ECLI:NL:RBOVE:2018:4823

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
17 december 2018
Publicatiedatum
17 december 2018
Zaaknummer
AK_ 17_ 665
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omvang jeugdhulp na eerdere tussenuitspraak; niet noodzakelijk om geheel nieuw onderzoek uit te voeren; geschil behoort een keer een einde te hebben; rechtbank voorziet zelf in de zaak

In deze uitspraak van de Rechtbank Overijssel, gedateerd 17 december 2018, is de omvang van de jeugdhulp aan de kinderen van eiser aan de orde. De rechtbank verwijst naar eerdere tussenuitspaken, waarbij verweerder, het college van burgemeester en wethouders van Dalfsen, op 12 december 2017 een nieuw besluit heeft genomen, maar de eerdere omvang van de jeugdhulp heeft gehandhaafd. In een tweede tussenuitspraak van 25 mei 2018 heeft de rechtbank verweerder de gelegenheid gegeven om gebreken in het besluit te herstellen. Verweerder heeft echter op 27 september 2018 aangegeven het besluit te handhaven, wat eiser heeft aangevochten.

Tijdens de zitting op 10 oktober 2018, waar eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, is het onderzoek geschorst om een schikking te onderzoeken. Op 21 november 2018 is het onderzoek voortgezet. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder de gebreken uit de tweede tussenuitspraak niet heeft hersteld en dat het gewijzigde bestreden besluit gebreken vertoont. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, waarbij zij zelf in de zaak heeft voorzien. De rechtbank heeft de omvang van de benodigde jeugdhulp vastgesteld en bepaald dat verweerder het griffierecht en de proceskosten aan eiser moet vergoeden.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de betrokkenheid van eiser en zijn kinderen niet noodzakelijk was voor het herstel van de gebreken, en dat het tijdsverloop in deze zaak ongewenst is, gezien de kwetsbaarheid van de kinderen. De rechtbank heeft de beslissing genomen om zelf in de zaak te voorzien, waarbij zij de door verweerder toegekende uren heeft gecorrigeerd en gemiddeld heeft verdeeld over de benodigde jeugdhulp.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/665 JW WELF

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] eiser,

gemachtigde: mr. R. Imkamp,
en

het college van burgemeester en wethouders van Dalfsen, verweerder,

(gemachtigde: mr. M.R. Kruisselbrink).

Procesverloop

Voor het procesverloop van dit geschil verwijst de rechtbank naar haar tussenuitspraak van
27 september 2017. Vervolgens heeft verweerder op 12 december 2017 een nieuw besluit genomen (hierna: het gewijzigde, bestreden besluit) en daarbij de eerdere omvang van de jeugdhulp gehandhaafd. In een tweede tussenuitspraak van 25 mei 2018 heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om de geconstateerde gebreken in het gewijzigde bestreden besluit te herstellen.
Naar aanleiding van de tweede tussenuitspraak heeft verweerder de rechtbank op 27 september 2018 bericht dat hij het gewijzigde, bestreden besluit handhaaft. Verweerder heeft daarbij een rapport van Argonaut overgelegd.
Eiser heeft op 1 oktober 2018 daarop gereageerd.
Het beroep is, gevoegd met beroepen, geregistreerd onder nummers AWB 18/482, 18/483, 18/484 en 18/485, behandeld ter zitting op 10 oktober 2018. Eiser is, vergezeld van zijn echtgenote verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en door mevrouw R. de Kroon. De behandeling van het beroep is geschorst om partijen in de gelegenheid te stellen de mogelijkheid van een schikking te onderzoeken.
Vervolgens is op 21 november 2018 het onderzoek ter zitting voortgezet. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en door mevrouw R. de Kroon.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de behandeling van de gevoegde zaken gesplitst. In de zaken AWB 18/482, 18/483, 18/484 en 18/485 wordt gelijktijdig afzonderlijk uitspraak gedaan.

Overwegingen

1. De rechtbank zal allereerst beoordelen of verweerder op juiste wijze gevolg heeft gegeven aan de tussenuitspraak. In de tussenuitspraak is het volgende geoordeeld:
“Weliswaar heeft verweerder daarmee duidelijk gemaakt wie het onderzoek hebben verricht
en meegelezen, maar wat zij, ieder voor zich, precies hebben onderzocht, tot welke
bevindingen dat heeft geleid en hoe de conclusies daaruit voortvloeien is niet inzichtelijk
gemaakt. Daarbij komt dat de gespreksverslagen die mede ten grondslag hebben gelegen aan het bestreden besluit niet zijn voorgelegd aan de gesprekspartners, waardoor niet vaststaat dat de verslagen een juiste en volledige weergave vormen van hetgeen is besproken.”
Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld:
“De in de bijlagen bij de CIZ-normen genoemde tijdsduur per handeling kent een bandbreedte. Zo kennen de CIZ-normen bijvoorbeeld bij het ondersteunen bij het aanbrengen van structuur (onderdeel begeleiding) een gemiddelde tijdsduur per keer van 15 tot 90 minuten (bij 1 x per dag ondersteuning). Het is voor de rechtbank niet inzichtelijk waarom verweerder, zoals ter zitting is besproken, bij een van de kinderen in dit specifieke geval uitgaat van 30 minuten per keer. Verweerder heeft daartoe verwezen naar de professionele inschatting van degene die de omvang beoordeeld heeft. In de stukken zou naar het oordeel van de rechtbank nog duidelijker moeten worden aangegeven met welke specifieke professionaliteit dat oordeel, gelet op de problematiek van de kinderen, is gegeven. Bovendien ontbreekt een nadere uitleg waarom met 30 en bijvoorbeeld niet met 15, 45, 60 of 90 minuten kan worden volstaan. Juist een deskundige zou in ieder geval nadere onderbouwing moeten kunnen geven op grond waarvan wordt gekomen tot een bepaald aantal minuten. Dat geldt niet alleen voor het ter zitting besproken en hiervoor gememoreerde voorbeeld maar ook voor de overige inschattingen die
door verweerder zijn gemaakt.”
2. Verweerder heeft ervoor gekozen het herstel van gebreken te doen plaatsvinden door een ander dan de opstellers van de ondersteuningsplannen bij het herstel te betrekken. Verweerder heeft Argonaut opgedragen met een onderzoeksrapport te komen. Argonaut heeft gerapporteerd op 21 augustus 2018. Uit het rapport blijkt dat, als gevolg van het ontbreken van een professioneel referentiekader, het voor de onderzoeker niet mogelijk is vanuit haar expertise te komen tot concrete doelen en de noodzakelijke aanpak om die doelen te verwezenlijken. Er zou aanvullend onderzoek nodig zijn door deskundigen van de zorgaanbieders Accare en het Middelpunt. Eiser heeft toestemming gegeven voor het doorsturen van de rapporten aan Accare en het Middelpunt. Eiser heeft echter uitdrukkelijk geen toestemming gegeven voor het betrekken van de kinderen bij het onderzoek omdat naar zijn mening de kinderen al aan verschillende onderzoeken en gesprekken zijn onderworpen en nu overbelast zijn. Daarop heeft Argonaut bericht dat het niet mogelijk is tot een advies te komen waarin kan worden vastgesteld of de door de ouders voorgestelde invulling van, onder meer, jeugdhulp effectief, doelmatig, veilig en cliëntgericht kan worden geacht. Verweerder heeft daarop geconcludeerd dat hij door de handelswijze van eiser niet in staat is om een aanvulling op de motivering van het besluit te geven en aan de gebreken, die in de tweede tussenuitspraak zijn genoemd, tegemoet te komen. In die zin kan niet worden voldaan aan de standaarden die volgen uit artikel 2.3 Jeugdwet en aan de tweede tussenuitspraak. Verweerder heeft het bestreden besluit dan ook gehandhaafd.
3. De rechtbank concludeert dat verweerder de gebreken, die in de tweede tussenuitspraak zijn geconstateerd, niet heeft hersteld. Aangezien het gewijzigde bestreden besluit gebreken vertoont, zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en het bestreden en het gewijzigde bestreden besluit vernietigen op de hierna te noemen wijze. De rechtbank zal nu bezien of er aanleiding bestaat de rechtsgevolgen van het gewijzigde bestreden besluit in stand te laten.
4. Verweerder stelt dat daartoe aanleiding bestaat omdat eiser niet of onvoldoende heeft meegewerkt aan de onderzoeken die nodig waren om de gebreken te herstellen. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat er echter geen aanleiding om de rechtsgevolgen in stand te laten.
In de tweede tussenuitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat de hulpvraag van eiser en de problematiek van de kinderen op juiste wijze is vastgesteld. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat de methode die verweerder heeft gebruikt om de (aard en) omvang van de benodigde jeugdhulp te bepalen in beginsel een goede methode is. De uitwerking daarvan is naar het oordeel van de rechtbank gebrekkig geweest; de rechtbank verwijst naar het hiervoor onder 1. gestelde.
Gelet hierop was het naar het oordeel van de rechtbank niet noodzakelijk om een geheel nieuw onderzoek uit te voeren. Volstaan had kunnen worden met het op basis van het voorliggende onderzoek herstellen van de gebreken. De betrokkenheid van eiser (en zijn kinderen) was dan niet nodig voor het herstellen van de door de rechtbank geconstateerde gebreken. Dat eiser niet heeft meegewerkt kan, gelet hierop, naar het oordeel van de rechtbank niet leiden tot het in stand laten van de rechtsgevolgen.
5. Vervolgens zal de rechtbank beoordelen of het, mede in het kader van de finale geschilbeslechting, gewenst is zelf in de zaak te voorzien. Dit is naar het oordeel van de rechtbank het geval.
Het gewijzigde bestreden besluit heeft betrekking op de periode juli 2016 - juni 2017. In deze procedure is reeds tweemaal een bestuurlijke lus toegepast. In zaken als deze, waarin sprake is van kwetsbare kinderen die geholpen moeten worden, is tijdsverloop ongewenst. Tijdsverloop betekent ook dat het, gegeven de ontwikkeling van kinderen, moeilijk of onmogelijk wordt objectief onderzoek te doen over een voorbije periode naar de ontwikkeling van de kinderen, de noodzaak en de aard en omvang van de jeugdhulp. De start van de periode ligt immers al 2,5 jaar achter ons. Tijdsverloop als gevolg van een onvoldoende onderzoek in eerste en tweede instantie waardoor een goed onderzoek niet meer mogelijk is, dient naar het oordeel van de rechtbank niet ten nadele van eiser te strekken. Daarnaast behoort een geschil een keer een einde te hebben.
De rechtbank heeft in de tweede tussenuitspraak geoordeeld dat de methode van verweerder om te komen tot het bepalen van de (aard en) omvang van de benodigde jeugdhulp in beginsel goed maar te weinig inzichtelijk is uitgewerkt. De omvang van de jeugdhulp, die eiser voor ogen heeft, is naar het oordeel van de rechtbank subjectief en in het geheel niet onderbouwd. Juist omdat eiser zich op het standpunt stelt de enige te zijn die het vertrouwde kader biedt voor de kinderen om hulp te verlenen, is het belangrijk dat verweerder dat ook objectief kan vaststellen. De houding van eiser bij de medewerking aan het onderzoek van verweerder is eerder afhoudend dan coöperatief te noemen. Weliswaar verwijst eiser daarbij naar de belasting die het onderzoek voor zijn kinderen met zich brengt, maar objectief gestaafd, bijvoorbeeld door een brief van de huisarts of de deskundigen van de voor het onderzoek benaderde organisaties, heeft eiser dat niet.
De rechtbank zal om deze redenen, in goede justitie, zelf in de zaak voorzien waarbij gemiddeld zal worden tussen de door verweerder toegekende en, met hierna te noemen correcties, de door eiser gevraagde uren.
6. De rechtbank zal daarbij de volgende uitgangspunten hanteren.
In het gewijzigde bestreden besluit heeft verweerder per kind uren voor begeleiding individueel en persoonlijke verzorging toegekend. Dat aantal uren is echter volgens verweerder lager dan het in de primaire besluiten toegekende aantal uren. Verweerder heeft daarom deze uren gehandhaafd. De rechtbank gaat daar ook van uit.
Eiser heeft een overzicht overgelegd waarin hij heeft opgenomen hoeveel uren hij en zijn echtgenote hulp verlenen aan de kinderen. In totaal gaat het dan om 67,75 uur per week. Reeds eerder, in de tweede tussenuitspraak, heeft de rechtbank geoordeeld dat er onvoldoende objectieve informatie is waaruit volgt dat ook in de nachtelijke uren jeugdhulp nodig is. De rechtbank zal dus de nachtelijke uren niet meenemen in de beslissing over de omvang van de benodigde jeugdhulp. Partijen hebben blijkens het verhandelde ter zitting verschil van mening over het aantal nachtelijke uren: 13 of 17 uren per week. Gelet op het dossier gaat de rechtbank uit van 13 uren. Het door eiser genoemde aantal uren zal de rechtbank corrigeren met 13.
Het verschil tussen wat verweerder heeft toegekend (in de primaire besluiten) en wat eiser, na correctie voor de nachtelijke uren, stelt nodig te hebben, heeft de rechtbank vervolgens gemiddeld en naar evenredigheid, na afronding, verdeeld over de uren die beschikbaar zijn voor begeleiding en persoonlijke verzorging van de kinderen.
7. Het vorenstaande leidt tot de volgende voorzieningen op het gebied van jeugdhulp:
[naam 1] : voor begeleiding individueel 8 uur en voor persoonlijke verzorging 4 uur
[naam 2] : voor begeleiding individueel 8 uur en voor persoonlijke verzorging 4 uur
[naam 3] : voor begeleiding individueel 9 uur en voor persoonlijke verzorging 8 uur
[naam 4] voor begeleiding individueel 5 uur en voor persoonlijke verzorging 4 uur
Voor de volledigheid wijst de rechtbank nog op de individuele begeleiding vanuit een professional die al in het gewijzigde bestreden besluit op bezwaar als voorziening op het gebied van jeugdhulp is toegekend en die door partijen niet bestreden is.
8. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor zover het de omvang van de benodigde jeugdhulp aan de kinderen betreft. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien op de onder 7 beschreven wijze.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 501,-- (0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na de eerste bestuurlijke lus en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na de tweede bestuurlijke lus met een waarde per punt van € 501,-- en een wegingsfactor 1). Voor het verschijnen ter zitting is reeds vergoeding toegekend in de zaken AWB 18/482, 18/483, 18/484 en 18/485.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden en het gewijzigde besluit wat betreft de omvang van de benodigde jeugdhulp aan de kinderen;
- bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de genoemde besluiten;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46,-- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 501,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.M.B. Elferink, voorzitter, en mr. H.F.J.M. Schröder en mr. G.M.J. Vijftigschild, leden, in aanwezigheid van mr. H.J. Knol, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.