ECLI:NL:RBOVE:2018:4750

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
5 december 2018
Publicatiedatum
12 december 2018
Zaaknummer
C/08/224990/KG-ZA 18-321
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • M.L.J. Koopmans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot opheffing van conservatoir beslag in faillissementszaak met onduidelijke eigendomsrechten

In deze zaak vordert eiser, die in dienst was bij het failliete bedrijf [X], de opheffing van een conservatoir beslag dat door de curator is gelegd op matrijzen die hij nodig heeft voor zijn onderneming. De curator, mr. G.W. Weenink, stelt dat de matrijzen tot de faillissementsboedel behoren, omdat deze niet zijn verkocht tijdens een executieverkoop in 2017. Eiser betwist dit en stelt dat hij de matrijzen van J. Doldersum B.V. heeft gekocht na de veiling. De voorzieningenrechter oordeelt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat het eigendomsrecht van de curator ondeugdelijk is. De curator heeft een financieel belang bij het behoud van de matrijzen voor de faillissementsboedel. De voorzieningenrechter wijst de vordering van eiser af en veroordeelt hem in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: C/08/224990/KG-ZA 18-321
Vonnis in kort geding van 5 december 2018
in de zaak van
[eiser] ,
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
verder te noemen: [eiser] ,
advocaat mr. U. Ugur te Hengelo,
tegen
mr. G.W. Weenink q.q.,
in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van [X] ,
kantoor houdend in Almelo,
gedaagde,
verder ook te noemen: de curator,
advocaat mr. J. de Jong van Lier te Enschede.

1.1. De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties;
- de mondelinge behandeling ter terechtzitting op 15 november 2018 om 09.00 uur
alwaar partijen en hun advocaten zijn verschenen;
- de pleitnotities van de advocaat van gedaagde;
- het vragen van vonnis is uitgesteld teneinde partijen in de gelegenheid te stellen
een vergelijk te beproeven, hetgeen klaarblijkelijk niet tot resultaat heeft geleid.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.2. Waarvan kan worden uitgegaan

2.1.
[X] produceerde bedrijfsmatig anaalkoelers en maakte daarbij gebruik van machines met daarin matrijzen c.q. mallen. De machines met mallen en matrijzen waren eigendom van [X] . [eiser] was bij [X] in dienst en was als werknemer betrokken bij de productie van de anaalkoelers.
2.2.
In april 2017 heeft de verhuurder van het bedrijfspand beslag gelegd op de roerende zaken in het bedrijfspand, waaronder de machines en matrijzen.
2.3.
Op 18 juli 2017 heeft in opdracht van R.H. Morsman Beheer B.V. de executieverkoop van de beslagen roerende zaken in het bedrijfspand van [X] plaatsgevonden. Hierbij zijn onder andere de machines verkocht die werden gebruikt voor de productie van de anaalkoelers.
2.4.
Op 8 november 2017 is het faillissement van [X] uitgesproken. Bij beschikking van deze rechtbank van 1 mei 2018 is de voormalige curator ontslagen en is mr. G.W. Weenink tot curator benoemd.
2.5.
De (voormalig) curator heeft de matrijzen na het uitspreken van het faillissement niet aangetroffen in het voormalige bedrijfspand van [X] en stelt zich op het standpunt dat de matrijzen, nu deze geen onderdeel hebben uitgemaakt van de kavels goederen die zijn verkocht op de veiling van 18 juli 2017, nog steeds tot de faillissementsboedel behoren.
2.6.
[eiser] had de beschikking over de matrijzen en de curator heeft een vordering uit revindicatie ingesteld tegen [eiser] . Vervolgens heeft de curator op 20 september 2018 conservatoir beslag onder [eiser] op de matrijzen laten leggen. De matrijzen zijn tevens in gerechtelijke bewaring genomen.
2.7.
[eiser] heeft de matrijzen nodig voor de uitoefening van zijn bedrijf. Sinds de inbeslagname van de matrijzen ligt zijn onderneming stil. De curator wil de matrijzen te gelde maken ten behoeve van de faillissementsboedel.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, opheffing van het
‘conservatoir derdenbeslag’ dat de curator heeft doen leggen onder [eiser] en afgifte van de in bewaring genomen zaken, een en ander binnen twee dagen na betekening van het vonnis in kort geding. In het bijzonder doelt [eiser] op de beslagen matrijzen.
3.2.
De curator voert verweer strekkende tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] . De curator heeft op 15 november 2018 een vordering in reconventie aangekondigd.

4.4. De beoordeling

4.1.
Allereerst overweegt de voorzieningenrechter dat de door de curator aangekondigde eis in reconventie niet is toegelaten. De voorzieningenrechter heeft reeds ter zitting, nadat partijen hierover een standpunt hebben ingenomen, beslist dat de door de curator eerst bij faxbericht van 15 november 2018 aangekondigde ter zitting in te stellen reconventionele vordering te laat - immers niet uiterlijk 24 uren voor het zittingstijdstip; zie procesreglement - is aangekondigd en daarom niet zal worden toegelaten. Het geschil beperkt zich derhalve tot hetgeen door [eiser] in de dagvaarding is gevorderd.
4.2.
[eiser] vordert in dit kort geding de opheffing van het conservatoir beslag dat de curator op de matrijzen heeft laten leggen. Ingevolge artikel 705 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan het conservatoir beslag worden opgeheven indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag blijkt. De Hoge Raad heeft bepaald dat degene die de opheffing vordert aannemelijk zal moeten maken dat de door de beslaglegger gepretendeerde rechten ondeugdelijk zijn. De wederzijdse belangen moeten daarbij (ook) worden afgewogen, waarbij dient te worden beoordeeld of het belang van de beslaglegger bij handhaving van het beslag op grond van de door deze naar voren gebrachte omstandigheden zwaarder dient te wegen dan het belang van de beslagene bij opheffing van het beslag.
4.3.
De voorzieningenrechter heeft derhalve te beoordelen of [eiser] summierlijk de ondeugdelijkheid van het eigendomsrecht van de curator aannemelijk heeft gemaakt. De curator pretendeert eigenaar van de matrijzen te zijn en beroept zich op revindicatie. Om zijn vordering veilig te stellen heeft de curator beslag gelegd op de matrijzen. Hieronder zal worden ingegaan op de stellingen van partijen voor zover relevant voor de beoordeling van het geschil in dit kort geding.
4.4.
Het spoedeisend belang is een gegeven, gelet op de aard van het gevorderde, te weten het willen beëindigen van een onrechtmatige situatie. Voor het verwerven van inkomsten is [eiser] afhankelijk van de matrijzen. Nu de matrijzen in beslag zijn genomen en zijn gesekwestreerd, kan [eiser] niet over de matrijzen beschikken en ligt zijn onderneming stil. Het spoedeisend belang van [eiser] is naar het oordeel van de voorzieningenrechter daarmee voldoende onderbouwd, waarmee het verweer van de curator dat daarvan niet is gebleken, is verworpen.
4.5.
Het geschil vindt zijn oorsprong in de vraag wie als eigenaar van de matrijzen voor de productie van anaalkoelers moet worden aangemerkt. Zowel [eiser] als de curator stelt zich op het standpunt eigenaar van de matrijzen te zijn. Voor de beantwoording van de eigendomsvraag is naar het oordeel van de voorzieningenrechter bepalend of de matrijzen op de veiling van 18 juli 2017 zijn verkocht en geleverd.
4.6.
Over dit cruciale geschilpunt zijn partijen het oneens. Partijen verschillen namelijk van mening over de aanwezigheid van de matrijzen in de veilingruimte ten tijde van de executoriale verkoop. [eiser] stelt dat de matrijzen op de veiling van 17 juli 2017 aan J. Doldersum B.V. zijn verkocht en geleverd en dat hij de matrijzen vervolgens van J. Doldersum B.V. heeft gekocht en geleverd gekregen.
4.7.
De curator bestrijdt gemotiveerd dat de matrijzen op 18 juli 2017 onderdeel van de executieverkoop uitmaakten. Uit het proces-verbaal dat door deurwaarder Matthijs Harry Kroep is opgemaakt van de veiling en de bijbehorende veilinglijsten is niet op te maken dat de matrijzen afzonderlijk of tezamen met de desbetreffende machine zijn ‘meeverkocht’
aan J. Doldersum B.V. of aan een derde. Daarbij komt naar zeggen van de curator dat [eiser] vanwege zijn zeer specifieke kennis van de situatie heeft meegeholpen om de goederen verkoop-/veiling gereed te maken. De curator houdt voor mogelijk dat [eiser] toen de matrijzen “voor zichzelf apart heeft gelegd”, ook om te voorkomen dat die werden verkocht aan derden. Aan de anders luidende schriftelijke verklaring van J. Doldersum B.V. kan in dit kader daar zeggen van de curator dan ook geen beslissende betekenis worden toegekend. Dit omdat die verklaring zeer summier is en geen duidelijkheid verschaft waarom die partij deze hier aan de orde zijnde matrijzen (ook) geleverd heeft gekregen terwijl over de verkoop en levering daarvan aan haar niets staat vermeld in het genoemde proces-verbaal.
4.8.
De voorzieningenrechter gaat mee in die door de curator geuite serieuze bedenkingen over de feitelijke gang van zaken op de veiling. Eerst door gedegen onderzoek in de reeds aanhangig gemaakte bodemzaak kan mogelijk (onder meer door het horen van getuigen onder ede) worden vastgesteld of van de matrijzen wel of niet de eigendom is verschaft aan (eerst) J. Doldersum B.V, de gestelde rechtsvoorganger van [eiser] . In deze voorlopige voorziening procedure laat zich die vraag voorshands niet adequaat beantwoorden, dit ook gelet op bewijsrechtelijke beperkingen aan de waarheidsvinding, die nu eenmaal kleven aan een spoedprocedure als deze.
4.9.
Nu [eiser] opheffing van het beslag vordert ligt het op zijn weg om - met inachtneming van de beperkingen van de kort gedingprocedure -, aannemelijk te maken dat het door de curator gepretendeerde eigendomsrecht ondeugdelijk is. De voorzieningenrechter is van oordeel dat [eiser] hierin niet is geslaagd.
4.10.
Van een situatie waarin het beslag onnodig is of er voldoende zekerheid is gesteld is naar het oordeel van de voorzieningenrechter ook geen sprake. De curator heeft een financieel belang bij de bescherming van het eigendomsrecht van de boedel voor het geval in een bodemprocedure geoordeeld wordt dat de matrijzen tot de faillissementsboedel behoren. Nu [eiser] geen vervangende zekerheden heeft geboden is de voorzieningenrechter van oordeel dat het belang van de curator moet prevaleren boven het belang van [eiser] om vrijelijk over de matrijzen te kunnen beschikken.
4.11.
Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat de vordering van [eiser] tot opheffing van het gelegde conservatoir beslag moet worden afgewezen.
4.12.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Kroon worden door de voorzieningenrechter begroot op:
- griffierecht € 291,00
- salaris advocaat € 1.250,00
Totaal € 1.541,00.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van de curator, tot op heden begroot op
in totaal € 1.541,00,
5.3.
verklaart de proceskostenveroordeling onder 5.2. uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. M.L.J. Koopmans en in het openbaar uitgesproken op 5 december 2018.