ECLI:NL:RBOVE:2018:4838

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
18 december 2018
Publicatiedatum
18 december 2018
Zaaknummer
C/08/225872 / KG ZA 18-341
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van de directeur van een woningcorporatie in kort geding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel op 18 december 2018 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een directeur van een woningcorporatie, aangeduid als [eiser], en de stichting De Woonplaats, de gedaagde partij. De directeur was met ingang van 1 augustus 2018 benoemd tot statutair bestuurder en voorzitter van de Raad van bestuurders van De Woonplaats. Op 30 november 2018 werd hij echter met onmiddellijke ingang geschorst door de Raad van Commissarissen (RvC) van de stichting, na een evaluatiegesprek waarin de samenwerking als niet optimaal werd ervaren. De directeur heeft hiertegen in kort geding geprocedeerd, waarbij hij vorderingen heeft ingesteld om de schorsing op te heffen en hem weer toe te laten tot zijn werkzaamheden.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de schorsing niet rechtsgeldig tot stand is gekomen, omdat de RvC niet de vereiste procedure heeft gevolgd. De directeur was niet in de gelegenheid gesteld om zich tegenover de voltallige RvC te verklaren, wat in strijd is met de statuten van de stichting. Hierdoor is het schorsingsbesluit nietig verklaard. De vordering tot wedertewerkstelling is afgewezen, omdat het vertrouwen tussen partijen onherstelbaar lijkt te zijn beschadigd. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De uitspraak benadrukt het belang van een correcte procedure bij schorsing van bestuurders en de noodzaak van transparantie in besluitvorming binnen organisaties.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: C/08/225872 / KG ZA 18-341 (lm)
Vonnis in kort geding van 18 december 2018
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. H.G.M. van Zutphen te Almelo,
tegen
de stichting
STICHTING DE WOONPLAATS,
gevestigd te Enschede,
gedaagde,
advocaat mr. J.P.C. van Ruiven te Enschede.
Partijen zullen hierna ‘ [eiser] ’ en ‘De Woonplaats’ genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 tot en met 4;
  • de producties 1 tot en met 6 van De Woonplaats;
  • de nagezonden producties 5 tot en met 9, 11 en 12 van [eiser] ;
  • de vermeerdering van eis;
  • de mondelinge behandeling;
  • de pleitnota van [eiser] ;
  • de pleitnota van Stichting De Woonplaats.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is met ingang van 1 augustus 2018 benoemd tot statutair bestuurder en voorzitter van de Raad van bestuurders van De Woonplaats.
2.2.
De Raad van Commissarissen (RvC) van De Woonplaats bestaat uit zes leden.
2.3.
Op 13 november 2018 heeft er een evaluatiemoment plaatsgevonden tussen de renumeratiecommisie (bestaande uit de voorzitter van de RvC, de heer [naam 1] en [naam 2] ) en [eiser] waarin de eerste drie maanden van samenwerking is besproken. Van dat gesprek is een verslag gemaakt. Uit dat gespreksverslag komt naar voren dat de samenwerking tussen [eiser] en de overige leden van de organisatie niet optimaal verloopt en dat er maatregelen zullen moeten worden getroffen ter verbetering van de ontstane situatie.
2.4.
Op 20 november 2018 heeft er een vervolggesprek plaatsgevonden tussen de renumeratiecommissie (bestaande uit de voorzitter van de RvC, de heer [naam 1] en [naam 3] , ter vervanging van [naam 2] ) en [eiser] .
Van dat gesprek is eveneens een verslag gemaakt.
2.5.
Op 22 november 2018 heeft [eiser] een plan van aanpak overhandigd aan de RvC over te nemen concrete maatregelen om de ontstane situatie te veranderen. Van dat gesprek is eveneens een verslag gemaakt. Uit dat gespreksverslag komt naar voren dat de RvC het door [eiser] gevraagde vertrouwen niet kan geven en dat de RvC naar aanleiding daarvan afscheid van [eiser] wenst te nemen. De RvC heeft tegelijkertijd een voorstel gedaan voor de afwikkeling van het dienstverband.
2.6.
Tijdens een bijeenkomst op 30 november 2018 waarbij ook de advocaat van [eiser] aanwezig was, is onder meer de door de RvC aan [eiser] voorgestelde minnelijke vertrekregeling besproken en is uiteindelijk aan [eiser] , in aanwezigheid van de voorzitter en twee leden van de RvC, medegedeeld dat hij met onmiddellijke ingang is geschorst.
2.7.
Bij aangetekende brief van 7 december 2018 heeft de RvC het volgende, voor zover hier relevant, aan [eiser] bericht:
“ Tijdens de vergadering van de Raad van Commissarissen van De Woonplaats d.d.
30 december jl. (de voorzieningenrechter begrijpt en leest hier 30 november jl.) bent u met onmiddellijke ingang geschorst. Deze schorsing en de redenen daarvan zijn aan u op maandag
3 december jl. schriftelijk bevestigd. Zoals aangekondigd heeft de RvC zich op vervolgstappen beraden. De uitkomst daarvan is dat de RvC reden ziet om zo snel mogelijk een duidelijke onherroepelijke situatie te creëren en voornemens is om u als statutair directeur te ontslaan.
De RvC zal u uiteraard in de gelegenheid stellen om daarover te worden gehoord en daarover uw advies uit te brengen. De RvC nodigt u daartoe uit voor de vergadering die op woensdag 12 december a.s. om 19:30 uur op het kantooradres van Soweco te Almelo zal plaatsvinden. Uiteraard heeft de RvC er geen bezwaar tegen dat u zich bij deze vergadering laat vergezellen door uw advocaat. (…)”.
2.8.
Vervolgens heeft [eiser] deze kort gedingprocedure aanhangig gemaakt.

3.De vordering en de standpunten van partijen

3.1.
[eiser] vordert, na vermeerdering van eis, dat de voorzieningenrechter, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. het schorsingsbesluit van De Woonplaats, voor zover geldig, schorst dan wel
De Woonplaats veroordeelt om het schorsingsbesluit op te heffen;
II. De Woonplaats veroordeelt om [eiser] wederom toe te laten tot zijn werkzaamheden van bestuursvoorzitter van het collegiale bestuur van de woningstichting De Woonplaats en [eiser] als zodanig weder tewerk te stellen;
III. De Woonplaats veroordeelt in afwachting van het oordeel van de voorzieningenrechter geen maatregelen en of besluiten te nemen die in het kader van de positie van [eiser] als bestuurder onomkeerbaar zouden zijn;
IV. De Woonplaats veroordeelt in de kosten van dit geding;
V. zomede met voorwaardelijke veroordeling van De Woonplaats in de wettelijke rente over de uit te spreken kostenveroordeling, indien en voor zover betaling van de
proceskostenveroordeling niet binnen twee dagen na betekening van het ten deze te wijzen
vonnis heeft plaatsgevonden, voor zover rechtens mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, dan
wel de geschillen zijn beslecht door een in kracht van gewijsde gegaan vonnis, dan wel een
door de Voorzieningenrechter in goede Justitie te bepalen moment, althans een zodanige
beslissing die de rechtbank in deze rechtens juist en billijk acht, met veroordeling van
De Woonplaats in de kosten van deze procedure.
standpunt [eiser]
3.2.
[eiser] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat de schorsing niet kenbaar is gemaakt op een agenda van de vergadering van de RvC. Hij is niet deugdelijk opgeroepen. Er heeft ook geen vergadering plaatsgevonden. Verder heeft de RvC haar besluit tot schorsing niet onderbouwd en niet aangegeven waarom [eiser] moet wijken voor anderen. [eiser] heeft geen gebruik kunnen maken van zijn recht zich tegenover de RvC te verklaren en heeft zich dus niet kunnen verweren tegen de voorgenomen schorsing (en op termijn ontslag). Er is geen sprake van een rechtsgeldig genomen besluit.
Het ontslagbesluit is nietig op grond van het bepaalde in artikel 2:14 lid 1 BW, dan wel vernietigbaar op grond van artikel 2:15 lid 1 sub a BW.
3.3.
[eiser] stelt verder dat zijn positie vanaf medio november 2018 uit het niets ter discussie wordt gesteld, terwijl hij van niemand in de organisatie, niet van zijn managementteam, noch van zijn medebestuurder of van de RvC heeft vernomen wat hem wordt verweten. De verhouding tussen [eiser] en De Woonplaats is volgens [eiser] niet zodanig verstoord dat hij zou moeten worden geschorst met als einddoel hem te ontslaan. [eiser] stelt dat hij het vermoeden heeft dat het door hem geïnitieerde integriteitsonderzoek, dat door een extern bureau wordt uitgevoerd, ten grondslag ligt aan het schorsingsbesluit.
standpunt De Woonplaats
3.4.
De Woonplaats voert verweer en concludeert tot afwijzing van het gevorderde.
Zij stelt dat niet alleen MT-leden maar ook andere medewerkers binnen De Woonplaats tijdens hun gesprekken met het MT hebben aangegeven dat zij geen toekomst meer zien in een samenwerking met [eiser] . [eiser] gaat zonder overleg door alle gevestigde structuren heen, zonder dat hij weet waar het precies over gaat. Het gaat al na korte tijd aan alle kanten en op meerdere niveaus mis en dan moet in de optiek van [eiser] het complete managementteam en de directie blijkbaar het veld ruimen, aldus De Woonplaats. In dit licht moet de schorsing en het voorgenomen ontslag van [eiser] dan ook worden gezien.
3.5.
[eiser] heeft in drie maanden tijd het vertrouwen van de organisatie verloren.
De RvC heeft [eiser] dan ook niet voor niets de opdracht gegeven om te kijken of het vertrouwen nog kon worden hersteld. Gebleken is dat het vertrouwen onherstelbaar is beschadigd. Tot die conclusie is [eiser] zelf ook gekomen. [eiser] heeft immers meerdere keren uitgesproken dat hij zonder steun van de RvC niet kan aanblijven.
3.6.
De Woonplaats stelt verder dat het gestarte integriteitsonderzoek niets van doen heeft met de schorsing en het voorgenomen ontslag van [eiser] . De RvC kan zich prima vinden in het gestarte, nog lopende, onderzoek.
3.6.
Het is [eiser] al vanaf 22 november jl. bekend dat en waarom de RvC niet met hem verder wil, hetgeen tijdens de vergadering op 30 november nogmaals aan hem is medegedeeld. Toen is ook aangegeven dat er voor de RvC geen weg meer terug is en dat de RvC genoodzaakt was om [eiser] te schorsen. [eiser] heeft zich daartegen, in het bijzijn van zijn advocaat, ook kunnen verweren.
3.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Er is sprake van een spoedeisend belang bij de gevraagde voorzieningen. [eiser] is dan ook ontvankelijk in zijn vorderingen.
4.2.
De voorzieningenrechter stelt bij de beoordeling van de vorderingen voorop dat de vermeerdering van eis zoals door [eiser] voorafgaand aan de zitting is ingediend, geen bespreking meer behoeft. De Woonplaats heeft ter zitting desgevraagd verklaard de geplande vergadering van de RvC van 12 december jl. te verplaatsen naar dinsdag
18 december 2018 of woensdag 19 december 2018, derhalve na de onderhavige uitspraak in kort geding. [eiser] heeft daarmee geen belang meer bij een beslissing op het door hem onder III. gevorderde (zie hiervoor onder 3.1.).
4.3.
De voorzieningenrechter zal dan ook rechtdoen op basis van hetgeen is gevorderd in de inleidende dagvaarding.
4.4.
Tussen partijen is allereerst in geschil of het schorsingsbesluit van
30 november 2018 al dan niet in stand kan blijven.
4.5.
[eiser] stelt zich in dat verband op het standpunt dat het schorsingsbesluit van de RvC van 30 november 2018 om hem per direct als statutair bestuurder te schorsen een nietig dan wel vernietigbaar besluit is. Het besluit is niet genomen door de gehele RvC. Gezien de tekst van artikel 4 lid 6 van de statuten dient de gehele RvC eerst de verklaring van de bestuurder te horen en dient daarna het besluit te worden genomen.
De Woonplaats heeft zich daartegen verweerd en gesteld dat [eiser] vergezeld door zijn advocaat is verschenen op de bijeenkomst van 30 november 2018. Tijdens die bijeenkomst heeft [eiser] zijn standpunt op de voorgenomen schorsing kenbaar kunnen maken. De bij die bijeenkomst aanwezige drie leden van de RvC waren gevolmachtigd om namens de drie afwezige leden van de RvC aanwezig te zijn. Aanwezig zijn kan bij volmacht, hetgeen volgt uit artikel 22 lid 5 van de statuten.
4.6.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter gaat dat verweer van De Woonplaats niet op. Het standpunt van [eiser] wordt gevolgd.
4.7.
De voorzieningenrechter overweegt daartoe als volgt.
Ingevolge artikel 4 lid 6 van de statuten kan slechts tot schorsing of ontslag van een lid van het bestuur worden besloten nadat het lid van het bestuur in de gelegenheid is gesteld zich tegenover de RvC te verklaren. Met ‘de RvC’ is naar het oordeel van de voorzieningenrechter, bezien in de context van de statuten, bedoeld: de voltallige RvC en niet de aanwezigheid van de RvC (van een aantal leden) bij volmacht. Vast staat tussen partijen dat slechts drie van de zes leden van de RvC tijdens de bijeenkomst van 30 november 2018 aanwezig waren. De Woonplaats verwijst in dit verband naar artikel 22 lid 5 van de statuten. Daaruit zou volgens De Woonplaats volgen dat de drie afwezige leden van de RvC (bij volmacht) ‘aanwezig waren’. Die verwijzing van De Woonplaats naar artikel 22 lid 5 van de statuten treft echter geen doel. Dat artikellid gaat specifiek over ‘
Stemmingen’ en bepaalt dat een lid van de RvC namens ten hoogste één ander stemgerechtigd lid van de RvC een schriftelijke volmacht kan ontvangen tot het uitbrengen van zijn stem. Dat artikel gaat niet over het bij een vergadering van de RvC aanwezig kunnen zijn bij volmacht, laat staan in het geval van een voorgenomen schorsing waarbij de statutair bestuurder in de gelegenheid is gesteld zich tegenover de RvC te verklaren. Artikel 4 lid 6 van de statuten behelst een regeling specifiek voor de situatie wanneer tot schorsing of ontslag van een lid van het bestuur kan worden besloten, hetgeen eerst kan worden besloten nadat het lid van het bestuur in de gelegenheid is gesteld zich tegenover de RvC te verklaren.
4.8.
Gelet op het voorgaande moet dan ook aangenomen worden dat [eiser] , tijdens de bijeenkomst van 30 november 2018, zo dit al moet worden aangemerkt als een vergadering van de RvC en zo daartoe al een oproeping is verstuurd (hetgeen [eiser] betwist), niet in de gelegenheid is gesteld zich ten overstaan van de (voltallige) RvC te verklaren.
4.9.
Er is sprake van schending van een voorschrift als bedoeld in artikel 2:14 lid 2 BW, omdat voordat de RvC een rechtsgeldig besluit kon nemen, een handeling als vereiste is gesteld waaraan niet is voldaan, namelijk het horen van [eiser] tegenover de RvC ex artikel 4 lid 6 van de statuten. Aldus is het schorsingsbesluit naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter nietig en moet er van worden uitgegaan dat [eiser] niet rechtsgeldig als statutair bestuurder is geschorst. Het schorsingsbesluit is niet op rechtsgeldige wijze tot stand gekomen.
4.10.
De stelling van De Woonplaats dat [eiser] al sinds 22 november 2018 op de hoogte was van de ontstane onwerkbare situatie en dat het schorsingsbesluit dan ook geen verassing kon zijn, maakt, wat daar verder in dit verband ook van zij, het voorgaande niet anders. Er kleeft een formeel gebrek aan de totstandkoming van het schorsingsbesluit.
4.11.
Nu de vordering tot schorsing van het schorsingsbesluit reeds om die reden moet worden toegewezen, komt de voorzieningenrechter niet toe aan een beantwoording van de vraag of voor de schorsing een deugdelijke grond bestaat.
4.12.
De voorzieningenrechter kan in kort geding geen voorzieningen treffen die declaratoir van aard zijn. De gevorderde opheffing van het schorsingsbesluit dient om die reden dan ook te worden afgewezen. Het schorsingsbesluit van 30 november 2018 zal, gelet op het daaraan naar het oordeel van de voorzieningenrechter klevende formele gebrek, worden geschorst totdat in een bodemprocedure over de rechtsgeldigheid van het schorsingsbesluit is beslist.
4.13.
De door [eiser] gevorderde wedertewerkstelling wordt afgewezen.
Toewijzing van die vordering zou naar het oordeel van de voorzieningenrechter leiden tot een onwerkbare situatie, nu het vertrouwen tussen partijen onherstelbaar lijkt te zijn beschadigd. Terugkeer van [eiser] op de werkvloer zal hoogstwaarschijnlijk grote onrust veroorzaken, hetgeen noch in het belang van [eiser] noch in het belang van
De Woonplaats is te achten.
4.14.
Aangezien elk van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen, zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
schorst het schorsingsbesluit van 30 november 2018 van De Woonplaats, gelet op het daaraan naar het oordeel van de voorzieningenrechter klevende formele gebrek, totdat in een bodemprocedure over de rechtsgeldigheid van het schorsingsbesluit is beslist,
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.3.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M.S. Kuipers en in het openbaar uitgesproken door
mr. U. van Houten op 18 december 2018. [1]

Voetnoten

1.type: