ECLI:NL:RBOVE:2018:4940

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
21 december 2018
Publicatiedatum
21 december 2018
Zaaknummer
08-760004-18
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging doodslag op agenten na mislukte winkelinbraak met celstraffen voor inbraak

Op 21 december 2018 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen twee mannen van 25 en 27 jaar oud, die verdacht werden van poging tot doodslag op twee politieagenten. De zaak kwam voort uit een mislukte winkelinbraak in Delden op 13 januari 2018. Tijdens hun vlucht voor de politie botsten de mannen met hun auto op een politievoertuig op de A1. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de vereiste opzet om de agenten te doden, en sprak hen vrij van de poging tot doodslag. Wel werden zij veroordeeld tot celstraffen van respectievelijk 6 en 9 maanden voor de inbraak. De rechtbank concludeerde dat de verdachten niet de intentie hadden om de agenten te doden, ondanks hun gevaarlijke rijgedrag tijdens de achtervolging. De officier van justitie had een gevangenisstraf van vijf jaar geëist, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet gerechtvaardigd was gezien de omstandigheden. De vorderingen van de benadeelde agenten werden afgewezen, omdat de verdachten van de poging tot doodslag werden vrijgesproken. De rechtbank verlengde ook de proeftijd van een eerdere veroordeling van een van de verdachten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer 08-760004-18
Datum vonnis: 21 december 2018
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1991 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [woonplaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 20 april 2018, 17 juli 2018, 12 oktober 2018 en 10 december 2018.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. L. Guest en van hetgeen door verdachte en de raadsman mr. J.M. van Dam, advocaat te Utrecht, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:
samen met een ander heeft ingebroken bij een filiaal van [supermarkt] en geprobeerd heeft daar sigaretten weg te nemen;
feit 2
primair:samen met een ander heeft geprobeerd [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] van het leven te beroven, dan wel,
subsidiair, samen met een ander geprobeerd heeft [slachtoffer 1] en
[slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
hij op of omstreeks 13 januari 2018 te Delden, gemeente Hof van Twente, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen
misdrijf om een hoeveelheid sigaretten, althans enig(e) goed(eren) van zijn/hun gading, in
elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte
en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 3] en/of de
[supermarkt] , (filiaal [adres] ), weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/haar/hun bereik te brengen door middel van braak, verbreking of inklimming terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op of omstreeks 13 januari 2018 te Deventer, op de Rijksweg A1(rechts) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of een of meer ander(en) opzettelijk van het leven te beroven, -met de door hem en/of zijn medeverdachte bestuurde auto, merk Volkswagen,
type Golf, met (zeer) hoge snelheid, althans een veel te hoge snelheid voor
een veilig verkeer ter plaatse, tegen de rijrichting in is/heeft gereden en/of - (vervolgens) met voornoemd voertuig met (zeer) hoge snelheid (frontaal) is
gereden/gegleden/gebotst tegen een politievoertuig (dat optische en
geluidssignalen voerde), welke hem -verdachte- tegemoet kwam rijden , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, voor zover uit het vorenstraande onder 2 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, subsidiair, ter zake dat
hij op of omstreeks 13 januari 2018 te Deventer op de Rijksweg A1 (rechts)
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of een of meer ander(en) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, -met de door hem en/of zijn medeverdachte bestuurde auto, merk Volkswagen,
type Golf, met (zeer) hoge snelheid, althans een veel te hoge snelheid voor
een veilig verkeer ter plaatse, tegen de rijrichting in is/heeft gereden en/of - (vervolgens) met voornoemd voertuig met (zeer) hoge snelheid (frontaal) is
gereden/gegleden/gebotst tegen een politievoertuig (dat optische en
geluidssignalen voerde), welke hem -verdachte- tegemoet kwam rijden , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

3.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde bewezen kan worden verklaard en heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van vijf jaren.

4.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

5.De beoordeling van het bewijs

5.1
Tenlastelegging onder 1
De rechtbank is door de inhoud van wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 13 januari 2018 te Delden, gemeente Hof van Twente, tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen
misdrijf om een hoeveelheid sigaretten, die aan een ander dan aan verdachte
en zijn mededader toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 3] en/of
[supermarkt] , (filiaal [adres] ), (heeft getracht) weg te nemen met het oogmerk om die sigaretten zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en die weg te nemen goederen onder zijn/hun bereik te brengen door middel
van braak, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
In geval van hoger beroep zullen de gebruikte bewijsmiddelen worden opgenomen in een aanvulling bij dit vonnis. De in die bewijsmiddelen voorkomende feiten en omstandigheden zijn redengevend voor deze beslissing.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder 1 meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
5.2
Tenlastelegging onder 2 primair en subsidiair
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder 2 primair en subsidiair is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Op basis van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank de volgende feiten vast.
Verdachten zijn samen in een door verdachte [verdachte] bestuurde auto weggereden na een mislukte winkelinbraak. Kort na hun vertrek werden ze gesignaleerd en zette de politie met diverse auto’s de achtervolging in. Daarbij heeft verdachte [verdachte] diverse keren met ruime overschrijding van de maximumsnelheden gereden. Overtredingen waarvan het niet zou hebben verbaasd dat de officier van justitie deze ook ten laste gelegd had. Het is verdachten gelukt om ongeveer anderhalf uur uit handen van de politie te blijven. Maar nadat [verdachte] , op aanwijzingen van [medeverdachte] , aan de verkeerde kant de A1 was opgereden en spookrijdend zijn weg via de vluchtstrook vervolgde, eindigde deze dollemansrit uiteindelijk doordat de auto van verdachten in botsing kwam met de auto waarin de twee in de tenlastelegging genoemde politieagenten reden.
De rechtbank moet de vraag beantwoorden of verdachten door zich zo te gedragen (voorwaardelijk) opzet hebben gehad op de ten laste gelegde dood van of zwaar lichamelijk letsel bij de twee politieagenten, [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] , die in de aangereden auto zaten.
De officier van justitie noch de verdediging heeft geconcludeerd dat er van boos opzet sprake is geweest. De rechtbank ziet voor dergelijk opzet evenmin voldoende bewijs.
De vraag is dan of er wel bewijs is voor opzet in voorwaardelijke vorm.
Voor het aannemen van voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - zoals hier het van het leven beroven van of toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan de twee politieagenten - is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap had van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zou intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
Bij zeer gevaarlijk rijden zoals waarvan in deze zaak sprake is geweest, kan voorwaardelijk opzet op die gevolgen alleen worden vastgesteld als moet worden aangenomen dat de verdachte zich aan die aanmerkelijke kans willens en wetens heeft blootgesteld, met dien verstande dat hij – in plaats van erop te rekenen dat een en ander wel goed zou aflopen – die aanmerkelijke kans welbewust heeft aanvaard en op de koop heeft toegenomen. Daarbij is van belang dat het niet waarschijnlijk is dat een bestuurder, en in dit geval ook de bijrijder die samen met de bestuurder op de vlucht was, de aanmerkelijke kans, dat een botsing met een tegemoetkomende auto zal plaatsvinden, en hij als gevolg van zijn gedraging zelf het leven zal verliezen of zwaar lichamelijk letsel zal oplopen, eveneens op de koop toeneemt.
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting valt niet vast te stellen dat verdachte onverschillig is geweest met betrekking tot het risico dat hij zelf liep. Wel zijn er aanwijzingen voor het tegendeel. Zo heeft verdachte [verdachte] , die de auto bestuurde, kort voor de fatale botsing met de politieauto, met succes een andere politievoertuig, dat zich ook gedeeltelijk op de vluchtstrook bevond, ontweken. En verder wijst de uitkomst van het VOA-rapport er op dat verdachte vlak voor de botsing heeft geprobeerd de politieauto te ontwijken. Verdachte [medeverdachte] heeft tegenover de politie verklaard dat hij aanvankelijk niet doorhad dat zij aan het spookrijden waren, en dat hij, toen hij dat doorkreeg, in paniek was, bang en overal op lette. Ter zitting verklaarde verdachte [medeverdachte] dat het doel was om aan de politie te ontkomen. Dit alles wettigt niet de conclusie dat verdachten hun eigen leven wilden verliezen of zwaar gewond wilden raken.
De rechtbank is gelet op deze feiten en omstandigheden van oordeel dat niet is komen vast te staan dat verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van of zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] bewust heeft aanvaard. De rechtbank zal verdachte daarom van het onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde vrijspreken. Bij deze stand van zaken behoeven de overige onderdelen van het vrijspraakverweer geen bespreking.
Vorenstaande laat onverlet dat de rechtbank onderkent dat het uiterst gevaarlijk rijgedrag van verdachte en diens medeverdachte en de door hen veroorzaakte botsing met de auto van de politie, een grote impact zal hebben gehad op de inzittenden van die auto, te weten verbalisanten [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] , niet alleen in fysiek maar vooral in psychisch opzicht.
Nu echter het openbaar ministerie er voor heeft gekozen de verdenking tegen de verdachten te beperken tot primair een poging tot doodslag en subsidiair een poging tot zware mishandeling en de mogelijkheid een of meer aan de Wegenverkeerswet gerelateerde delicten ten laste te leggen onbenut heeft gelaten, kan de rechtbank niet anders beslissen dan voormeld. Dit heeft tot gevolg dat de vorderingen van genoemde verbalisanten niet kunnen worden toegewezen.

6.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld bij de artikelen 45 en 311 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf: poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

8.De op te leggen straf of maatregel

Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte is vanuit Den Haag naar Overijssel gekomen enkel met het doel hier vermogensdelicten te plegen. Uit een achttien bladzijden tellend uittreksel uit het justitieel documentatieregister van 25 oktober 2018 blijkt dat verdachte in het verleden vele malen voor het plegen van vermogensdelicten is veroordeeld. Verdachte geeft daarmee te kennen niets te hebben geleerd van de in die eerdere veroordelingen gelegen waarschuwingen en geen respect te hebben voor de eigendommen van anderen. De vele vormen van begeleiding en hulpverlening van verdachte in het verleden hebben niet het gewenste resultaat opgeleverd en de reclassering heeft op 18 april 2018 gerapporteerd dat het erop lijkt dat verdachte eerdere behandelingskansen misbruikte om de detentie te ontlopen en dat hij thans nergens meer aan mee wil werken.
Dat door toedoen van verdachte en zijn mededader grote schade is veroorzaakt bij [supermarkt] , laat verdachte kennelijk onberoerd. Hij is er in ieder geval als ondergeschikt aan zijn eigen belangen aan voorbij gegaan. De rechtbank rekent het verdachte ernstig aan dat hij en zijn mededader na de inbraak bij [supermarkt] , om uit handen van de politie te blijven, bij de achtervolging door de politie, zich gedurende ongeveer anderhalf uur hebben schuldig gemaakt aan hoogst onverantwoord- en gevaarlijk verkeersgedrag, waarbij zelfs enige tijd sprake was van spookrijden op de A1 en waarbij volgens de track-and-tracegegevens van hun auto hoge snelheden werden bereikt van soms wel bijna 180 kilometer per uur op wegen waarbij een maximale snelheid van 80 kilometer per uur gold. Uiteindelijk eindigde deze dollemansrit tegen een auto van de politie waarin zich twee verbalisanten bevonden.
Verdachte heeft er ter terechtzitting blijk van gegeven geen verantwoordelijkheid te willen nemen voor zijn strafbaar gedrag. Hij heeft zich tot de terechtzitting telkens beroepen op zijn zwijgrecht en eerst ter terechtzitting beweerd zich niets meer van het gebeuren op 13 januari 2018 te kunnen herinneren, dit terwijl hij zich andere gebeurtenissen uit die periode nog wel weet te herinneren. In dat licht bezien acht de rechtbank het door verdachte gestelde geheugenverlies niet geloofwaardig.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur dient te worden opgelegd. Deze straf is hoger dan die van zijn mededader. De redenen hiervoor zijn, dat het strafblad van verdachte aanmerkelijk uitgebreider is dan dat van zijn mededader en verdachte het bewezen verklaarde feit heeft gepleegd terwijl hij zich op 18 december 2017 aan het toezicht in het kader van een hem oplegde ISD-maatregel had onttrokken.

9.De schade van benadeelden

9.1
De vorderingen van de benadeelde partijen
[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , beiden ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. B.S. van der Klauw, raadsvrouw te Rotterdam, hebben zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partijen vorderen verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van respectievelijk € 1.017,50 en € 1.000,00, telkens te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. Wegens immateriële schade wordt door beide partijen een bedrag van € 1.000,00 gevorderd. Daarnaast vordert de benadeelde partij [slachtoffer 1] een bedrag van € 17,50 wegens de beschadiging van zijn horloge.
9.2
Het oordeel van de rechtbank
De vorderingen hebben betrekking op het onder 2 ten laste gelegde. Nu verdachte hiervan wordt vrijgesproken, zal de rechtbank de benadeelde partijen op de voet van artikel 361, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) niet-ontvankelijk dienen te verklaren in hun vordering.

10.De vordering tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat de aan verdachte bij arrest van het gerechtshof Den Haag van 15 september 2017 opgelegde gevangenisstraf voor de duur van tien weken, zal worden tenuitvoergelegd, nu verdachte zich voor het einde van de proeftijd van twee jaren aan strafbare feiten heeft schuldig gemaakt.
De raadsman heeft betoogd dat alleen een bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde feit kan volgen en dat voor dat feit, gelet op de oriëntatiepunten, een straf opgelegd dient te worden die korter is dan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Om dat te compenseren dient volgens de raadsman de vordering tot tenuitvoerlegging te worden afgewezen.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering van de officier van justitie in principe voor toewijzing vatbaar is. Het is immers gebleken dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan het plegen van een nieuw strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Nu echter de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht langer is dan de duur van de hem op te leggen straf, zal de rechtbank niet de tenuitvoerlegging gelasten maar de proeftijd verlengen.

11.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen.

12.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf: poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
9 (negen) maanden.
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
schadevergoeding
- bepaalt dat de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in het geheel niet-ontvankelijk zijn in de vordering, en dat de benadeelde partijen hun vordering slechts bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen;
vordering tenuitvoerlegging voorwaardelijke straf
- verlengt de in het arrest van het gerechtshof te Den Haag van 15 september 2017
opgelegde proeftijd met (2) twee jaren.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Venekatte, voorzitter, mr. J.H. Olthof en
mr. A.M.G. Ellenbroek, rechters, in tegenwoordigheid van P.G.M. Klaassen, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 21 december 2018.
De rechter mr. Ellenbroek is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.