In deze zaak vorderde de besloten vennootschap Bastion Beheer B.V. een verklaring voor recht dat Concordia Holding N.V. toerekenbaar tekort was geschoten in de nakoming van een overeenkomst tot levering van windmolens. De overeenkomst, gesloten op 19 juli 2016, hield in dat Concordia in februari 2017 tien exemplaren van de 2 Dutch Windmill type 800 zou leveren aan Bastion, die deze zou doorleveren aan een bouwbedrijf. Concordia leverde echter niet op de afgesproken termijn, wat leidde tot een vordering van Bastion voor een voorschot op de schade. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van verzuim aan de zijde van Concordia, omdat de termijn als fatale termijn werd aangemerkt. Concordia's beroep op overmacht werd afgewezen, aangezien zij op de hoogte was van de ontwikkelingen van de windmolens. De rechtbank kende Bastion een voorschot van € 30.000 toe, alsmede de wettelijke rente, en veroordeelde Concordia in de proceskosten. In reconventie vorderde Concordia vernietiging van de overeenkomst op basis van bedrog en dwaling, maar deze vorderingen werden afgewezen. De rechtbank concludeerde dat er geen grondslag was voor de vernietiging van de overeenkomst en dat Concordia als grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten werd veroordeeld.