ECLI:NL:RBOVE:2018:4605

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
30 november 2018
Publicatiedatum
30 november 2018
Zaaknummer
08/952437-14
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel en betalingsverplichting aan de Staat

Op 30 november 2018 heeft de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, uitspraak gedaan in een zaak betreffende de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De veroordeelde, een man uit Nijverdal, was eerder veroordeeld door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor oplichting en verduistering. De officier van justitie had gevorderd dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat en de veroordeelde verplicht tot betaling aan de Staat van dit bedrag, dat aanvankelijk was vastgesteld op € 294.641,08. Echter, tijdens de zitting op 16 november 2018 heeft de officier zijn vordering aangepast en verzocht om de betalingsverplichting op nihil te stellen, omdat de incasso van het bedrag het doel van de ontneming zou voorbijstreven.

De rechtbank heeft de vordering beoordeeld en vastgesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel, dat bestond uit geldbedragen die door de veroordeelde waren verduisterd, op € 3.911,18 is vastgesteld. Dit bedrag is berekend na aftrek van de schadevergoedingen die aan de benadeelden zijn toegewezen. Gezien de draagkracht van de veroordeelde en de omvang van de toegekende vorderingen, heeft de rechtbank besloten de betalingsverplichting aan de Staat op nihil te stellen. Dit vonnis is gewezen door een meervoudige kamer voor strafzaken en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08/952437-14
Datum vonnis: 30 november 2018
Vonnis op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende op de vordering op grond van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (Sr) van de officier van justitie ten aanzien van de veroordeelde:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1955 te [geboorteplaats]
wonende op het adres: [woonplaats] .

1.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e Sr. wordt geschat
en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel tot een bedrag van € 294.641,08.
De officier van justitie, mr. A.C.J. Nettenbreijers, heeft op de terechtzitting van 16 november 2018 zijn schriftelijke vordering aangepast met dien verstande dat hij thans vordert dat de betalingsverplichting op nihil wordt gesteld. Ter toelichting hierop heeft de officier van justitie gesteld dat, na het in mindering brengen van de in hoger beroep toegekende vorderingen tot schadevergoeding op de omvang van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, een bedrag als genoten voordeel resteert waarvoor de ontneming kan worden gevorderd. De incasso van dit bedrag (door het Centraal Justitieel Incasso Bureau van het Ministerie van Justitie en Veiligheid) zou echter het doel van de ontneming voorbij streven. Om die reden laat het Openbaar Ministerie thans het belang van betaling van schadevergoeding aan de benadeelden zwaarder wegen dan het belang van het ontnemen van het genoten voordeel nu dit laatste slechts ten goede zou komen aan de Staat der Nederlanden.

2.De procedure

De vordering van de officier van justitie is behandeld op de openbare terechtzitting van 16 november 2018.
Namens de veroordeelde is de raadsman mr. D.P. Kant, advocaat te Goor, verschenen.

3.De beoordeling van de vordering

3.1
Veroordeling
De veroordeelde is bij arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 21 februari 2018 veroordeeld, voor zover van belang, voor de strafbare feiten:
Oplichting
en
medeplegen van verduistering, meermalen gepleegd
en
plegen van verduistering.
3.2
De beoordeling van de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Niet ter discussie staat dat het door de veroordeelde verkregen wederrechtelijk verkregen voordeel bestaat uit de geldbedragen, toebehorend aan diverse natuurlijke personen, die door hem zijn verduisterd. De omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel is aldus specifiek gekoppeld aan de feiten.
Bij vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 23 juni 2017 dan wel bij arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 21 februari 2018 is de veroordeelde vrijgesproken van het tenlastegelegde met betrekking tot [naam 1] (€ 6.000,00) en [naam 2] (€ 500,00). Deze feiten kunnen niet meer ten grondslag worden gelegd aan de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Veroordeelde is bij datzelfde arrest (hoofdelijk, tezamen met [medeverdachte] ) veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelden in de strafzaak tot een totaalbedrag van € 284.229,90. Deze toegekende vorderingen dienen in mindering te worden gebracht op de omvang van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat.
Na aftrek van deze bedragen resteert een bedrag van € 3.911,18. De rechtbank stelt op grond van wettige bewijsmiddelen de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel vast op € 3.911,18.
Gelet op de omvang van de toegekende vorderingen van de benadeelde partijen in verhouding tot de draagkracht van de veroordeelde, zal de rechtbank in dit specifieke geval de betalingsverplichting van de veroordeelde aan de Staat op nihil stellen.
In geval van hoger beroep zullen de gebruikte bewijsmiddelen worden opgenomen in een aanvulling bij dit vonnis.

4.De wettelijke voorschriften

De oplegging van de maatregel is gegrond op artikel 36e Sr.

5.De beslissing

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 3.911,18 (drieduizendnegenhonderdelf euro en achttien eurocent);
- stelt de verplichting tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Rikken, voorzitter, mr. C.C.S. Bordenga-Koppes en mr. P.M.F. Schreurs, rechters, in tegenwoordigheid van S. Wongsokerto, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 30 november 2018.