ECLI:NL:RBOVE:2018:4764

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
21 november 2018
Publicatiedatum
13 december 2018
Zaaknummer
C/08/196521 / HA ZA 17-31
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vorderingen tot rectificatie en schadevergoeding jegens de gemeente Staphorst afgewezen

In deze zaak vorderden eisers, [eiser] en [eiseres], rectificatie en schadevergoeding van de gemeente Staphorst. De rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, behandelde de zaak op 21 november 2018. De eisers, vertegenwoordigd door advocaat mr. N.E. Koelemaij, voerden aan dat de gemeente onrechtmatig had gehandeld door onjuiste en misleidende publicaties te doen over hen in een feitenrelaas en tijdens een hoorzitting bij de Raad voor de Journalistiek. De gemeente, vertegenwoordigd door advocaat mr. W.E.M. Klostermann, verweerde zich tegen deze beschuldigingen. De rechtbank oordeelde dat de vorderingen tot rectificatie niet toewijsbaar waren, omdat de publicaties niet onrechtmatig waren. De rechtbank stelde vast dat de gemeente haar toezicht op de naleving van een last onder dwangsom correct had uitgevoerd en dat er geen bewijs was dat de gemeente onrechtmatig had gehandeld. De vorderingen van eisers werden afgewezen, en zij werden veroordeeld in de proceskosten van de gemeente, die op € 3.553,00 werden begroot. Dit vonnis benadrukt de balans tussen het recht op vrijheid van meningsuiting en de bescherming van de goede naam van individuen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rolnummer: C/08/196521 / HA ZA 17-31
Vonnis van 21 november 2018
in de zaak van

1.[eiser]

en
2.
[eiseres],
beiden wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. N.E. Koelemaij te Assen,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE STAPHORST,
zetelend te Staphorst,
gedaagde,
advocaat mr. W.E.M. Klostermann te Zwolle.
Eisers zullen hierna [eiser] en [eiseres] genoemd worden en gedaagde de gemeente.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 15 maart 2017
  • de akte overlegging producties van de zijde van [eiser] en [eiseres]
  • de brief van de gemeente d.d. 2 mei 2017 met een (vervangende) aanvullende productie
- de aantekeningen van de griffier van de comparitie d.d. 9 mei 2017 en de pleitnota’s die partijen op die zitting hebben voorgedragen
- het proces-verbaal van de comparitie d.d. 27 juni 2018
- de akte uitlating na comparitie van de zijde van [eiser] en [eiseres] .
1.2.
Hierna is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] , die verbonden is aan de eenmanszaak [X] , en [eiseres] zijn beiden woonachtig aan de [adres 1] te [plaats] , in de bedrijfswoning behorende bij de eenmanszaak.
2.2.
Tussen [eiser] en [eiseres] enerzijds en de gemeente anderzijds lopen sinds begin 2012 meerdere (bestuursrechtelijke) procedures, die alle zijn terug te voeren op het gebruik van hun perceel en het daarnaast gelegen perceel aan de [adres 2] , alwaar onder meer de heer [A] woonachtig is (hierna te noemen: [A] ).
2.3.
Op 30 oktober 2014 heeft de gemeente [A] een last onder dwangsom opgelegd. In het betreffende besluit staat onder meer het volgende:

4. BesluitOp grond van vorenstaande gelasten wij u om met ingang van zes weken na verzenddatum van deze brief de met artikel 38.1 aanhef en onderdeel a in samenhang met artikel 38.5.1 aanhef en onderdeel c van de planregels van het ter plaatse van uw perceel [adres 2] geldende bestemmingsplan ‘Buitengebied’ strijdige activiteiten ter zake van het repareren en verhandelen van motorvoertuigen, zoals hiervoor in paragraaf 3.3 omschreven, te beëindigen en beëindigd te houden onder verbeurte van een dwangsom van €2.000,- per geconstateerde overtreding tot een maximum €20.000,-. Concreet betekent dit dat niet meer dan 2 auto’s tegelijkertijd op het perceel aanwezig mogen zijn, hetzij voor reparatie, hetzij voor handel, voorts dat jaarlijks niet meer dan 12 auto’s gerepareerd op en verhandeld mogen worden van het perceel en dat de te repareren en de te verhandelen auto’s doorgaans in de schuur gestald moeten worden, behoudens tijdens proefritten. (..)”
2.4.
De gemeentesecretaris van de gemeente heeft op 19 januari 2015 aan [eiseres] een
e-mail gestuurd waarin onder meer het volgende staat:
“Ik heb van mijn secretaresse begrepen op welke wijze u zich over mij heeft uitgelaten. Dat betreur ik, het siert u in elk geval niet.”
2.5.
[eiser] en [eiseres] hebben medio februari 2015 RTV Oost in kennis gesteld van de problematiek tussen partijen, waarna RTV Oost in 2015 daarover diverse reportages heeft gemaakt. In die reportages wordt een negatief beeld geschetst van het functioneren en de integriteit van de gemeente.
2.6.
Naar aanleiding van deze reportages is de gemeente een intern feitenonderzoek gestart. De resultaten daarvan (hierna te noemen: het feitenrelaas) zijn op 30 juni 2015 door het College van Burgemeester en Wethouders gepresenteerd aan de gemeenteraad. Op de inhoud van het feitenrelaas rustte op dat moment geheimhouding en voor derden is alleen een samenvatting gepubliceerd op de website van de gemeente.
2.7.
[eiser] en [eiseres] hebben in augustus 2015 een website ontwikkeld onder de naam “rechtvaardigstaphorst.nl”.
2.8.
Nadat [eiser] en [eiseres] schriftelijk bezwaar hadden gemaakt tegen de geheimhouding van het feitenrelaas, heeft de gemeenteraad op 13 oktober 2015 besloten om deze geheimhouding op te heffen. Het volledige feitenrelaas is vervolgens op de website van de gemeente gepubliceerd.
2.9.
Per brief van 24 februari 2016 hebben [eiser] en [eiseres] de gemeente verzocht het feitenrelaas van haar website te verwijderen. Bij brief van 3 mei 2016 heeft de gemeente aan [eiser] en [eiseres] kenbaar gemaakt niet tot verwijdering van het feitenrelaas te zullen overgaan en het relaas nader te anonimiseren.
2.10.
In het feitenrelaas staat onder meer het volgende:

Inleiding(…) De voorbeelden waarop de journalist zijn onderzoek baseerde, betroffen – zo bleek later – autoherstelbedrijf [eiser] voor wat betreft een wijziging van de bestemmingsplankaart, de door hem verlangde handhaving jegens de directe buren en de door hen ingediende verzoeken op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Casus A). (…)
Casus A, feitenrelaas
(…)
Vermeend conflict woning
RTV Oost vertelt in de reportage dat er sprake is van een conflict met de gemeente over de onterecht verleende vergunning voor de bouw van de bedrijfswoning. Tijdens het onderzoek is duidelijk geworden dat het proces van de vergunningverlening voortvarend en qua bejegening keurig is verlopen. De vergunde woning was echter niet in overeenstemming met het vigerende bestemmingsplan en had feitelijk zonder wijziging van het bestemmingsplan niet vergund mogen worden. Destijds is, na constatering van dit feit, in het belang van de aanvrager besloten bij de hernieuwing van de bestemmingsplannen de bedrijfswoning ‘positief te bestemmen’ en op deze wijze de fout van de zijde van de gemeente te corrigeren.
Tijdens het onderzoek is gebleken dat de bewoners van voornoemde woning graag een serre zouden willen bouwen aan de achterzijde van de woning. Dit is de zijde die grenst en zicht heeft op het achtergelegen natuurgebied. Deze serre kan niet vergund worden. Zowel het huidige als het vorige bestemmingsplan verzetten zich tegen de bouw van een serre in de tuin.
(…)
Verzoeken Wet openbaarheid van bestuur (Wob)
In deze casus zijn (tot 1 mei 2015) een viertal omvangrijke verzoeken in het kader van de Wet openbaarheid bestuur ingediend. Het betreft vragen die te maken hebben met het handelen van en door de gemeente, informatie over de buren en de vermeende handel in roerende goederen, informatie over constateringen door toezichthouders, informatie over handhaving bij schadeherstelbedrijven in de gemeente, de politie en informatie over de handelsactiviteiten van de buren bij de Belastingdienst.
(…)
Casus A, constateringen en conclusies
Vermeend conflict woning
Uit onderzoek is niet gebleken dat de gemeente gesprekken heeft gevoerd of anderszins stappen heeft ondernomen om de bouw van de woning, vergund in 2010, te voorkomen. Het is mij niet gebleken dat er sprake is geweest van een conflict tussen de gemeente en de betrokkenen in deze casus aangaande dit onderwerp. Bij bestudering van relevante stukken (inclusief rechtbankverslagen) geeft de gemeente de fout toe en geeft ook aan dit door ‘positief bestemmen’ op te lossen.
Geconcludeerd wordt dat er inderdaad een fout is gemaakt door de gemeente. Deze is onderkend. De gemeente heeft zich tegen de realisatie van de woning nimmer verzet en herkent de bewering dat er sprake is van een conflict niet.
Verzoeken handhaving jegens buren
(…)
Bij de onderzochte handhavingsverzoeken in de onderhavige casus blijkt dat de verwachtingen van de indieners niet aansluit bij de aanpak door de gemeente. Tevens ontstaat de indruk dat dit ertoe leidt dat er voortdurend aanvullende verzoeken tot handhaving worden ingediend. In voorkomende gevallen als een volledig verzoek tot handhaving, in een aantal gevallen echter ook als bijzin in een mailbericht over een andere kwestie.
Geconcludeerd wordt dat handhaving conform het beleid van de gemeente wordt uitgevoerd, (…). (…) Daarnaast doet zich de vraag voor of het niet verstandig is verzoeken tot handhaving nader de formaliseren. Dat voorkomt dat er ‘verdwaalde’ of ‘verstopte’ verzoeken tot handhaving in correspondentie met een ander doel verloren gaan. (…)
Verzoeken Wet openbaarheid van bestuur
Uit onderzoek blijkt dat de behandeling van de Wob-verzoeken in zijn algemeenheid, de omvang, de complexiteit van de verzoeken en het feit dat de systemen (…) zich nog niet voldoende lenen voor het beantwoorden van deze vragen hier in hoofdzaak debet aan zijn. Beantwoorden van een veelheid aan vragen leidt tot een buitensporige belasting van de organieke capaciteit. Van de gemeente mag verlangd worden dat zij binnen de gestelde kaders handelt. Hieraan wordt de komende tijd meer aandacht besteed. Rechtsbescherming is niet in het geding geweest.
(…)
Werken aan vertrouwen
Geconcludeerd wordt dat dit traject verstoord wordt door de wijze waarop [eiser] en [eiseres] zich opstellen. Zij nemen heimelijk gesprekken op en bezigen uitlatingen die niet passen binnen normale, fatsoenlijke omgang. Nadat hen dringend is verzocht hiermee te staken en nadat is geconstateerd dat er geen verbeteringen plaats hebben gevonden is het ‘werken aan vertrouwen’ sinds 19 januari 2015 tot nader order gestaakt.
(…)”
2.11.
De gemeente heeft op enig moment bij de Raad voor de Journalistiek inzake de berichtgeving over de problematiek tussen partijen een klacht ingediend tegen RTV Oost. In verband met deze klacht is op 22 april 2016 een openbare hoorzitting gehouden. Tijdens die zitting, waarbij [eiser] en [eiseres] niet aanwezig waren, heeft een journalist van RTV Oost heimelijk een geluidsopname gemaakt. Uit deze opname volgt dat de raadsman van de gemeente tijdens de zitting onder meer het volgende heeft verklaard:
“(…) [eiser] [eiseres] die heeft zoiets van: we zullen die familie [A] weleens krijgen, en de gemeente wordt bestookt met handhavingsverzoeken (…).”
en
“(…) dan moet u het zo zien: aan de andere kant, dus je hebt [eiser] [eiseres] , je hebt de gemeente die wordt ingezet door [eiser] [eiseres] om [A] mores te leren, en dan heb je aan de andere kant de familie [A] (…)”.
2.12.
[eiser] en [eiseres] hebben voornoemde opname gepubliceerd op de hiervoor onder 2.7. genoemde website.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] en [eiseres] vorderen bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I. de gemeente te bevelen zich met onmiddellijke ingang te onthouden van uitlatingen aan het adres van [eiser] en [eiseres] van gelijke aard of strekking als in het feitenrelaas;
II. de gemeente te bevelen zich met onmiddellijke ingang te onthouden van uitlatingen aan het adres van [eiser] en [eiseres] van gelijke aard of strekking als op de openbare hoorzitting bij de Raad voor de Journalistiek d.d. 22 april 2016;
III. te verklaren voor recht dat de gemeente door haar toezicht op de naleving van de op 30 oktober 2014 aan [A] opgelegde last onder dwangsom vooralsnog niet zodanig in te richten dat daadwerkelijk vastgesteld kan worden of al dan niet sprake is van overtreding van bedoelde last, onrechtmatig handelt jegens [eiser] en [eiseres] ;
IV. de gemeente te veroordelen om binnen veertien dagen na heden ter rectificatie van publicaties waarin onjuiste/door onvolledigheid misleidende gegevens zijn opgenomen waarvoor de gemeente aansprakelijk is, op haar kosten de rectificatie zoals genoemd in het petitum van de dagvaarding op haar website te plaatsen op de wijze zoals in dat petitum vermeld staat, althans een zodanige rectificatie als de rechtbank in goede justitie zal bepalen;
V. de gemeente te veroordelen na het uitspreken van het onderhavige vonnis ter rectificatie van publicaties waarin onjuiste/door onvolledigheid misleidende gegevens zijn opgenomen waarvoor de gemeente aansprakelijk is, op haar kosten een advertentie te plaatsen in de eerstvolgende editie van zowel de Stentor, de Meppeler Courant als het weekblad De Staphorster, gelijkluidend als de onder IV genoemde rectificatie en op de wijze zoals in het petitum van de dagvaarding vermeld staat, althans zodanige rectificatie als de rechtbank in goede justitie zal bepalen;
VI. de gemeente te veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding ex artikel 6:106 lid 1 sub b BW ter grootte van € 10.000,-, althans een zodanig bedrag als de rechtbank in goede justitie zal bepalen;
VII. wat betreft de onder I, II, IV en VI uit te spreken veroordelingen te bepalen dat bij niet nakoming hiervan de gemeente een dwangsom zal verbeuren van € 500,- voor iedere dag of gedeelte hiervan dat de gemeente in gebreke mocht blijven aan de veroordelingen te voldoen, althans een zodanig bedrag als de rechtbank in goede justitie zal bepalen;
VIII. veroordeling van de gemeente in de kosten van deze procedure.
3.2.
[eiser] en [eiseres] leggen aan deze vorderingen – kort samengevat – het navolgende ten grondslag. Het feitenrelaas betreft een onjuiste en door onvolledigheid misleidende publicatie van gegevens van feitelijke aard in de zin van artikel 6:167 lid 1 BW en ook de uitlatingen van de gemeente tijdens de zitting van de Raad voor Journalistiek betreffen een dergelijke publicatie. De betreffende publicaties zijn bezijden de waarheid en zetten [eiser] en [eiseres] publiekelijk weg als querulanten. [eiser] en [eiseres] worden hierdoor in hun eer en goede naam aangetast, als gevolg waarvan zij (reputatie)schade hebben geleden.
De gemeente documenteert de bij [A] afgelegde controlebezoeken slechts summierlijk. Hierdoor blijft onduidelijk op welke momenten en op welke manier de gemeente welke reparatie- en/of handelsactiviteiten heeft geregistreerd, zodat ook onduidelijk is op welke manier de gemeente meent te kunnen vaststellen of, en zo ja op welk moment, het dwangsombesluit overtreden wordt.
3.3.
De gemeente voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.
De rechtbank zal eerst de vorderingen tot rectificatie behandelen. Deze vorderingen zijn gebaseerd op artikel 6:167 lid 1 BW. Voor toewijzing van een vordering tot rectificatie op grond van deze bepaling is in beginsel vereist dat de gedaagde op grond van een onrechtmatige daad jegens de eiser aansprakelijk is. Die aansprakelijkheid moet berusten op een onjuiste of door onvolledigheid misleidende publicatie van gegevens van feitelijke aard.
4.2.
De vraag of een publicatie onrechtmatig is, ligt in het spanningsveld tussen enerzijds het recht op vrijheid van meningsuiting en anderzijds het recht op bescherming van de goede naam. Hierbij staan in beginsel twee, ieder voor zich hoogwaardige, maatschappelijke belangen tegenover elkaar: aan de ene kant het belang dat individuele burgers niet door (openbare of openbaar gemaakte) uitlatingen via onder meer de pers en internet worden blootgesteld aan lichtvaardige verdachtmakingen; aan de andere kant het belang dat niet, door gebrek aan bekendheid bij het grote publiek, (beweerdelijk aanwezige) misstanden die de samenleving raken kunnen blijven voortbestaan. Welk van deze belangen in een gegeven geval de doorslag behoort te geven, hangt af van de in onderling verband te beschouwen omstandigheden.
4.3.
Bij de beoordeling van de vorderingen tot rectificatie wordt vooropgesteld dat in de reportages van RTV Oost een (zeer) negatief beeld is geschetst over het functioneren en de integriteit van de gemeente en dat het feitenrelaas en de bij de Raad voor de Journalistiek gedane uitlatingen een reactie vormen op deze negatieve beeldvorming.
4.4.
[eiser] en [eiseres] menen dat de publicatie van het feitenrelaas onrechtmatig is jegens hen aangezien de gemeente daarin ten onrechte suggereert dat:
- zij in de periode voorafgaand aan 19 januari 2015 heimelijk gesprekken met (een) medewerker(s) van de gemeente hebben opgenomen;
- zij op enig moment onoorbare uitlatingen hebben gedaan richting (een) medewerker(s) van de gemeente;
- zij op enig moment dringend zijn verzocht te staken met de hiervoor bedoelde opnames en uitlatingen;
- de in de periode vanaf januari 2012 tot juni 2015 door hen ingediende handhavingsverzoeken alle inhoudelijk onjuist en onnodig talrijk zijn en op kwestieuze (verdekte) wijze zijn ingediend;
- de in de periode vanaf januari 2012 tot juni 2015 door hen ingediende verzoeken in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur onredelijk omvangrijk zijn geweest;
- er geen sprake is van een conflict tussen hen en de gemeente inzake de bestemmingen van de percelen aan de [adres 2] / [adres 1] te [plaats] ; volgens [eiser] en [eiseres] heeft de gemeente ten onrechte (slechts) gesteld dat zij een serre zouden willen bouwen, waarmee de gemeente de bestaande conflicten tussen partijen ten onrechte bagatelliseert.
De rechtbank zal in het hiernavolgende op deze afzonderlijk punten ingaan.
4.5.
[eiser] en [eiseres] betwisten niet dat zij met de gemeente gevoerde telefoongesprekken heimelijk hebben opgenomen, zodat ervan moet worden uitgegaan dat dit het geval is geweest. De in het feitenrelaas opgenomen zinsnede “Zij nemen heimelijk gesprekken op” is in zoverre dus juist. Volgens [eiser] en [eiseres] hebben de betreffende gesprekken echter niet, zoals de gemeente in het feitenrelaas beweert althans impliceert, vóór 19 januari 2015 plaatsgehad.
In het feitenrelaas staat niet expliciet wanneer de heimelijke opnames hebben plaatsgehad. Voor zover impliciet uit het feitenrelaas al zou kunnen worden afgeleid dat de opnames dateren van vóór 19 januari 2015, valt echter niet in te zien dat dit deel van het feitenrelaas aldus als onrechtmatig kan worden aangemerkt zodat er geen aanleiding bestaat tot rectificatie van de betreffende passage.
4.6.
Wat betreft de onoorbare uitlatingen duiden [eiser] en [eiseres] op de opmerking in het feitenrelaas dat zij uitlatingen bezigen die niet passen binnen de normale, fatsoenlijke omgang. [eiser] en [eiseres] hebben zich bij dagvaarding op het standpunt gesteld dat van dergelijke uitlatingen geen sprake is geweest. De gemeente heeft in dit kader vervolgens verwezen naar de hiervoor onder 2.4 genoemde e-mail, waaruit kan worden afgeleid dat [eiseres] zich op niet-sierlijke wijze heeft uitgelaten over de gemeentesecretaris. Ook heeft de gemeente toegelicht dat [eiser] en [eiseres] aan het adres van de gemeentesecretaris en andere medewerkers van de gemeente uitlatingen hebben gedaan als “er wordt valsheid in geschrifte gepleegd”, “er wordt gelogen en bedrogen”, “u bent niet geschikt voor uw werk”, “u bent vooringenomen”, “u houdt informatie achter richting bestuursorganen”, “u bent onbetrouwbaar”, “ik ga aangifte doen” en “ik dien een klacht in”. [eiser] en [eiseres] hebben deze uitlatingen niet, althans onvoldoende gemotiveerd, weersproken, zodat de rechtbank ervan uitgaat dat deze inderdaad zijn gedaan. Gelet hierop, berust de opmerking in het feitenrelaas dat [eiser] en [eiseres] uitlatingen bezigen die niet passen binnen de normale, fatsoenlijk omgang naar het oordeel van de rechtbank niet op onjuistheid. [eiser] en [eiseres] kunnen om die reden geen aanspraak maken op rectificatie van dit deel van het feitenrelaas. Van het slechts op behoorlijke wijze uiten van gegronde kritiek op de gemeente, zoals [eiser] en [eiseres] in hun akte na comparitie nog hebben betoogd, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.
4.7.
Ten aanzien van de passage in het feitenrelaas dat [eiser] en [eiseres] op enig moment dringend verzocht zijn te staken met de hiervoor bedoelde heimelijke opnames en onoorbare uitlatingen geldt dat voor zover deze mededeling al onjuist is, het feitenrelaas op dit punt niet als onrechtmatig kan worden aangemerkt. Overigens valt niet in te zien dat [eiser] en [eiseres] door de betreffende passage (reputatie)schade hebben geleden, zodat er wat dit betreft evenmin aansprakelijkheid bestaat op grond van onrechtmatige daad. Rectificatie van die passage is dan ook niet aan de orde.
4.8.
Wat betreft de gevorderde rectificatie van het feitenrelaas op het punt van de door [eiser] en [eiseres] ingediende handhavingsverzoeken en Wob-verzoeken is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een vordering tot rectificatie van een publicatie van gegevens van feitelijke aard. [eiser] en [eiseres] vorderen in wezen een rectificatie wegens hun interpretatie van het feitenrelaas, welke interpretatie naar het oordeel van de rechtbank bovendien niet spoort met de inhoud van het feitenrelaas. De gemeente vermeldt in het feitenrelaas ten aanzien van de handhavingsverzoeken op neutrale toon dat de verwachtingen van de indieners niet aansluiten bij de aanpak door de gemeente, dat de indruk ontstaat dat dit ertoe leidt dat er voortdurend aanvullende handhavingsverzoeken worden ingediend en dat deze niet altijd op de juiste wijze worden ingediend. Dit laatste wordt naar het oordeel van de rechtbank meer als ‘leerpunt’ vermeld voor de gemeente en niet om [eiser] en [eiseres] zwart te maken. Nergens vermeldt de gemeente in het feitenrelaas dat de ingediende handhavingsverzoeken inhoudelijk onjuist en onnodig talrijk zijn geweest en zij suggereert dit naar het oordeel van de rechtbank ook niet. Ten aanzien van de
Wob-verzoeken vermeldt de gemeente wel dat deze omvangrijk zijn geweest, maar niet dat deze omvang onredelijk was. Dit suggereert zij evenmin. Ook op dit punt zullen de gevorderde rectificaties dan ook worden afgewezen.
4.9.
Met betrekking tot het laatste punt over het bagatelliseren door de gemeente van de tussen partijen bestaande conflicten geldt dat het feitenrelaas, zoals hiervoor reeds is overwogen, een reactie is op de reportages van RTV Oost. In die reportages heeft RTV Oost, zo kan uit het feitenrelaas worden afgeleid, (slechts) melding gemaakt van een conflict met de gemeente over de onterecht verleende vergunning voor de bouw van de bedrijfswoning en op dat conflict is de gemeente vervolgens in het feitenrelaas ingegaan. Dat andere tussen partijen bestaande conflicten niet in het feitenrelaas worden genoemd is gelet hierop begrijpelijk en geenszins onrechtmatig jegens [eiser] en [eiseres] .
4.10.
De door [eiser] en [eiseres] gevorderde rectificaties zien ook op de uitlatingen die namens de gemeente zijn gedaan tijdens de hoorzitting bij de Raad voor de Journalistiek en op de volgens [eiser] en [eiseres] niet juiste wijze waarop de gemeente het toezicht op de naleving van de aan [A] opgelegde last onder dwangsom heeft ingericht. Aangezien wat dit laatste betreft niet gebleken is dat sprake is geweest van een niet juiste of door onvolledigheid misleidende publicatie van gegevens van feitelijke aard, kan een rectificatie op dit punt hoe dan ook niet aan de orde zijn.
4.11.
Ten aanzien van de uitlatingen tijdens de hoorzitting bij de Raad voor de Journalistiek geldt dat deze in de context van een klachtprocedure zijn gedaan. De rechtbank kan de beoordeling van de beweerdelijke onrechtmatigheid van deze uitlatingen echter achterwege laten, nu het niet de gemeente maar [eiser] en [eiseres] zelf zijn geweest die de betreffende uitlatingen openbaar hebben gemaakt. De gevorderde rectificatie van de uitlatingen is alleen al om die reden niet toewijsbaar. Weliswaar hebben [eiser] en [eiseres] in dit kader onder verwijzing naar een uitspraak van de rechtbank Breda nog aangevoerd dat de gemeente met het doen van de uitlatingen het risico in het leven heeft geroepen dat deze verder verspreid zouden worden, maar dit standpunt wordt niet gevolgd. Anders dan in de door [eiser] en [eiseres] aangehaalde uitspraak was er in het onderhavige geval immers slechts sprake van mondelinge uitlatingen, terwijl de gemeente er niet op beducht hoefde te zijn dat heimelijk opnames van de betreffende zitting gemaakt zouden worden.
4.12.
De conclusie uit het voorgaande is dat de gevorderde rectificaties zullen worden afgewezen.
4.13.
Nu de door [eiser] en [eiseres] in het kader van de gevorderde rectificaties genoemde uitlatingen niet onrechtmatig worden geacht zullen de vorderingen onder I en II van het petitum van de dagvaarding – die overigens ook als onvoldoende concreet en te vaag moeten worden gekwalificeerd – eveneens worden afgewezen. De gevorderde immateriële schadevergoeding wegens de door [eiser] en [eiseres] gestelde reputatieschade is gelet op het voorgaande evenmin toewijsbaar.
4.14.
[eiser] en [eiseres] menen dat de gemeente ook onrechtmatig jegens hen handelt door haar toezicht op de naleving van de aan [A] opgelegde last onder dwangsom vooralsnog niet zodanig in te richten dat daadwerkelijk vastgesteld kan worden of al dan niet sprake is van overtreding van die last. Volgens [eiser] en [eiseres] is onduidelijk op welke momenten en op welke manier de gemeente welke reparatie- en/of handelsactiviteiten heeft geregistreerd, zodat ook onduidelijk is op welke manier de gemeente meent te kunnen vaststellen of, en zo ja op welk moment, het dwangsombesluit overtreden wordt.
4.15.
Op grond van de opgelegde last onder dwangsom is het [A] niet toegestaan meer dan twee auto’s tegelijkertijd op zijn perceel aanwezig te hebben, hetzij voor reparatie, hetzij voor handel, mag [A] op/vanaf zijn perceel jaarlijks niet meer dan twaalf auto’s repareren en verhandelen en dienen de te repareren en te verhandelen auto’s in beginsel in de schuur gestald te worden.
4.16.
Uit de door [eiser] en [eiseres] zelf overgelegde producties 29, 30 en 39 volgt dat de gemeente na het opleggen van de last onder dwangsom verschillende keren al dan niet onaangekondigd een controle heeft uitgevoerd op het terrein van [A] en via websites als Marktplaats is nagegaan in hoeverre er door [A] gehandeld wordt in auto’s. Ook volgt uit die producties dat de gemeente haar constateringen naar aanleiding van deze controles in een computersysteem heeft geregistreerd en/of een rapport heeft opgemaakt van de controlebezoeken, alsmede dat de gemeente geen overtredingen door [A] heeft geconstateerd. In het licht van deze omstandigheden hebben [eiser] en [eiseres] hun stelling dat de gemeente onrechtmatig handelt door haar toezicht op de naleving van de last onder dwangsom niet zodanig in te richten dat daadwerkelijk vastgesteld kan worden of er al dan niet sprake is van overtreding van die last, naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende toegelicht en onderbouwd. Dit geldt des te meer nu de last onder dwangsom bestemmingsplanvoorschriften betreft die niet zien op het waarborgen van veiligheid van personen of zaken, zodat geen sprake is van daarmee samenhangende hogere eisen die aan het toezicht en de handhaving mogen worden gesteld. Uit de stellingen van [eiser] en [eiseres] lijkt te volgen dat het hen meer te doen is om het vermeende gebrek aan handhaving door de gemeente, maar die kwestie ligt thans niet voor, terwijl [eiser] en [eiseres] op grond van het bestuursrecht voldoende middelen ten dienste staan om de gemeente tot handhaving te bewegen.
De gevorderde verklaring voor recht zal bij gevolg ook worden afgewezen.
4.17.
[eiser] en [eiseres] zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de gemeente worden begroot op:
- griffierecht 1.924,00
- salaris advocaat
1.629,00(3,0 punten × tarief € 543,00)
Totaal € 3.553,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] en [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van de gemeente tot op heden begroot op € 3.553,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na heden tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [eiser] en [eiseres] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiser] en [eiseres] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis hebben voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.R. Hidma en in het openbaar uitgesproken op 21 november 2018.