ECLI:NL:RBOVE:2018:491

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
16 februari 2018
Publicatiedatum
16 februari 2018
Zaaknummer
08/770206-12 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Misbruik van dienstauto door burgermedewerker Defensie voor privéritten

De rechtbank Overijssel heeft op 16 februari 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 31-jarige man uit Hengelo, die zich schuldig heeft gemaakt aan het onrechtmatig gebruik van een dienstauto van Defensie voor privéritten. De verdachte, werkzaam als burgermedewerker bij Defensie, heeft meerdere keren de dienstauto gebruikt zonder toestemming van zijn werkgever, wat heeft geleid tot een vertrouwensbreuk. De rechtbank oordeelt dat het bewezen is dat de verdachte in de periode van 20 maart 2015 tot en met 28 juli 2016 opzettelijk en wederrechtelijk gebruik heeft gemaakt van de dienstauto voor privédoeleinden. Ondanks het feit dat de verdachte heeft erkend dat hij de auto ook privé gebruikte, heeft hij aangevoerd dat zijn leidinggevenden op de hoogte waren van dit gebruik. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat het gebruik van de dienstauto uitsluitend voor dienstreizen is toegestaan volgens het Besluit Dienstreizen Defensie. De rechtbank heeft geoordeeld dat het privégebruik van de auto wederrechtelijk was, ongeacht het feit dat de leidinggevenden niet hebben ingegrepen. De officier van justitie had een taakstraf geëist, maar de rechtbank heeft besloten geen straf of maatregel op te leggen, gezien de omstandigheden waaronder het feit is begaan en het feit dat de verdachte al strafontslag heeft gekregen van zijn werkgever. De rechtbank heeft de verdachte wel strafbaar verklaard voor het bewezenverklaarde feit, dat valt onder artikel 11 van de Wegenverkeerswet 1994.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Afdeling Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08/770206-12 (P)
Datum vonnis: 16 februari 2018
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1986 in [geboorteplaats] ,
wonende in [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 2 februari 2018.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. E. Agelink en van hetgeen door verdachte en zijn raadsman mr. S.M. Diekstra, advocaat te Leiden, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte een dienstauto voor privéritten heeft gebruikt.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij in de gemeente Utrecht en/of Hengelo en/of Apeldoorn en/of Enschede en/of
één of meer plaatsen in Nederland, althans in Nederland
op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 20 maart 2015 tot
en met 28 juli 2016 (telkens) opzettelijk wederrechtelijk één of meer
motorrijtuig(en), ((personen)auto’s), (met verscheidene kentekens
en/of registratietekens), bij de krijgsmacht in gebruik, toebehorende aan
Defensie, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, als
bestuurder heeft gebruikt op diverse (auto(snel)weg(en) in Nederland,
in elk geval op één of meer weg(en).

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen, nu verdachte heeft bekend de auto ook privé te hebben gebruikt, terwijl hij al in 2014 was aangesproken op het gebruik van de dienstauto.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat nu verdachte heeft bekend dat hij het dienstvoertuig privé heeft gebruikt het feit kan worden bewezen verklaard. Verdachte heeft wel verklaard dat zijn leidinggevenden van het gebruik op de hoogte waren.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de inhoud van het dossier [1] en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank de navolgende feiten en omstandigheden vast.
Verdachte was sinds 2013 werkzaam als burgermedewerker van Defensie als senior Informatie Voorziening bij het Financieel Administratie en Beheer Kantoor (FABK). Naar aanleiding van een melding in juli 2016 van een juridisch beleidsmedewerker aan P&O Commando Diensten Centra Defensie is er een interne onderzoekscommissie samengesteld. Deze commissie heeft de rittenstaten van verdachte opgevraagd bij het Bedrijfsbureau Poolen Niet Operationeel Dienstvervoer. Uit deze rittenstaten is gebleken dat verdachte de dienstauto in het weekend en ’s nachts heeft gebruikt. [2] Verdachte heeft ter zitting ook erkend dat hij de dienstauto voor privéritten gebruikte. [3] Daarmee is bewezen dat verdachte de dienstauto opzettelijk voor privéritten heeft gebruikt.
Verdachte heeft ook verklaard dat zijn directe leidinggevende op de hoogte was van het privégebruik en dat hij er niet op is aangesproken [4] . Voor zover verdachte stelt dat daarom niet is bewezen dat het gebruik wederrechtelijk was, overweegt de rechtbank als volgt.
Op het gebruik van de dienstauto door verdachte is het Besluit Dienstreizen Defensie (hierna: het Besluit) van toepassing. Uit artikel 1 van dit Besluit volgt dat dienstvervoer (het gebruik van een dienstauto) alleen beschikbaar is voor een dienstreis. Dienstvervoer is daarmee per definitie dus niet beschikbaar voor privégebruik. De commandant van het FABK, [naam] , heeft ook verklaard dat ten aanzien van verdachte deze regelgeving omtrent dienstreizen gold en dat verdachte het dienstvoertuig alleen mocht gebruiken voor dienstreizen. [5] Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij wist dat hij de dienstauto niet privé mocht gebruiken en dat hij hier in 2014 al eens op is aangesproken, waarna hij enige tijd geen gebruik meer mocht maken van dienstvervoer. [6] Ook overigens is op geen enkele wijze gebleken dat aan verdachte, in weerwil van artikel 1 van het Besluit Dienstreizen Defensie, door of namens zijn bevoegd gezag expliciet toestemming is verleend om een dienstauto privé te gebruiken. De rechtbank is daarom van oordeel dat ook is bewezen dat het privégebruik van de dienstauto wederrechtelijk was. Dat verdachte gedurende de tenlastegelegde periode door zijn direct leidinggevenden niet is aangesproken op het oneigenlijk gebruik van de dienstauto doet hier niet aan af.
De rechtbank acht op grond van de voorgaande bewijsmiddelen in onderling verband en in samenhang bezien wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode van 20 maart 2016 tot en met 30 maart 2016 opzettelijk en wederrechtelijk gebruik heeft gemaakt van dienstauto’s voor privéritten.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
hij in de gemeente Utrecht en/of Hengelo en/of Apeldoorn en/of Enschede en/of
één of meer plaatsen in Nederland, op tijdstippen in de periode van 20 maart 2015 tot
en met 28 juli 2016 telkens opzettelijk wederrechtelijk één of meer personenauto’s, (met verscheidene kentekens en/of registratietekens), bij de krijgsmacht in gebruik, toebehorende aan Defensie, als bestuurder heeft gebruikt op diverse wegen in Nederland.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 11 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf: overtreding van artikel 11 van de Wegenverkeerswet 1994.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 80 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gesteld de eis van de officier van justitie niet onredelijk te vinden maar pleit alsnog voor een groter voorwaardelijk strafdeel.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich in de periode van 20 maart 2015 tot en met 30 maart 2016 meerdere malen schuldig gemaakt aan het gebruiken van een dienstauto van Defensie voor privéritten, terwijl hij daar geen toestemming voor had. Verdachte heeft met zijn handelen het vertrouwen van de werkgever beschaamd.
Voor wat betreft de omstandigheden van het feit en de persoonlijke omstandigheden stelt de rechtbank voorop dat verdachte geen militair is, maar burgermedewerker van Defensie, en dat deze rechtbank niet de Militaire Kamer is. Verder is ter zitting gebleken dat de verdachte vanwege dit feit sinds juli 2016 is geschorst en dat hij bij besluit van 1 februari 2018 strafontslag heeft gekregen, vanwege plichtsverzuim. Dit is de zwaarste disciplinaire sanctie die aan verdachte als burgermedewerker van Defensie kan worden opgelegd en per definitie oneervol.
Het bewezen verklaarde feit rechtvaardigt in beginsel oplegging van een (on)voorwaardelijke sanctie. Vanwege de lange duur van de schorsing en het daaropvolgende strafontslag, acht de rechtbank in dit bijzondere geval oplegging van een straf of maatregel niet opportuun.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op het hiervoor genoemde wetsartikel. Daarnaast berust deze beslissing op artikel 9a Sr en artikel 178 WVW 1994.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf:overtreding van artikel 11 van de Wegenverkeerswet 1994;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
- bepaalt dat ter zake van het bewezen verklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.I. van Meel, voorzitter, mr. J.H.M. Hesseling en mr. S.M. Milani, rechters, in tegenwoordigheid van H.J. Seuters, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 16 februari 2018.
Buiten staat
Mrs. Hesseling en Van Meel zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit bladzijden uit het dossier van de Koninklijke Marechaussee, district West, brigade Utrecht met nummer [nummer] . Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant] van 23 november 2016, pagina’s 44 tot en met 46; Het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant] van 23 november 2016, pagina 47; Het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant] van 30 november 2016, pagina’s 48 tot en met 50
3.Het proces-verbaal van de zitting van 2 februari 2018, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte.
4.Het proces-verbaal van de zitting van 2 februari 2018, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte.
5.Het proces-verbaal van verhoor [naam] van 25 oktober 2016, pagina 30.
6.Het proces-verbaal van de zitting van 2 februari 2018, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte.