zandput die was gelegen op het gemeentelijk depot, kadastraal bekend gemeente Midwolda, L 954.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 10.1, derde lid van de Wet milieubeheer en artikel 1a jo 2 van de Wet op de economische delicten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 2
het misdrijf: overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 10.1, derde lid, van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 10.000,-.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de strafoplegging gerefereerd.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de staat van de onderneming van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
In het belang van de volksgezondheid en de bescherming van het milieu is wettelijk voorgeschreven hoe te handelen bij de opslag van afvalstoffen. De bedoeling van die regels is onder meer dat verspreiding van (eventueel) vervuilde grond zoveel mogelijk wordt voorkomen en vermenging van deze (vervuilde) grond met andere materialen zoveel mogelijk wordt tegengegaan.
Verdachte heeft bij de uitvoering van haar werkzaamheden in strijd gehandeld met de geldende regelgeving ter zake afvalstoffen. Zij heeft de ter zake geldende regelgeving genegeerd. Door aldus te handelen heeft verdachte zichzelf een economisch voordeel bezorgd ten opzichte van concurrerende ondernemers door wie de regelgeving op het gebied van de milieuwetgeving wel wordt nageleefd, waarbij zij op de koop toe heeft genomen dat hierdoor schade kon worden toegebracht aan het milieu en de bodem.
Uit een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 16 juli 2018 blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
In het voordeel van verdachte houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte het perceel heeft opgeruimd en zoveel als mogelijk heeft teruggebracht in de oude situatie.
De rechtbank houdt ook rekening met een forse overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank constateert verder dat de verdediging in deze zaak geen verwijt valt te maken ten aanzien van dit forse tijdsverloop. Een reden kan naar het oordeel van de rechtbank evenmin worden gevonden in de aard of de ingewikkeldheid van de zaak. De rechtbank is van oordeel dat deze overschrijding matiging van de op te leggen straf tot gevolg moet hebben.
Voornoemde factoren in aanmerking nemend acht de rechtbank een geheel voorwaardelijke geldboete van € 5.000,- , passend en geboden.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 51 en 91 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 6 en 87 van de Wet op de economische delicten.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart niet bewezen dat verdachte het als feit 1 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt haar daarvan vrij;
- verklaart bewezen dat verdachte het als feit 2 primair ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
feit 2
het misdrijf: overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 10.1, derde lid, van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot betaling van een geldboete van
€ 5.000,- (zegge: vijfduizend euro);
- bepaalt dat deze geldboete
in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 2 (twee) jarende navolgende voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door M. Aksu, voorzitter, mr. A.A.A.M. Schreuder en mr. G.H. Meijer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.W. de Boer, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 21 december 2018.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de Eenheid Noord-Nederland, Dienst Regionale Recherche, met kenmerk [nummer 2] (Onderzoek Acrux). Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
1.
Het proces-verbaal van aangifte van [naam 4] , van 1 september 2014, pagina 16-18 onder meer inhoudende:
(…) Op maandag 4 augustus 2014 was ik aan de [adres 3] te Midwolda gelegen binnen de gemeente Oldambt. Ik zag dat daar op een perceel gelegen tegenover huisnummer [nummer 3] graafwerkzaamheden werden uitgevoerd. Deze locatie ligt op korte afstand van het project de Blauwe Passage. (…) Ik zag dat op het perceel grote bulten zwarte grond lagen en dat er een rupskraan bezig was met zand uit het diepe op te halen en wegzetten op de kant in een depot. Verder zag ik dat een andere rupskraan bezig was met het opladen van zwarte grond op een vrachtwagen. Ik vond dit vreemd omdat dit afgraven niets te maken had met het uitgraven van de Blauwe Passage. (…) Toen ik daar aanwezig was, kwam de uitvoerder van de [verdachte] naar mij toe en stelde zich voor als zijnde [naam 6] . (…) Ik vroeg hem wat voor werkzaamheden op dit moment werden uitgevoerd. Hij antwoordde dat er zand werd ontgraven en dat dit werd toegepast in het cunet van de aan te leggen weg binnen het project van de Blauwe Passage. Op mijn vraag wat er met de ontstane laagte werd gedaan, antwoordde hij dat dit opgevuld werd met zwarte grond en vervolgens weer geschikt gemaakt zou worden voor de landbouw. (…)
In het overleg hebben we vervolgens afgesproken dat er een booronderzoek uitgevoerd zou worden om vast te stellen hoe de bodemgesteldheid van het gehele terrein op dit moment is. (…) Het booronderzoek naar de bodemgesteldheid is inmiddels uitgevoerd door de [bedrijf 1] gevestigd te Assen. Uit dit onderzoek is gebleken dat van een groot gedeelte van het terrein de bodem tot op een diepte van 2,5 meter bestaat uit geroerde / vergraven humeuze grond en dat dit grond recentelijk is aangebracht. Uit de boringen blijkt dat de geroerde grond plaatselijk bijmengingen van puindelen en kleibrokken en leembrokken bevat. Bij vier boringen is een laag van 1 meter pure mest aangetroffen. Volgens de onderzoekers van [bedrijf 1] was deze mest recentelijk aangebracht omdat het nog sterk geurde. (…)
2.
Een geschrift, zijnde een kadastraal bericht object, als bijlage gevoegd bij het aanvullend proces-verbaal van 20 juni 2017, opgemaakt door [verbalisant 1] en [verbalisant 2] verbalisanten,
onder meer inhoudende:
(…) Kadastrale aanduiding: MIDWOLDA [nummer 1]
Omschrijving
kadastraal object: TERREIN (AKKERBOUW)
Locatie: [adres 3]
MIDWOLDA (…)
3.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [naam 2] , opgemaakt door [verbalisant 3] en [verbalisant 4] , verbalisanten, van 13 februari 2015, pagina 149-154, onder meer inhoudende:
(…) V: Wat vindt u van de gestelde conclusie, betreffende de aangevulde grond en mest in dit rapport.
A: (…) Toen de mest in het gat van het gemeentelijk gronddepot gedumpt is had ik vakantie. Tijdens het afbreken van een schuur met locatie hoofdweg waar zich een mestkelder bevond, is dit de laatste mest niet meer verwijderd via de vacuümtank. Deze mest is met graafmachine, en soort koek van mest, eruit gehaald. Deze mest is toen met dumpers van ons, “ [verdachte] ”, naar het gemeentelijke gronddepot overgebracht. Deze mest is nu nog steeds op het gemeentelijke gronddepot aanwezig. (…)
Omdat deze mest niet ergens anders heen kon, is het naar het gemeentelijke gronddepot gegaan, dit was immers voor aanvoer en afvoer binnen ons werk. In het gemeentelijk depot ligt deze mest apart, omgeven met een soort dijk van zand. De hoeveelheid zal wel ongeveer 130m3 zijn.
V: Wat kunt u verklaren over de in de ontgraving aangetroffen puindelen en waar deze grond met daarin puindelen vandaan komt.
A: De vorige aannemer “ [bedrijf 2] ” uit Harlingen, die ook gebruikt heeft gemaakt van het gemeentelijke gronddepot heeft het niet zo netjes achtergelaten. Deze aannemer heeft een duiker aangelegd voor het project “De Blauwe Passage”. Deze puindelen, ook hout, wat er al lag in een grote buit van deze aannemer, zijn door ons ook in het gat samen met de klei, veen en leem tijdens het zandputten, verwerkt. Van elders is er door ons, “ [verdachte] ” geen puin houdende grond aangevoerd naar het gemeentelijke gronddepot. (…)
4.
Een geschrift, zijnde een briefrapportage “verrichte boringen ter plaatse van een grond op- en overslaglocatie te Midwolda”, van [naam 7] , projectleider bij [bedrijf 1] . gevestigd te Assen, van 27 augustus 2014, pagina 1246-1295, onder meer inhoudende:
(…) Uit een groot aantal boringen blijkt dat de bodem tot een diepte van circa 2,5 m -mv bestaat uit geroerde/vergraven humeuze grond. Deze grond is waarschijnlijk recentelijk (korter dan een halfjaar geleden) aangebracht. Dit blijkt uit het feit dat de grond nog niet ingeklonken is en ook is het grondwater in de geroerde grond dieper aangetroffen dan in de oorspronkelijke bodem.
Waarschijnlijk is er droge grond aangebracht, waarbij het grondwater nog niet heeft kunnen
doordringen tot het natuurlijke grondwaterniveau. Plaatselijk bevat de geroerde grond bijmengingen met onder andere puindelen (voornamelijk delen van bakstenen), kleibrokken en leembrokken. (…)
Specifiek wordt benoemd dat ter plaatse van enkele boringen (nummers 31,38, 39 en 42) op een diepte van circa 1,2 tot 2,4 m -mv pure mest is aangetroffen. Deze mest lijkt recentelijk aangebracht doordat deze nog sterk geurt en slap (niet ingeklonken) van aard is. (…)
5.
Geschriften, zijnde dagrapporten, opgemaakt door [naam 2] , uitvoerder bij verdachte, voor het project Blauwe Passage Fase 2, pagina 1076-1083, onder meer inhoudende:
(…) Week : 30
Datum : 24-07-14 (…)
Opmerkingen (…)
Betonpuin van [adres 2] naar Depot rijden. (…)
(…) Week : 30
Datum : 25-07-14 (…)
Opmerkingen (…)
Betonpuin van [adres 2] naar Depot rijden. (…)
(…) Week : 31
Datum : 28-07-14 (…)
Opmerkingen (…)
Puin rijden van [adres 2] naar depot. (…)
(…) Week : 31
Datum : 29-07-14 (…)
Opmerkingen (…)
Puin rijden van [adres 2] naar depot (…)
(…) Week : 31
Datum : 30-07-14 (…)
Opmerkingen (…)
Puin rijden van [adres 2] naar depot (…)
(…) Week : 31
Datum : 31-07-14 (…)
Opmerkingen (…)
Puin rijden van [adres 2] naar depot. (…)
(…) Week : 32
Datum : 4-08-14 (…)
Opmerkingen (…)
Puin rijden van [adres 2] naar depot. (…)