5.2Tenlastelegging onder 2 primair en subsidiair
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder 2 primair en subsidiair is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Op basis van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank de volgende feiten vast.
Verdachten zijn samen in een door verdachte [medeverdachte] bestuurde auto weggereden na een mislukte winkelinbraak. Kort na hun vertrek werden ze gesignaleerd en zette de politie met diverse auto’s de achtervolging in. Daarbij heeft verdachte [medeverdachte] diverse keren met ruime overschrijding van de maximumsnelheden gereden. Overtredingen waarvan het niet zou hebben verbaasd dat de officier van justitie deze ook ten laste gelegd had. Het is verdachten gelukt om ongeveer anderhalf uur uit handen van de politie te blijven. Maar nadat [medeverdachte] , op aanwijzingen van [verdachte] , aan de verkeerde kant de A1 was opgereden en spookrijdend zijn weg via de vluchtstrook vervolgde, eindigde deze dollemansrit uiteindelijk doordat de auto van verdachten in botsing kwam met de auto waarin de twee in de tenlastelegging genoemde politieagenten reden.
De rechtbank moet de vraag beantwoorden of verdachten door zich zo te gedragen (voorwaardelijk) opzet hebben gehad op de ten laste gelegde dood van of zwaar lichamelijk letsel bij de twee politieagenten, [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] , die in de aangereden auto zaten.
De officier van justitie noch de verdediging heeft geconcludeerd dat er van boos opzet sprake is geweest. De rechtbank ziet voor dergelijk opzet evenmin voldoende bewijs.
De vraag is dan of er wel bewijs is voor opzet in voorwaardelijke vorm.
Voor het aannemen van voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - zoals hier het van het leven beroven van of toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan de twee politieagenten - is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap had van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zou intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
Bij zeer gevaarlijk rijden zoals waarvan in deze zaak sprake is geweest, kan voorwaardelijk opzet op die gevolgen alleen worden vastgesteld als moet worden aangenomen dat de verdachte zich aan die aanmerkelijke kans willens en wetens heeft blootgesteld, met dien verstande dat hij – in plaats van erop te rekenen dat een en ander wel goed zou aflopen – die aanmerkelijke kans welbewust heeft aanvaard en op de koop heeft toegenomen. Daarbij is van belang dat het niet waarschijnlijk is dat een bestuurder, en in dit geval ook de bijrijder die samen met de bestuurder op de vlucht was, de aanmerkelijke kans, dat een botsing met een tegemoetkomende auto zal plaatsvinden, en hij als gevolg van zijn gedraging zelf het leven zal verliezen of zwaar lichamelijk letsel zal oplopen, eveneens op de koop toeneemt.
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting valt niet vast te stellen dat verdachte onverschillig is geweest met betrekking tot het risico dat hij zelf liep. Wel zijn er aanwijzingen voor het tegendeel. Zo heeft verdachte [medeverdachte] , die de auto bestuurde, kort voor de fatale botsing met de politieauto, met succes een andere politievoertuig, dat zich ook gedeeltelijk op de vluchtstrook bevond, ontweken. En verder wijst de uitkomst van het VOA-rapport er op dat verdachte vlak voor de botsing heeft geprobeerd de politieauto te ontwijken. Verdachte [verdachte] heeft tegenover de politie verklaard dat hij aanvankelijk niet doorhad dat zij aan het spookrijden waren, en dat hij, toen hij dat doorkreeg, in paniek was, bang en overal op lette. Ter zitting verklaarde verdachte [verdachte] dat het doel was om aan de politie te ontkomen. Dit alles wettigt niet de conclusie dat verdachten hun eigen leven wilden verliezen of zwaar gewond wilden raken.
De rechtbank is gelet op deze feiten en omstandigheden van oordeel dat niet is komen vast te staan dat verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van of zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] bewust heeft aanvaard. De rechtbank zal verdachte daarom van het onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde vrijspreken. Bij deze stand van zaken behoeven de overige onderdelen van het vrijspraakverweer geen bespreking.
Vorenstaande laat onverlet dat de rechtbank onderkent dat het uiterst gevaarlijk rijgedrag van verdachte en diens medeverdachte en de door hen veroorzaakte botsing met de auto van de politie, een grote impact zal hebben gehad op de inzittenden van die auto, te weten verbalisanten [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] , niet alleen in fysiek maar vooral in psychisch opzicht.
Nu echter het openbaar ministerie er voor heeft gekozen de verdenking tegen de verdachten te beperken tot primair een poging tot doodslag en subsidiair een poging tot zware mishandeling en de mogelijkheid een of meer aan de Wegenverkeerswet gerelateerde delicten ten laste te leggen onbenut heeft gelaten, kan de rechtbank niet anders beslissen dan voormeld. Dit heeft tot gevolg dat de vorderingen van genoemde verbalisanten niet kunnen worden toegewezen.