ECLI:NL:RBOVE:2018:4527

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
27 november 2018
Publicatiedatum
27 november 2018
Zaaknummer
08/730550-17 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling met blijvend letsel en schadevergoeding

Op 27 november 2018 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van zware mishandeling. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 4 april 2017 in Deventer, waarbij de verdachte de rechterarm van het slachtoffer in een beenklem nam en deze met kracht draaide, wat resulteerde in een (gecompliceerde) fractuur van de rechterbovenarm en blijvende zenuwbeschadiging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. Tijdens de zitting zijn de verklaringen van het slachtoffer, het letselrapport en medische verklaringen van deskundigen in overweging genomen. De rechtbank oordeelde dat het letsel van het slachtoffer was veroorzaakt door het handelen van de verdachte en dat er voldoende bewijs was voor de zware mishandeling. De verdachte werd vrijgesproken van het medeplegen van de mishandeling met een medeverdachte, omdat niet was komen vast te staan dat er sprake was van nauwe en bewuste samenwerking.

De rechtbank legde een taakstraf op van 150 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van immateriële schadevergoeding aan het slachtoffer van € 3.000,00, en materiële schadevergoeding van € 770,00, met wettelijke rente vanaf de datum van het delict. De rechtbank oordeelde dat de vordering van het slachtoffer voor een deel niet-ontvankelijk was, maar dat de toegewezen schadevergoeding redelijk en billijk was, gezien de blijvende gevolgen van de mishandeling.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer : 08/730550-17 (P)
Datum vonnis : 27 november 2018
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren [1978] in [geboorteplaats] ,
wonende in [plaats] , [adres 1] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 24 april 2018. Na sluiting van het onderzoek is bij tussenvonnis van 8 mei 2018 het onderzoek heropend en voortgezet op de openbare terechtzitting van 13 november 2018.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. J. Blanco en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. H. Tadema, advocaat in Deventer, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte – alleen of met een ander – [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht door zijn rechterarm in een beenklem te nemen en daarna te draaien dan wel dat hij [slachtoffer] heeft mishandeld door hem, naast voornoemd geweld, tegen het hoofd of lichaam te schoppen.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
(primair)
hij op of omstreeks 04 april 2017 te Deventer tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een (gecompliceerde) fractuur van de rechter bovenarm met veel losse botfragmenten en/of blijvend zenuwletsel en/of zenuwbeschadiging met gevoelsstoornis aan de binnenzijde van de rechter onderarm en/of functieverlies, heeft toegebracht, door [slachtoffer] vast te pakken en/of door diens rechter arm in een zgn. beenklem te nemen en/of vervolgens die arm (met kracht) te draaien/verdraaien;
(subsidiair)
hij op of omstreeks 04 april 2017 te Deventer tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [slachtoffer] heeft mishandeld door [slachtoffer] vast te pakken en/of door diens rechter arm in een zgn. beenklem te nemen en/of vervolgens die arm (met kracht) te draaien/verdraaien en/of door [slachtoffer] , toen deze op de grond lag, eenmaal of meermalen met kracht en geschoeide voet tegen diens hoofd en/of lichaam te schoppen/trappen.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De bewijsoverwegingen [1]
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich met [medeverdachte] schuldig heeft gemaakt aan het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer] , zoals primair ten laste is gelegd. Zij baseert zich hierbij op de aangifte van [slachtoffer] , het letselrapport van [X] en de medische verklaring van [Y] .
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair bepleit dat verdachte van het primair en subsidiair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Hiertoe heeft de raadsman, onder verwijzing naar een huisartsverklaring, aangevoerd dat verdachte aan de ziekte van Perthes lijdt, waardoor hij lichamelijk gezien niet in staat is om een beenklem aan te leggen. Verdachte ontkent ook dit bij [slachtoffer] te hebben gedaan. Verdachte ontkent eveneens dat hij [slachtoffer] heeft geschopt. Volgens de raadsman is er onvoldoende bewijs voor het tegendeel. Zo volgt uit het letselrapport van [X] niet wat de oorzaak is van het letsel van [slachtoffer] . Weliswaar concludeert [Y] in zijn medische verklaring dat het veel waarschijnlijker is dat het letsel van [slachtoffer] is veroorzaakt door geweld dan door het vallen van de trap, maar [Y] heeft eerder aanvullende opmerkingen gemaakt bij het letselrapport van [X] en is daarom niet als een onafhankelijke deskundige aan te merken. Om die reden moet de medische verklaring van [Y] worden uitgesloten van het bewijs. De raadsman heeft, in het geval de rechtbank van oordeel is de medische verklaring toch als bewijs te kunnen gebruiken, voorwaardelijk verzocht om een andere, onafhankelijke deskundige op te dragen om een medische verklaring op te maken.
Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat sprake is van eigen schuld van [slachtoffer] , omdat hij met veel bravoure verscheen bij verdachte en zich op 19 februari 2018 dreigend heeft uitgelaten tegenover verdachte.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
(
bewijsuitsluiting)
Op 4 april 2017 heeft [X] [slachtoffer] onderzocht. In het letselrapport van 20 juni 2017 heeft [X] gerapporteerd over het letsel van [slachtoffer] . Hierin staat dat het letsel kan passen bij de door [slachtoffer] aangegeven toedracht, te weten de aanleg van een beenklem, het draaien van zijn rechterarm en schoppen tegen zijn hoofd, borst en dijbeen. [Y] heeft het rapport van [X] op 11 juli 2017 aangevuld, in die zin dat hij een update heeft gegeven over het letsel en zich heeft uitgelaten over het herstel ervan.
Vervolgens heeft [Y] , na tussenvonnis, in een nader rapport, onderzocht welke alternatieve ontstaanswijzen voor het ontstaan van het letsel te duiden zijn. Naar het oordeel van de rechtbank stond het [Y] vrij om dit onderzoek uit te voeren en over de uitkomsten te rapporteren, omdat hij zich in het eerder uitgebrachte letselrapport nog niet had uitgelaten over (alternatieve ontstaanswijzen voor) het ontstaan van het letsel. De rechtbank beoordeelt het rapport van [Y] als een rapport van een onafhankelijk forensisch deskundige. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding dit rapport niet tot het bewijs te bezigen. Zij zal dan ook niet, zoals de raadsman voorwaardelijk heeft verzocht, opnieuw een deskundigenonderzoek uit laten voeren.
(
bewijsmiddelen)
Aangever [slachtoffer] heeft verklaard dat hij op 4 april 2017 naar de flat aan de [adres 2] in Deventer ging. Toen hij in het halletje van de flat stond, zag hij verdachte en [medeverdachte] . Zij vielen hem plotseling aan. [slachtoffer] viel achterover van de portiektrap. Hij voelde dat zijn rechterarm daarna door verdachte in een beenklem werd genomen. [2] [slachtoffer] heeft over die beenklem aanvullend verklaard dat hij, na de val van de trap, op zijn rug lag. Zijn rechterarm was gestrekt. Verdachte kwam schuin achter hem zitten, trok zijn rechterarm tussen zijn benen en hield die arm met zijn benen klem. [3]
Uit het letselrapport blijkt dat in de rechterarm van [slachtoffer] het bovenarmbot door draaiing midden in de schacht is gebroken. Hierdoor zijn veel losse botfragmenten om de breuk ontstaan. Daarbij is ook zenuwbeschadiging ontstaan met gevoelsstoornis aan de binnenzijde van de onderarm. De breuk is op 5 april 2017 operatief gecorrigeerd en gefixeerd met een plaat en schroeven, waarmee een acceptabele stand van het bot werd bereikt. Waarschijnlijk is het zenuwletsel blijvend met bijbehorend gevoel- en functieverlies. [4]
Vervolgens heeft [Y] de volgende vraagstelling onderzocht: ‘welke alternatieve ontstaanswijzen voor het ontstaan van het letsel zijn te duiden?’. Hij heeft deze vraag beantwoord aan de hand van de volgende hypothesen:
Hypothese 1: het letsel is veroorzaakt door op de arm van aangever toegepast geweld
(een zogenaamde beenklem);
Hypothese 2: het letsel is veroorzaakt door het draaiend achterover vallen van de trap
met metalen leuning in de portiekplat waar hij zich op dat moment
bevond.
[Y] acht de bevindingen veel waarschijnlijker passen onder hypothese 1 dan onder hypothese 2, omdat direct geweld op de arm veel waarschijnlijker is voor het ontstaan van het bij het slachtoffer geconstateerde armletsel dan de oorzaak genoemd onder hypothese 2. [5]
De rechtbank concludeert dat het letsel van [slachtoffer] is veroorzaakt doordat zijn arm in een beenklem is genomen.
Op grond van deze bewijsmiddelen (de verklaringen van [slachtoffer] , het letselrapport en de medische verklaring) acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte degene is geweest die de rechterarm van [slachtoffer] in een beenklem heeft genomen om die arm vervolgens (met kracht) te draaien. Dat verdachte, zoals door de raadsman betoogd, niet in staat is om een beenklem aan te leggen, is de rechtbank niet gebleken. In de overgelegde huisartsverklaring staat dat verdachte aan de ziekte van Perthes lijdt en daardoor bepaalde heupbewegingen slechts beperkt kan maken. De betreffende huisarts verduidelijkt echter niet of, en in welke mate, die beperking er is voor het aanleggen van een beenklem. Daarbij komt dat verdachte tijdens de zitting van 13 november 2018 heeft verklaard dat hij een beenklem zou kunnen aanleggen, zij het met meer pijn en minder kracht dan iemand zonder de ziekte van Perthes.
Verder is de rechtbank van oordeel dat verdachte door zijn handelen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Het letsel dat [slachtoffer] heeft opgelopen, een gebroken bovenarmbot dat geopereerd moest worden en blijvende zenuwbeschadiging met gevoel- en functieverlies aan de binnenzijde van de rechteronderarm, is ook aan te merken als zwaar lichamelijk letsel.
Tot slot is naar het oordeel van de rechtbank niet komen vast te staan dat verdachte het tenlastegelegde feit in een nauwe en bewuste samenwerking met een ander, waarmee in het onderhavige geval [medeverdachte] bedoeld is, heeft begaan. De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van het tenlastegelegde medeplegen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat:
hij op 4 april 2017 te Deventer aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een (gecompliceerde) fractuur van de rechterbovenarm met veel losse botfragmenten en blijvende zenuwbeschadiging met gevoelsstoornis aan de binnenzijde van de rechteronderarm en functieverlies, heeft toegebracht, door [slachtoffer] vast te pakken en door diens rechterarm in een zgn. beenklem te nemen en vervolgens die arm (met kracht) te draaien.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 302 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: ‘Sr’). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
primairhet misdrijf:
zware mishandeling.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand, met een proeftijd van twee jaren, en een taakstraf van 150 uren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling door de rechterarm van [slachtoffer] in een beenklem te nemen en die arm vervolgens (met kracht) te draaien. Als gevolg hiervan is het bovenarmbot in de rechterarm van [slachtoffer] gebroken. Dankzij operatief ingrijpen staat het bot weer in een acceptabele stand, maar de eveneens opgetreden zenuwbeschadiging met gevoel- en functieverlies aan de binnenzijde van de rechteronderarm is blijvend. Uit de schadeonderbouwing van [slachtoffer] blijkt dat hij niet alleen kampt met lichamelijk letsel, hij ondervindt ook psychische gevolgen van het misdrijf. Hij heeft namelijk verwerkingsproblemen en krijgt daarvoor hulp van een psycholoog. Met zijn handelen heeft verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] en hem pijn en letsel toegebracht. De rechtbank neemt dit verdachte erg kwalijk.
Bij de strafbepaling houdt de rechtbank er verder rekening mee dat verdachte geen enkel inzicht heeft getoond in de strafwaardigheid van zijn handelen. Integendeel, hij heeft zich op het standpunt gesteld dat [slachtoffer] letsel heeft opgelopen doordat hij van de trap is gevallen. Daarmee probeert verdachte de schuld af te schuiven op nota bene het slachtoffer.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat de officier van justitie een passende straf heeft geëist, zodat zij deze zal overnemen. Aan verdachte zal daarom een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand, met een proeftijd van twee jaren, worden opgelegd en een taakstraf van 150 uren. De tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht, moet hiervan worden afgetrokken.

8.De schade van benadeelde

8.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] heeft zich, door middel van zijn raadsman mr. J. Hoogbergen, als benadeelde partij in het strafproces gevoegd. Hij heeft een bedrag van € 27.500,00 aan immateriële schade (smartengeld) gevorderd. Daarnaast hij heeft een bedrag van € 1.451,70 aan materiële schade gevorderd. Dit bedrag is opgebouwd uit de volgende posten:
- eigen risico zorgverzekering € 770,00;
- schade kleding € 350,00;
- kosten opvragen medische informatie en medisch adviseur € 331,70;
Ook heeft hij aan proceskosten een bedrag van € 857,59 (advocaatkosten) gevorderd. In totaal vordert [slachtoffer] een bedrag van € 29.809,29.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich voor wat betreft de gevorderde immateriële schade gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Het gevorderde eigen risico zorgverzekering kan volgens de officier van justitie worden toegewezen. Dat geldt ook voor een deel van de kosten wegens schade aan de kleding. Verder kunnen de advocaatkosten worden toegewezen.
Tot slot heeft de officier van justitie wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair bepleit dat de behandeling van de vordering van [slachtoffer] een onevenredige belasting van het strafproces oplevert. Om die reden moet hij in zijn vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de vordering van [slachtoffer] bovenmatig hoog is.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is, anders dan de raadsman, niet gebleken dat de behandeling van de vordering van [slachtoffer] een onevenredige belasting van het strafproces oplevert. Zij oordeelt over de verschillende schadeposten als volgt.
(
immateriële schade)
Naar het oordeel van de rechtbank is komen vast te staan dat [slachtoffer] als gevolg van het door verdachte gepleegde strafbare feit immateriële schade heeft geleden. De rechtbank acht een bedrag van € 3.000,00 redelijk en billijk en zal dit toewijzen. Hierbij neemt de rechtbank met name in aanmerking dat de rechterhand van [slachtoffer] naar verwachting niet volledig of pas na heel lange termijn zal herstellen, waardoor hij nog zeer lange tijd zal worden geconfronteerd met het voorval.
[slachtoffer] wordt in het overige deel van zijn vordering niet-ontvankelijk verklaard.
(
materiële schade)
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de kosten die zijn gemaakt in verband met het eigen risico volledig toewijsbaar. Deze schadepost is niet betwist en voldoende onderbouwd.
Verder staat vast dat een deel van de kleding van [slachtoffer] , waaronder in ieder geval zijn poloshirt (foto, pagina 38), als gevolg van het door verdachte gepleegde strafbare feit is beschadigd. De rechtbank zal het gevorderde daarom deels toewijzen, namelijk tot een bedrag van € 100,00. [slachtoffer] wordt voor het overige deel in zijn vordering niet-ontvankelijk verklaard.
Tot slot is de rechtbank van oordeel dat [slachtoffer] de kosten in verband met het opvragen van medische informatie en het inschakelen van een medisch adviseur in het kader van zijn schadebeperkingsplicht niet had moeten maken. [slachtoffer] wordt voor dit deel in zijn vordering dus ook niet-ontvankelijk verklaard.
(
proceskosten)
Nu [slachtoffer] in zijn vordering grotendeels niet-ontvankelijk wordt verklaard, zal de rechtbank de gevorderde advocaatkosten afwijzen en bepalen dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
De rechtbank wijst in totaal dan ook een bedrag van € 3.870,00 (€ 3.000,00 + € 770,00
+ € 100,00) toe, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 april 2017. [slachtoffer] zal, voor het deel van zijn vordering dat niet wordt toegewezen, in zijn vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. Hij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens [slachtoffer] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het gepleegde strafbare feit is toegebracht.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c en 22d Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
primairhet misdrijf:
zware mishandeling;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand;
- bepaalt dat deze gevangenisstraf
in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 2 (twee) jarende navolgende voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
150 (honderd en vijftig) uren;
- beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
75 dagen;
- beveelt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf in mindering wordt gebracht, waarbij als maatstaf geldt dat voor de eerste 60 in verzekering doorgebrachte dagen, twee uren en voor de resterende dagen één uur per dag aftrek plaatsvindt;
schadevergoeding
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van een bedrag van € 3.870,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 april 2017;
- legt de
maatregelop dat verdachte ter zake van het bewezenverklaarde feit verplicht is tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 3.870,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 april 2017 ten behoeve van de benadeelde, met bevel, voor het geval dat volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende hechtenis voor de duur van 48 dagen zal worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
  • bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer] voor een deel van € 25.031,70 niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
  • bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.E. Schaap, voorzitter, mr. F. van der Maden en mr. T.J. Thurlings-Rassa, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.R. Mulder, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 27 november 2018.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland met registratienummer PL0600-2017153162. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer] van 20 april 2017, p. 34-36.
3.Proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer] van 8 november 2018 (RC-nummer 18/896).
4.Letselrapportage van 20 juni 2017, opgesteld door [X] en met aanvullingen van [Y] , p. 77-86.
5.Medische verklaring van 5 november 2018, opgemaakt door [Y] (BVH-nummer PL0600-2017153162-41).