Eiseres is het daarmee niet eens. In beroep heeft zij – kort samengevat – aangevoerd dat:
. het voornemen tot boeteoplegging is gericht aan [naam] terwijl de boete is opgelegd aan eiseres;
. het voornemen tot boeteoplegging is gedaan door de minister van Infrastructuur en Milieu terwijl de boete is opgelegd door de minister van Infrastructuur en Waterstaat;
. de periode waarin de overtredingen zouden hebben plaatsgevonden is in augustus 2015, terwijl het boeterapport pas een jaar later op 11 oktober 2016 is opgemaakt;
. de conclusie van het boeterapport is dat de werkgever geen deugdelijke registratie heeft gevoerd, hetgeen naar de mening van eiseres neerkomt op één overtreding, derhalve een boetebedrag van maximaal € 4.400,-. Het betreffende artikel ziet niet op de mogelijkheid om per geconstateerde overtreding, per misslag of per gebrek bij de individuele chauffeur de
boetebedragen op te tellen;
. tussen het boeterapport en het primaire besluit ligt een periode van 14 maanden, tussen het voornemen en het primair besluit ligt een periode van ruim een jaar. Nu niet binnen de wettelijke termijnen tot besluitvorming is gekomen voert verweerder het beleid dat de boete gematigd wordt, maar ook los van dat beleid ligt matiging van de boete in de rede;
. bij eiseres waren in 2015 35 personeelsleden in dienst, daarom bedraagt de boete die maximaal kon worden opgelegd € 81.000,- : 2 = € 40.500,-.